In 1803 mochten de vergaderingen niet meer in het toenmalig Regthuis gehouden worden, waar ook de archiefstukken werden bewaard. Charters en papieren moesten naar een andere plek worden overgebracht waar ze door vocht werden bedreigd. Gelukkig lukte het het polderbestuur in 1806 een andere locatie te vinden waar wel de archiefzorg kon worden gewaarborgd.
Op 1 augustus 1930 werd het oud archief vóór 1857 door Fockema Andreae geïnventariseerd, het archief berustte, voor zover het bewaard is gebleven, in het gemeentehuis te Bodegraven. Op het gemeentehuis te Reeuwijk vond hij niets dat als polder- of ambachtsarchief kon worden beschouwd. De provinciale inspecteur deed in 1948 een beroep op het polderbestuur om het gehele archief tot ca. 1900 in bewaring te geven aan het hoogheemraadschap van Rijnland, daar hem in het gemeentehuis van Bodegraven een grote kist was getoond, gevuld met archiefstukken die tot het archief van de polder bleken te behoren. De kist bleek in een hoek van de zolder ontdekt te zijn. Het leek hem gewenst dat in de bewaring verbetering werd gebracht. In 1949 werd het archief van vóór 1900 daadwerkelijk naar Rijnland overgebracht. In 1950 werd in het gemeentehuis nog een hoeveelheid archief van vóór 1900 gevonden, ook dit werd naar Rijnland overgebracht. In 1951 werd het overgebrachte archief over de jaren 1544-1916 geïnventariseerd. In 1965 liet het polderbestuur een supplement van het archief van 1917 tot en met 1955, alsmede de rekeningen en begrotingen tot en met 1961 naar Rijnland overbrengen. Na opheffing van de polder volgde het supplement tot 1978.
Het archief heeft wel te lijden gehad door de genoemde slechte bewaaromstandigheden. Een aantal archiefstukken zijn door vocht aangetast.
De eerdere voorlopige inventarisaties van delen van het archief zijn door deze definitieve inventaris vervallen. *