Uw zoekacties: Bickerspolder en Bikkerswaterschap

1927 Bickerspolder en Bikkerswaterschap ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
1927 Bickerspolder en Bikkerswaterschap
Inleiding
6.
Uitvoering van de taak
Organisatie: Gelders Archief
Over het functioneren van het bestuur van Vossevangerssluis is niets bekend, maar erg langdurig kan het niet werkzaam geweest zijn, want de sluis, die in 1598 vernieuwd was, was al in 1623 zó vervallen, dat hij was toegepaald *  . Ook in 1598 waren de sloten op een wijdte van 6 voet gebracht en was er een schouw, twee maal per jaar te voeren, ingesteld. Maar in 1640 waren de sluizen vergaan en onbruikbaar en de sloten in slechte staat. Het nieuwe bestuur van Bickerspolder pakte de zaak groot aan.
Voor de aanleg van de nieuwe sluis, de vaart en dwarsweteringen, de zijlen aan de oostzijde van de polder en de brug in de dorpsburgwal werd 5000 gulden besteed, gefinancierd door middel van een lening verstrekt door een van de heemraden *  . Omdat de Veldendijk doorgraven moest worden om de nieuwe sluis te kunnen leggen, werd een overeenkomst inzake de voorwaarden waaronder dit mocht gebeuren, gesloten met dijkgraaf en heemraden *  .
De sluis werd gemaakt van goed eikenhout en het polderbestuur nam de plicht op zich de dijk en weg over een lengte van twee roeden aan weerszijden van de sluis te onderhouden. Voor de aanleg van de weteringen werden regelingen getroffen met de geërfden over wier land dit moest gebeuren, inzake schadeloosstelling. Zij konden kiezen tussen aanvaarding van de uitgegraven aarde of een geldelijke vergoeding. In dat laatste geval werd de aarde ten behoeve van de polder verkocht. Als door de aanleg van de dwarswetering een klein stukje van een bepaald perceel werd afgesneden en de eigenaar wenste dat te verkopen, dan kon de aangrenzende geërfde dit kopen na taxatie door onpartijdigen. Wilde hij dat niet, dan werd het door de polder gekocht.
De breedte van de wegsloten werd vastgesteld op 8 voet (diep 3 voet), maar die van de opgaande- en dwarssloten (scheisloten) op 6 voet, hoewel nog geen maand vóór hun goedkeuring van de schouwbrief de Gedeputeerden der Staten op verzoek van de geërfden in het Kwartier van Eemland hadden bepaald, dat alle sloten in het Sticht onderhouden moesten worden op een wijdte van tenminste 7 voet *  . In 1721 werd de wijdte van de sloten in Bickerspolder eveneens gebracht op 7 voet. Evenals in 1598 werden in 1641 houten schuttingen en dammen aangelegd om het water uit naburige polders te keren. De schouw werd tweemaal per jaar gevoerd, waarbij de wegsloten, schuttingen en dammen beide keren en de andere sloten om en om een van beide keren geschouwd werden.
Vanaf 1721 werd nog alleen in het najaar schouw gevoerd. Bij wanbetaling van schouwboeten had de keurmeester het recht het geld voor te schieten op de derde penning meer, om het vervolgens te verhalen met parate en gerede executie aan hetgeen hij binnen jaar en dag zou aantreffen op het beschouwde land. Mochten hoofdman en heemraden de schouw verzuimen of de invordering van boeten verwaarlozen, dan waren zij aansprakelijk jegens de geërfden voor alle kosten en schade daardoor veroorzaakt. Het polderbestuur zorgde ervoor, dat het onderhoudswerk aan de wetering vóór elke schouwdag was aanbesteed en uitgevoerd.
In 1668 wendden de geërfden in de Noorder-, Bickers- en Rijck Visscherspolders, vertegenwoordigd door de Amsterdamse regenten Andries de Graeff, Cornelis van Vlooswijck en Geraert Bicker (erfgenaam van Jan Bicker), zich tot de Staten van Utrecht, omdat zij het plan hadden opgevat hun polders 's winters onder water te zetten, teneinde de vruchtbaarheid van hun landen door het bezinken van het slib te vergroten. De Staten vroegen het bestuur van het heemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijken om zijn mening. Dat antwoordde, dat ook in de andere polders binnen het heemraadschap verschillende ingelanden een proef met het inlaten van zeewater in de winter wilden nemen, omdat men zag dat de buitenlanden door het slib zeer vruchtbaar en grasrijk werden.
Door het grote getal van ingelanden met uiteenlopende meningen kon het plan echter maar zeer langzaam voortgang hebben. De geërfden uit de bovengenoemde polders wilden daar niet op wachten. Door een dwarskade te leggen vanaf Bunschoten naar de Eemdijk wilden zij hun polders afscheiden van de andere om vervolgens door daartoe in de dijk gelegde duikers het water in te laten. Dijkgraaf en heemraden zagen hierin bezwaren: als de andere geërfden besloten toch mee te doen, zou dat door de kade belet worden. En als ze toch niet mee wilden doen, zouden zij gevaar lopen van overstroming door overlopen of doorbreken van de kade. Voor het leggen van de duikers moest de dijk geopend worden.
Als deze daarna niet goed hersteld werd, was er gevaar voor doorbreken. Het dijkbestuur adviseerde daarom het verzoek aan de indieners van het request wel toe te staan, maar onder voorwaarde dat zij de kade op hun kosten weer zouden verwijderen, als de andere geërfden zouden besluiten toch mee te doen en onder zekerheidstelling, met hun landen als onderpand, voor het vergoeden van alle schade, die zou kunnen ontstaan door het leggen van de duiker(s) zowel aan de dijk als aan de andere landerijen *  .
De verzoekende partij achtte deze voorwaarden te zwaar. Men onderhandelde verder en op 14 juni 1670 o.s. verkreeg men een beschikking van de Gedeputeerden der Staten, waarbij de voorwaarden verzacht werden: de kade diende gelegd en te allen tijde onderhouden te worden tot oordeel en genoegen van dijkgraaf en heemraden. Als te eniger tijd de andere polders of ingelanden zich wilden aansluiten, dan moesten de kosten van het verleggen of verwijderen van de kade en van verdere werken pro rato gedragen worden door de oude en de nieuwe deelnemers aan het project. De bovenvermelde zekerheidstelling werd niet meer vereist. Het plan voor de kade (met een hoogte van 4½ voet) werd vervolgens voorgelegd aan dijkgraaf en heemraden, maar dezen traineerden de zaak. Pas toen hun in 1671 door de Staten bevolen werd te antwoorden, verklaarden zij dat een dergelijke kade afdoende zou zijn om één voet water te keren, maar niet om de andere polders van overstroming te vrijwaren, als er meer water werd ingelaten of als bij storm de duikers het zouden begeven. Wegens de onvoorzienbaarheid van zo'n geval konden zij niet zeggen aan welke eisen de kade dan wel zou moeten voldoen. Hierna is van het hele plan niets meer vernomen.
Waarschijnlijk is dat mede het gevolg van de inval der Fransen in Utrecht in 1672. Bij de aanval van de Staatse troepen op de Zuiderzeekust van Utrecht begin augustus 1673 werd de spuisluis te Spakenburg door het krijgsvolk uit Holland in brand gestoken en ook de Duister-, Bickers- en Gelderse sluizen werden beschadigd. De hele streek liep onder water *  . In de jaren hierna deden zich zware stormvloeden en overstromingen voor. Het was toen niet interessant meer om grote investeringen in de landbouw te doen. Tussen 1580 en 1650 waren de zuivelprijzen in Holland sterker gestegen dan de algemene landbouwprijzen. De stijgende winstgevendheid in de landbouw werd duidelijk beïnvloed door de verbeterde ontwatering.
Hiertegenover stond een sterke stijging van de pachtprijzen, de waterschapslasten en de algemene inkomstenbelasting. Na 1660 begonnen de landbouw- en pachtprijzen te dalen. Mét de bovenvermelde rampen leidde dit ertoe dat aan het eind van de 17e en begin 18e eeuw veel landbouwgrond werd verkocht en verlaten *  . Na 1700 werd de toestand, zeker ook in de streek rond Bunschoten, Hoogland en Eemnes, nog verslechterd door veeziekten en nieuwe overstromingen. Het verbod van de Staten van Utrecht om de mest (nodig voor het verbeteren van het land) uit de streek uit te voeren, uitgevaardigd in 1676, 1699 en 1724, veranderde niet veel hieraan *  .
De plaats waar Bickersluis in de dijk gelegd was, bleek erg kwetsbaar. Bij de stormvloed van 5 december 1665 n.s. dreven de deuren weg *  . Tien jaar later, bij de stormvloed van 4-5 november 1675 n.s., werd de sluis geheel weggeslagen. Er moest een inlaag in de dijk gelegd worden rond de waai voor de Bickerswetering. Het polderbestuur verstoutte zich om, zonder de vereiste vergunning daartoe van dijkgraaf en heemraden af te wachten, een heul van 3½ voet hoog en 2½ voet wijd binnenwerks in de nieuwe dijk te leggen ter vervanging van hun sluis.
Zij weigerden de duiker weer te verwijderen, waarop het dijkbestuur zelf naar de betrokken plaats reisde om dit te laten doen. Men kwam overeen de heul voorlopig dicht te maken tot de vergunning ervoor was verleend, nadat de voorwaarden waren vastgesteld. Het voorjaar van 1676 was droog en in de sloten van Bickerspolder had men geen of alleen slecht water voor het vee. Het polderbestuur betaalde in 1681 een schadevergoeding aan dijkgraaf en heemraden vanwege deze zaak *  .
Over de polder in de tijd hierna is weinig bekend. Bickersluis was in 1739/1740 in slechte staat. Het dijkbestuur zegde hoofdman en heemraden aan de sluis te doen vernieuwen *  . In het voorjaar van 1741 werd bij een storm een schuur bij Bickershaven weggeslagen *  . Ook in deze tijd heerste er veeziekte en werden veel landerijen verlaten, die dan overgenomen moesten worden door de domeinen van de provincie *  . Tussen 1768 en 1771 stak de veeziekte de kop weer op *  .
In november 1775 en 1776 had de Veldendijk veel te lijden van stormvloeden, o.a. bij Bickershaven. In 1776 viel hier wederom een waai. Het herstel van de dijk eromheen kostte veel moeite, omdat er verzakkingen optraden *  . Het bleef een zwak punt in de dijk, zoals bleek bij de stormvloeden van januari 1779 en februari 1791. Op 1-2 januari 1855 spoelde er een gat binnendijks bij het Haventje *  .
Bikkerssluis werd in 1830 gerepareerd en in 1843 vernieuwd. In 1874 besloot men een nieuwe duiker van steen met deurtjes te leggen. De deuren werden in 1896 vernieuwd; toen werd ook een nieuwe heul door de Spakenburgerweg gelegd. Drie jaar later werd ook de houten brug over de Bikkersvaart in de Westdorpsburgwal in steen vernieuwd *  . Behalve met de zorg voor deze werken was het waterschap belast met de zorg voor het onderhoud van de Bikkersvaart, de dwarswetering, de dijkwetering, nog twee heulen in de Spakenburgerweg en twee heulen in de dorpsburgwal. De schouw werd gevoerd over de opgaande scheidingssloten en die dwarssloten waarin geen vaste, waterkerende dammen lagen, maar wel heulen, en verder over de hoofden in de weteringen *  .
Bij de storm van 12-13 december 1883 ontstond er weer een doorbraak bij het Haventje op dezelfde plaats als in 1791. De dijk werd daarna aan weerszijden over een lengte van 175 m met 0,6 m verhoogd *  . In de jaren 1924 - 1928 werd de Veldendijk bij het Haventje verlegd en recht doorgetrokken, waarna de ringdijk kon worden afgegraven. Dit werk werd uiteraard uitgevoerd door het hoogheemraadschap. Dijkgraaf en hoogheemraden hadden al in 1912 onderzocht of de dijk hier kon worden verlegd, maar toen had men ervan afgezien vanwege de slappe ondergrond. In 1921 werd het plan weer opgevat. Op de nieuw aangewonnen grond werden huizen gebouwd in het dorp Eemdijk *  .
Na de totstandkoming van de overeenkomst tot gemeenschappelijke bemaling van alle polders op de oostelijke Eemoever in 1926, werd de Bikkersdwarswetering in verbinding gebracht met de Noorder- en Sint- Nicolaasdwarsweteringen om een betere waterafvoer naar het gemaal te Spakenburg te verkrijgen. Deze ontwikkeling liep uit in de opheffing van het Bikkerswaterschap en de oprichting van het waterschap Beoosten de Eem in 1928/1929 *  .
7. Het archief
8. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1789-1928
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh