131 Poptagasthuis te Marssum ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )
131
Poptagasthuis te Marssum
Inventaris
01. Inleiding
01.02. Geschiedenis en werkzaamheden van het college van voogden
131 Poptagasthuis te Marssum
01. Inleiding
01.02.
Geschiedenis en werkzaamheden van het college van voogden
A. Henricus Popta en de oprichting van het gasthuis en het leen. Henricus Popta (1635 - 1712), de jongste zoon van Tjebbe Jacobs Popta en Walck Hendrix Hanenberg, werd op 3 mei 1635 te Leeuwarden geboren. Hij studeerde rechten in Franeker, waar hij op 15 september 1659 summa cum laude promoveerde op de dissertatie Judicia Publica. Al eerder in dat jaar, op 26 maart, werd hij door Gedeputeerde Staten van Friesland aangesteld tot "Schrijver * van een compagnie Switsers" als opvolger van zijn vader. Op 29 december 1659 werd hij ingeschreven als advocaat bij het Hof van Friesland, een ambt dat hij tot aan zijn dood op 7 november 1712 zou bekleden. Tijdens zijn loopbaan maakte hij 22 jaar deel uit van de acht oudste advocaten, tot wier verplichting onder andere behoorde het verdedigen van aangeklaagden voor het Hof van Friesland tenzij deze op eigen kosten een andere advocaat voor hun verdediging wensten te nemen * . Van die acht oudste advocaten is hij acht jaar hoofd geweest. Popta had al snel een drukke praktijk. In een register van advocaten dat in het Leeuwarder Gemeentearchief berust, wordt vermeld, dat hij "wierd van yedereen aangezogt, die maar iets questieus had". *
Hoewel die drukke praktijk hem tot een gefortuneerd man maakte, schijnt hij zeer eenvoudig geleefd te hebben, als wij het volgende citaat uit een aan hem gewijde rouwklacht mogen geloven: "Sijn staet die was niet hoogh, sijn Kleedren waren slecht Sijn Rijckdom was wel groot, die kond' de toets wel dragen. De Nedrigheit nochtans die was sijn gansch behagen. Hij koos voor hem altoos de veil'ge middelmaet. Hij schuwde te ruim en veel, hij keurd' te weinig quaet. Hij sey: Natuir kan sich met weinich wel voldoen. Het dagelijckse broot is machtigh mij te doen". *
Popta belegde zijn geld hoofdzakelijk in onroerende goederen, voornamelijk in en om Marssum, waar hij ondermeer het oude adellijke slot Heringa-state aankocht, dat hij als zomerverblijf gebruikte. In 1711 gaf hij opdracht tot de bouw van het al eerder genoemde gasthuis, waarvoor hij enkele huizen en percelen grond naast Heringa-state had gekocht. De voltooiïng hiervan heeft hij niet meer mogen meemaken. Dit "Arme Vrouwe Gasthuis bij mij testator reeds in den dorpe Marssum gestight" benoemde hij in zijn op 29 october 1712 voltooide testament tot zijn universeel erfgenaam.
Naast het gasthuis werden in Popta's testament nog enkele van zijn familieleden en goede vrienden met een legaat bedacht. Nadat Popta alle uitgaven had opgeteld en daar de inkomsten tegenover had gesteld, kwam hij tot de conclusie dat er, naast een reserve voor onvoorziene omstandigheden, nog geld overbleef. Ook daarvoor had hij een "goed doel" in gedachten en hij bepaalde, dat de voogden een zogenaamd "leen" moesten stichten. Leen is de Friese benaming voor studiebeurs, veelal bestemd voor de ondersteuning van studenten in de theologie. Dat laatste was bij het Poptaleen niet het geval: in het testament werd voorgeschreven dat studenten van alle studierichtingen voor ondersteuning in aanmerking kwamen. Na zijn 25ste jaar kon een student geen uitkering meer krijgen. Met die restrictie gehoorzaamde Popta aan een Statenresolutie van 14 april 1584 dat nadat misbruiken waren geconstateerd, studenten van boven die leeftijd van ondersteuning door lenen uitsloot. *
laatste wijziging 14-10-2002
905 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Omvang:
13,05 meter Standaardberging ,35 meter Standaardregisters
Categorie:
- Zonder categorie
laatste wijziging 14-10-2002
905 beschreven archiefstukken