Uw zoekacties: Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid-Oost Friesland te Drachten

56-05 Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid-Oost Friesland te Drachten ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van de dienst
56-05 Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid-Oost Friesland te Drachten
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis van de dienst
De bemoeienis van de overheid met de landbouw begon omstreeks 1800.
In dat jaar werd Jan Kops benoemd tot commissaris voor de zaken van de landbouw. Op zijn verzoek stelde de raadpensionaris Schimmelpenninck Commissies van Landbouw in, die de regering in alle agrarische kwesties van advies moesten dienen. De commissies gingen echter een schijnbestaan leiden, al werden deze bij Souverein Besluit van 1814 in ere hersteld. Bij Koninklijk Besluit van 1 juli 1857 werden deze commissies opgeheven. Pas na de landbouwcrisis van 1878 ging de overheid zich weer daadwerkelijk met de landbouw bemoeien.
De voornaamste doelstellingen waren het regelen van het landbouwonderwijs en het geven van voorlichting.
Bij Koninklijk Besluit van 16 september 1886 stelde de Regering een landbouwcommissie in. Eén van de maatregelen, die de commissie voorstelde, was de benoeming van rijkslandbouw- en rijkstuinbouwleraren.
De taak van de rijkslandbouwleraar werd als volgt omschreven:
a. Het houden van landbouwkundige voordrachten binnen zijn ambtsgebied,
b. het regelen en controleren van de van rijkswege gesubsidieerde proefvelden,
c. het geven van inlichtingen aan de minister, de commissaris van de Koningin en de burgemeesters in zijn ambtsgebied.
De taak werd uitgebreid met het nemen van wetenschappelijke proeven. * 
Als Rijkslandbouwleraar in Friesland werd in 1897 benoemd ir. CR. Brinkman (+ 15 sept. 1937), die tevens werd benoemd tot directeur van de hierna opgerichte rijkslandbouwwinterschool te Leeuwarden.
In 1914 werden de veeteeltzaken toegewezen aan de adjunct-Rijkslandbouwleraar ir. H.G.A. Leignes Bakhoven.
Mei 1920 werd de adjunct-Rijkslandbouwconsulent ir. H.J. Witteveen tijdelijk te werk gesteld bij de Rijkslandbouwconsulent ir. CR. Brinkman te Leeuwarden. Ir. Witteveen kreeg de opdracht een studie te maken van de zandstreken in Friesland. Op 1 oktober 1920 werd hij benoemd tot Rijkslandbouwconsulent te Drachten, en tevens belast met het directeurschap van de in hetzelfde jaar aldaar opgerichte Rijkslandbouwwinterschool. Bij Ministeriële Beschikking van Landbouw, Nijverheid en Handel, d.d. 21 maart 1921, no. 4542 *  behoorden de gemeenten Dantumadeel, Achtkarspelen, Tietjerksteradeel, Smallingerland, Opsterland, Schoterland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf tot zijn ambtsgebied.
Hierna vonden enkele kleine wijzigingen van het ambtsgebied plaats o.a. bij de instelling van het Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid-West Friesland te Sneek in 1942. Oorspronkelijk was alleen de consulent werkzaam bij het consulentschap. Bij de uitvoering van diverse taken werden de landbouwleraren van o.a. de landbouwwinterschool ingeschakeld. In 1937 werden de bedrijfsconsulentschappen, die in 1935 waren ingesteld, weer opgeheven. De bedrijfsconsulent voor Friesland was ir. G.K. Veldman. Aan deze bedrijfsconsulenten waren een aantal assistenten toegewezen. De assistenten kregen als hun taak toegewezen, werkzaamheden te verrichten voor de rijkslandbouwconsulent.
Bij de genoemde opheffing van de bedrijfsconsulentschappen kwamen de assistenten te ressorteren onder het rijkslandbouwconsulentschap. * 
Na de Tweede Wereldoorlog werd de formatie van de rijkslandbouwconsulentschappen uitgebreid, o.a. door aanstelling van specialisten voor plantenziekten, bodem en bemesting, proefvelden e.a.. Bovendien vond een verschuiving plaats in de taakuitvoering. Was de voorlichting aanvankelijk gericht op de invididuele boer, in de vijftiger en zestiger jaren werd deze meer groepsgericht. Dit kwam tot uiting o.a. in activiteiten m.b.t. de streekverbetering en de voorlichting in ruilverkavelingsgebieden. Veel voorlichtingsactiviteiten werden in deze jaren ontplooid in nauwe samenwerking met de Verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting.
De consulent was tevens secretaris van de streekverbeteringscommissies en van het voorbeelddorp "Rottevalle".
Bij de reorganisatie van de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst in 1969 werd het Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid-Oost Friesland opgeheven. Bij dit consulentschap hebben als consulent gefungeerd. ir. H.J. Witteveen (1920-1946),
ir. J. de Geus (1947-1954),
ir. R. Veenstra (1955-1962),
ir. H. Veenland (1963-1969).
In de oorlogsjaren is ir. H.J. Witteveen door de Duitse bezettingsmacht geïnterneerd. Gedurende deze periode werd als plaatsvervanger aangewezen ir. D.J. Pattje, toenmalig adjunct Rijkslandbouwconsulent. * 
In 1951 is ir. G. Stallinga als waarnemend consulent opgetreden in de plaats van ir. J. de Geus, gedurende diens studiereis naar Amerika. *