De leden van de plaatselijke commissie ter uitvoering van de ruilverkaveling werden overeenkomstig artikel 44 van de Ruilverkavelingswet 1938 benoemd door de Commissaris der provincie Utrecht, waarnemende de taak van Gedeputeerde Staten, bij besluit van 16 december 1941. Tot voorzitter werd benoemd de burgemeester van Eemnes, die ook voorzitter was van de plaatselijke commissie voor de ruilverkaveling 'de Eemnesserpolders'. In afwijking van de voordracht van de Centrale Cultuurtechnische Commissie werd echter de burgemeester van Bunschoten tot plaatsvervangend voorzitter benoemd, waardoor er slechts drie plaatsen in de commissie overbleven voor waterschapsbestuurders. De commissie en het waterschapsbestuur achtten toen evenwel het boerenelement te weinig vertegenwoordigd, waarop de burgemeester van Bunschoten zich na overleg terugtrok.

Bij herzien besluit van 20 januari 1942 werden daarop naast de voorzitter vier waterschapsbestuurders tot leden van de plaatselijke commissie benoemd, twee uit Bunschoten en twee uit Hoogland. Daarnaast werden de burgemeesters van Bunschoten en Hoogland en de dijkgraaf en secretaris van het waterschap aangewezen als deskundigen tot bijstand van de plaatselijke commissie. De secretaris van het waterschap fungeerde bovendien als secretaris van de plaatselijke commissie. Tevens stond de landmeter A. Tichelaar de commissie ter zijde. De commissie werd geïnstalleerd op 12 februari 1942.

Na de oorlog werd de plaatsvervangend voorzitter van de commissie wegens zijn NSB-verleden vervangen door een ander, zowel in de commissie als in het waterschapsbestuur. In 1948 vroeg een commissielid om persoonlijke redenen ontslag. De plaatselijke commissie werd formeel ontbonden na het gereedkomen van de ruilverkaveling bij besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 21 februari 1956 *  .