De Wet van 19 december 1914 (Stb. 564) bepaalt dat tegen uitspraken genomen door de directeur der directe belastingen ten aanzien van de vermogensbelasting en personele belasting beroep openstaat.

Het beroep wordt behandeld door de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen en in hoogste instantie door de Hoge Raad der Nederlanden.

Artikel 1 van deze Wet bepaalt dat bij Koninklijk Besluit de standplaatsen van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen vastgesteld worden.

Bij algemene maatregel van bestuur zijn de standplaatsen van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen aangewezen. In de provincie Gelderland zijn drie Raden van Beroep voor de Directe Belastingen ingesteld: Arnhem, Nijmegen en Zutphen. De rechtsgebieden komen overeen met de rechtsgebieden van de desbetreffende arrondissementsrechtbank. Op 1 januari 1957 zijn de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen opgeheven bij de inwerkingtreding van de Wet van 17 mei 1956 (Stb. 323), houdende vaststelling van een nieuwe regeling inzake belastingrechtspraak (Wet administratieve rechtspraak belastingzaken).

Door deze wetswijziging hebben de Gerechtshoven de competentie over de beroepschriften inzake belastingen verkregen.