De polder kwam tot stand in 1629, toen dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland vergunning verleenden aan de ingelanden van acht poldertjes, zeven in het ambacht Alkemade en één in het ambacht Esselijkerwoude, om hun poldertjes te verenigen tot één polder die door één molen bemalen zou worden. De poldertjes lagen zowel ten oosten als ten westen van de Oude Ade. De molen moest op het zuideinde van de Oude Ade geplaatst worden en zijn water uitslaan op de vaart tussen Hoogmade en Alkemade. Later bedachten de ingelanden dat de molen beter op een andere plaats kon staan, namelijk op het land dat eigendom was van het St. Catharijne Gasthuis te Leiden, en zou uitwateren op de Oude Ade. Op 2 oktober 1629 verleenden dijkgraaf en hoogheemraden aan de ingelanden van de acht poldertjes de gevraagde vergunning voor het bouwen van een molen op die plaats. *  Of dit ook gebeurd is, is onzeker. De poldermolen waterde later uit op de Achterwetering, de vaart tussen Hoogmade en Alkemade, meer overeenkomend met de eerstgenoemde locatie.

De oppervlakte van de polder bedroeg 312 morgen. *  Op de overzichtskaarten van Rijnland uit 1647, 1687 en 1746 wordt de polder aangeduid als Oud-Aasepolder. *  De naam Blauwe polder ontstond door de kleur van de molen. In 1890 werd de polder vergroot met enkele percelen land tegen de zuidoostelijke hoek van de polder. De oppervlakte bedroeg sindsdien 284 hectare, waarvan ruim 31 hectare in het zuidoosten van de polder tot de gemeente Woubrugge behoorde. De polder werd in het oosten begrensd door de Rijpwetering, in het zuiden door de Jan Schoijnen- of Spijkersloot, een stuk van de Oude Ade en de Achterwetering, in het westen door de Zuidzijder- of Rode Vaart in het westen en in het noorden door de Akkersloot. *  In het kader van de concentratie van polders binnen het hoogheemraadschap van Rijnland werd de polder op 1 januari 1979 opgeheven en opgenomen in het nieuw gevormde waterschap De Oude Veenen. *