Uw zoekacties: Tempelpolder

2.2.15 Tempelpolder ( Hoogheemraadschap van Rijnland )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1 Stichting, gebied en opheffing
2 Bestuur
3 Naamgeving
4 Bemaling
2.2.15 Tempelpolder
Inleiding
4
Bemaling
De bemaling van polder Reeuwijk vond vóór 1842 plaats door drie watermolens: twee molens die op de Rijn uitmaalden in het noordelijk deel van de polder onder Zwammerdam en één op de tot de Gouweboezem behorende Breêvaart in het zuidelijk polderdeel onder Waddinxveen en Gouda. *  In 1842 werd de derde Rijnmolen, en dus de vierde watermolen, gesticht door de veenderijen Veenpolder en Broekvelden en Vettenbroek. Het stichten van deze molen was in 1818, bij de verlenging van de termijn van natvening, al als voorwaarde gesteld door ingelanden van polder Reeuwijk. De ingelanden zagen van oppositie tegen de genoemde verlenging af op voorwaarde dat er in het jaar 1820 door en op kosten van de Veenpolder een vierde watermolen zou worden gesticht. *  De verplichting om in 1820 de watermolen te stichten werd later verlengd tot het jaar 1840. Op 10 juni 1820 kwam het bestuur met de opposanten overeen dat de opposanten met al de gehoefslaagden op de Schinkeldijk ontheven werden van het maken en onderhouden van de Schinkeldijk, welke last de Veenpolder op zich nam, in ruil voor het afzien van het recht het bestuur te noodzaken tot het zetten van de watermolen in 1820 en deze termijn te verlengen tot 1840. *  Op 20 maart 1841 beklaagden de ingelanden onder Reeuwijk zich bij Rijnland over het niet nakomen door het veenderijbestuur van de verplichting de watermolen te stichten. Bij de behandeling van de klacht gaf Rijnland aan dat uit de stukken over deze kwestie niet was op te maken voor welk doel en voor welke landen de molen moest dienen. Het bestuur van de Veenpolder gaf in zijn argumentatie aan dat de molen moest dienen tot droogmaking van de veenderij, maar de ingelanden van Reeuwijk gaven aan dat de watermolen tot een betere Reeuwijkse en Broekveldse polderbemaling moest leiden. * 
Het duurde tot 1842 voordat dit geschil werd opgelost. Op 22 juni 1842 werd een contract afgesloten tussen de besturen van de polders Reeuwijk, Broekvelden en Vettenbroek en de Veenpolder. In dit contract werd geregeld dat er een watermolen kwam van gelijke kracht en vlucht als de eerste nabij Bodegraven staande molen van de polder Reeuwijk. Het jaarlijkse onderhoud zou ten laste komen van polder Reeuwijk. Bij droogmaking van de Veenpolder en Broekvelden en Vettenbroek zouden beide polders, zolang de poldermolens konden en mochten malen, hun water op polder Reeuwijk mogen uitstorten. *  In 1842 werd dan eindelijk de vierde molen aanbesteed en gebouwd onder het gezag van de polders Broekvelden en Vettenbroek en de Veenpolder, waarbij er nog een geschil optrad tussen de besturen van laatst genoemde polders en het bestuur van polder Reeuwijk, omdat de bouw niet geheel naar het bestek was uitgevoerd. Op 14 juni 1844 kon Reeuwijk aan Rijnland melden dat door de polders geheel aan het contract was voldaan. * 
Tot droogmaking van de polder en uitmaling van de veenplas werd in 1876 in het oostelijk deel bij de Ringdijk een tijdelijk hulpstoomcentrifugaalgemaal geplaatst. Het was de bedoeling dit te vervangen door een blijvend stoomgemaal, bestaande uit twee stoomwerktuigen in één gebouw. Dit bleek financieel niet haalbaar te zijn. *  Na onderzoek bleek het namelijk voordeliger om een gezamenlijke bemaling met polder Middelburg aan te gaan. Op 23 december 1890 werd de overeenkomst tussen beide polders door G.S. van Zuid-Holland goedgekeurd. Voor het tot stand brengen van de gemeenschappelijke bemaling was het graven van een uitwateringskanaal of waterloop, o.a. door de Oud-Alfensche kade en de ringdijk, noodzakelijk. *  In 1949 en 1950 liet het bestuur onderzoeken in hoeverre het goedkoper was een eigen bemaling te stichten of een nieuw gemaal op de ringdijk te bouwen voor het bemalen van de polders Middelburg en Tempel en weer water uit te slaan op polder Reeuwijk. Dit bleek echter geen goedkoper alternatief te zijn en de oude situatie bleef gehandhaafd. * 
5 Archief

Kenmerken

Datering:
(1636) 1674-1978
Onder de gemeente(n):
Reeuwijk
Omvang:
5 meter
Inventaris:
J.M. Manshanden, 2003
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtsvoorgangers:
Polder Reeuwijk (2.2.10)
Licentie:
CC0 1.0 Publiek Domein Verklaring
Geografische namen: