Uw zoekacties: Vereniging "Door arbeid tot verbetering"

130-22 Vereniging "Door arbeid tot verbetering" ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Ter inleiding
130-22 Vereniging "Door arbeid tot verbetering"
1.
Ter inleiding
N.B. Er bestaat over de vereniging `Door Arbeid tot Verbetering' een uitvoerige studie: G. de Vries: `Door Arbeid tot Verbetering'; Heren in de strijd tegen de sociale noden in Friesland, 1893-1910, (Groningen 1981). De meeste van de in deze inleiding gememoreerde feiten zijn daaraan ontleend.
De vereniging `Door Arbeid tot Verbetering', die in 1894 werd opgericht, was een reactie op de grote landbouwcrisis, die in het laatste kwart van de vorige eeuw Friesland in een worggreep had. Voor een juist begrip van de achtergronden zal ik een zeer beknopte beschrijving geven van de grote problemen:
1. De markt werd overstroomd door goedkoop Amerikaans graan, waardoor de prijzen van de agrarische producten over de hele linie een scherpe daling vertoonden. De inkomsten van de boeren liepen terug. Ze probeerden de kosten te drukken door het laag houden van de lonen en door het op grote schaal in dienst nemen van seizoenarbeiders, die terstond konden worden ontslagen zodra er minder werk was. Het gevolg: vooral in de wintertijd was de werkloosheid groot en de armoede schrijnend.
2. Daarnaast was er sprake van een structurele crisis in de veenderijen: de turf werd meer en meer vervangen door steenkool, cokes en petroleum. De prijzen van turf daalden. Een aantal veenderijen werd gesloten; andere konden alleen draaiende gehouden worden door verlaging van de lonen. De veenarbeiders probeerden werk te vinden op boerderijen in de Greidhoek, maar in dat gebied was de werkloosheid al groot. Het gevolg was, dat veel veenarbeiders nagenoeg het hele jaar zonder werk zaten.
3. Neringdoenden en kleine winkeliers ondervonden van een en ander de negatieve gevolgen.
4. Hetzelfde gold voor de steden, die traditioneel sterk verbonden waren met het wel en wee van het platteland.
Tegen de werkloosheid werd weinig ondernomen. Af en toe was er de werkverschaffing, waarin tegen uiterst slechte betaling zeer onaangenaam werk- vlasbraken!-kon worden verricht, maar veel stelde het allemaal niet voor.
Ondersteuning voor werklozen door de overheid bestond niet of nauwelijks; werklozen wie het water tot de lippen was gestegen konden desnoods een beroep doen op gemeentelijke armenkassen, maar in het algemeen werd de liefdadigheid toch bij voorkeur aan particulieren en diaconieën overgelaten. De overheid weigerde handelend op te treden. Toen de gemeente Opsterland meer aandacht aan de werklozenzorg wilde besteden werd de verhoogde begrotingspost door de provincie en het Rijk niet goedgekeurd. Sociale onrust kon onder deze omstandigheden niet uitblijven en op den duur kwam het tot stakingen, waartegen de overheid met harde hand optrad. Bij een aantal particulieren won nu de overtuiging veld, dat hervormingen noodzakelijk waren.
Een man die er zo over dacht was de Kollumer notaris Arnoldus Johannes Andreae. In 1893 publiceerde hij de brochure `Te Wapen. Te Wapen. Een Woord in ons aller belang!' De kern van zijn betoog was, dat de sociale onrust moest worden bestreden door de werklozen productieve arbeid te laten verrichten. Werkloosheidbestrijding was volgens hem in de eerste plaats een taak voor de staat, maar door de grote ongunst der tijden was particulier initiatief evenzeer gewenst. De voornaamste vorm van werkverschaffing zou zijn het laten verrichten van werkzaamheden op reeds ontgonnen grond. Daarbij was een belangrijke taak weggelegd voor de overheid, want die moest ervoor zorgen dat polders werden aangelegd en waterschappen opgericht. Voorts zouden werklozen kunnen worden ingezet bij het ontginnen van woeste gronden. De brochure kreeg veel aandacht en vond tamelijk veel bijval, al waren er de onvermijdelijke kritische reacties, bij voorbeeld van Troelstra. Andreae liet het niet bij woorden.
Er diende nu een provinciale vereniging met plaatselijke afdelingen in het leven te worden geroepen. Hij vond medestanders in W.J. van Welderen baron Rengers, de latere voorzitter van de Friese Maatschappij van Landbouw D. van Konijnenburg en in R. van Zinderen Bakker, een aanvankelijke medestander van Domela Nieuwenhuis, die de klassenstrijd op zolder had gezet. Met Andreae waren zij de belangrijkste leden van een voorlopig comité dat in juni 1894 in het leven werd geroepen en dat zich ten doel stelde adhesiebetuigingen te verzamelen. Op 11 september waren er ongeveer 200 binnengekomen. Hoewel het comité op meer had gerekend besloot het nu toch, dat de oprichting van de vereniging kon worden doorgezet. `Door Arbeid tot Verbetering' was een feit. Van Welderen Rengers werd voorzitter, Van Konijnenburg secretaris en Andreae penningmeester en tevens vice- voorzitter. Het was, al met al, een vereniging van notabelen, die niet uitgesproken antisocialistisch was en daarom we l op sympathie maar nauwelijks op steun van de arbeidersbeweging kon rekenen. De nieuwe vereniging ondervond vooral aanvankelijk een warm onthaal. Het aantal afdelingen groeide snel - het zouden er hoogstens 35 worden - en de leden stroomden toe. In het eerste jaarverslag wordt een aantal van 2746 genoemd. Velen verwachtten dat de `arbeid' van de vereniging en haar afdelingen op korte termijn tot daadwerkelijke `verbetering' zou leiden, maar daarin kwamen zij bedrogen uit.
De vereniging begon haar werkzaamheden met het instellen van een onderzoek naar de aard en de omvang van de werkloosheid, waarbij aan de afdelingen werd gevraagd suggesties in te dienen die tot verbetering van de sociale nood zouden leiden.
Van de overige zaken waarmee de vereniging zich heeft beziggehouden noem ik de volgende:
1. Verbetering van de onderhoudplicht. Die leverde gedurende het hele jaar meer werk op bij de boeren.
2. Pogingen om te komen tot het oprichten van waterschappen, waarin werklozen aan de slag konden.
3. Het pachtvraagstuk. Door de bestaande regelingen had de pachter te weinig zekerheid dat de vruchten van door hem aangebrachte verbeteringen aan het einde van de pachttermijn aan hem ten goede zouden komen. Bovendien was het zeer de vraag of de door hem gemaakte kosten door de landeigenaar gerestitueerd zouden worden. Door die onzekerheden werd veel onderhoudswerk door de pachtboeren achterwege gelaten.
4. Het ontginnen van woeste gronden.
5. Het subsidiëren van cursussen voor werklozen, die door sommige afdelingen op touw werden gezet.
Van dit alles is in de praktijk niet bijster veel terechtgekomen. Voor de eerste drie punten was medewerking nodig van de overheid en die werd niet verkregen. Voor wat betreft het ontginnen van woeste gronden: het enige dat het hoofdbestuur ondernam was het nemen van een proef met het ontginnen van vier hectare heide in Vinkega, die door een anonieme schenking kon worden aangekocht. Dit project was een succes, maar andere kwamen er niet.
Bij het vijfde en laatste punt was men vooral afhankelijk van de activiteiten van de plaatselijke afdelingen, waarover nu iets meer. Het is de bedoeling, dat het merendeel van de praktische werkzaamheden door de afdelingen verricht zou worden; het hoofdbestuur zou zich vooral beperken tot het coördineren en begeleiden van de door de afdelingen ondernomen activiteiten. Nu is hierboven al gememoreerd, dat het aantal afdelingen vooral in het begin sterk groeide. Zo bestonden er in de gemeente Barradeel drie! Maar de omvang van sommige afdelingen stond vaak in schril kontrast tot de ontplooide activiteiten. Sommige afdelingen bestonden in feite slechts op papier! In veel gevallen beschikten de afdelingen overigens ook niet over voldoende financiële middelen om veel te kunnen ondernemen.
Tot de actiefste afdelingen behoorden Lemsterland, waar het bestuur erin slaagde gedurende een aantal winters werkloze arbeiders aan het werk te krijgen door hen in te schakelen bij landverbeteringsprojecten; Opsterland, de gemeente van Van Zinderen Bakker, waar werklozen op verschillende manieren aan werk werden geholpen en Smallingerland, waar men vooral actief was met het geven van cursussen aan werklozen.
Door allerlei oorzaken, waarvan de belangrijkste in dit beknopte overzicht wel zijn genoemd, was het vrij spoedig gedaan met de activiteiten van `Door Arbeid tot Verbetering'. Daar kwamen nog twee dingen bij. In de eerste plaats werd het landontginningswerk, waarvoor de vereniging de nodige propaganda had gemaakt, in de praktijk niet door haar maar door andere particuliere instellingen ter hand genomen. In de tweede plaats was al ten tijde van de oprichting het ergste leed van de landbouwcrisis geleden.
Vanaf 1900 heeft de vereniging niets meer ondernomen. Vanaf toen tot de uiteindelijke opheffing bestond ze alleen nog op papier.
Na de opheffing van de vereniging werd haar archief, met de archieven van de afdelingen Het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel I en Smallingerland ondergebracht in de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Daar maakten ze onderdeel uit van de handschriftenverzameling, die in 1980 voor een deel aan het Rijksarchief werd overgedragen. De archivalia hadden een handschriftnummer gekregen. Daarom is aan de inventaris een concordans toegevoegd, zodat de onderzoeker kan nagaan welke voormalige handschriftnummers in de nieuwe inventaris zijn terug te vinden.
Op de archieven rusten geen beperkende bepalingen ten aanzien van de openbaarheid.
Leeuwarden, november 1990 Sjoerd de Haan