Uit de hierboven genoemde uitspraak van hoogheemraden van Rijnland in het geschil tussen Gerrit van Poelgeest en de gemene buren van Koudekerk blijkt dat er in 1488 al molenmeesters waren, die ieder jaar rekening moesten doen voor Gerrit van Poelgeest (als ambachtsheer van Koudekerk) en de buren van dit ambacht, waarna zij hun rekening aan hoogheemraden van Rijnland moesten presenteren. *  Hoeveel molenmeesters er in 1488 waren, is niet bekend, maar waarschijnlijk waren het er twee. Wat in ieder geval zeker is, is dat de polder van de 16de eeuw tot 1858 bestuurd werd door de schout (later: de burgemeester) van Koudekerk en twee molenmeesters, later meestal poldermeesters genaamd. * 

In 1764 stelden de besturen van de Hondsdijkse polder en van de gecombineerde Lagenwaardse en Bruimadese polder in overleg met de ingelanden een reglement op inzake het onderhoud van de kaden en andere werken van hun polders. In het één na laatste artikel van dit reglement werd de verkiezing van de molenmeesters geregeld. Voor de Hondsdijkse polder betekende dit dat iedere jaar één nieuwe molenmeester gekozen moest worden. Het jaar daarop werd dit reglement door hoogheemraden van Rijnland goedgekeurd. *  In 1809 werd een overeenkomst gesloten tussen de schout van Koudekerk en de bestuursleden van de in dit ambacht gelegen polders over hun bezoldiging. In 1810 werd deze overeenkomst door dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland goedgekeurd. * 

Na de inwerkingtreding van het Algemeen reglement voor de polders in de provincie Zuid-Holland werd in 1858 een bijzonder reglement voor de polder vastgesteld. Volgens dit reglement bestond het bestuur van de polder uit een voorzitter en twee andere leden, onder de benaming voorzitter en poldermeesters. *