Uw zoekacties: Koninklijke Nederlandse Papierfabriek (KNP) NV te Maastricht...

EAN_0903 Koninklijke Nederlandse Papierfabriek (KNP) NV te Maastricht, (1844) 1851-1942 (na 1950) ( Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) )

beacon
 
 
Introductie
Korte geschiedenis
Inhoud
Literatuur
Inleiding
Voorwoord
Historische inleiding
EAN_0903 Koninklijke Nederlandse Papierfabriek (KNP) NV te Maastricht, (1844) 1851-1942 (na 1950)
1. Inleiding
Historische inleiding
20 oktober 1860 werd er tussen Emile Frésart, bankier te Luik, Jean Baptiste Lammens, fabrikant te Woluwe St. Etienne bij Brussel, Guillaume Lhoest en Adolphe Weustenraad beiden fabrikanten en wonende te Maastricht een commanditaire vennootschap ter machinale vervaardiging van papier opgericht met als zetel Maastricht en onder de naam `Lhoest, Weustenraad en Cie'. Het beginkapitaal was vastgesteld op f. 187.500,-- verdeeld over 25 aandelen van elk f. 7.500,--.
Het was in dit gewest allerminst de eerste inrichting, welke papier publiceerde. In 1838 hadden Tielens en Schrammen een moderne papierfabriek te Weert bij Meerssen ingericht.
Bij het begin van de 19e eeuw waren er 4 papiermolens (de Franse administratie toentertijd sprak van `papeteries'). De oudste was gevestigd te Obbicht en van geringe betekenis. Voorts een te Gulpen, welke reeds in 1736 bestond en in 1800 eigendom was van C. Hollman. Deze molen kreeg in de Franse tijd afzetmoeilijkheden en was omstreeks 1809 buiten bedrijf. De molens te Mook en Wittem lagen eveneens stil. Beter schijnt het de molens te Maastricht en Roermond vergaan te zijn. In de `Grote Papiermolen' te Maastricht waren in 1807 15 arbeiders te werk gesteld, in 1816 waren het er 20 met een `machinepark' van 2 kuipen. Met de molen te Roermond, bekend onder de naam Burghoff en Comp., waren het eigenlijk de belangrijkste in Limburg, of wel in geheel Zuid-Oost Nederland. Beide molens verwerkten een aanzienlijke hoeveelheid grondstoffen. De molen te Maastricht 20.000 kg en de molen te Roermond 30.000 kg lompen per jaar. Hun productie bedroeg respectievelijk 2.000 en 3.500 riem per jaar. Van de molen van Lekens (?) Gelegen aan de Jeker (1e jaar) te Maastricht is slechts bekend dat zij in 1809 werd afgebroken (démoli).
Na de Franse tijd hebben deze zes papiermolens de productie deels opgenomen deels voortgezet, echter onder zeer moeilijke omstandigheden, welke overigens voor de gehele papierindustrie van die tijd golden.
Een aanmerkelijk deel van het afzetgebied was verloren gegaan tijdens de Franse overheersing. De afzet werd bovendien bemoeilijkt door de steeds zwaarder drukkende nationalistische en protectionistische politiek in de meeste Europese staten. De productie ondervond veel stagnatie van de gebrekkige grondstoffenvoorziening. De genadeslag leverde bovenal de mechanisatie, welke in taal van industrietakken meer en meer ingang vond: o.m. voor de papiermolens in korte tijd iedere concurrentie onmogelijk maakte. De papiermolens werden dan ook in de loop van 40 à 50 jaar stuk voor stuk stilgelegd, omgebouwd voor andere doeleinden, of zonder meer afgebroken. De Nederlandse papierindustrie maakte in deze tijd een crisis door. Slechts de firma Burghoff en Comp. slaagden er als eerste in de papiermolen om te bouwen tot papierfabriek; dit in de jaren 1833 en 1834. Dat men onder deze onzekere omstandigheden over ging op de machinale vervaardiging van papier kon slechts gemotiveerd worden met het feit van de constant en snelgroeiende vraag naar allerlei soorten papier in binnen- en buitenland, welke op den duur veel belemmeringen uit de weg ruimde en de gunstige ligging van de geplande fabriek. De bouw van de fabriek vooronderstelde daarnaast ondernemingszin en ondernemingsdurf van de kant van initiatiefnemers. Ten tijde van de oprichting van de fabriek waren er in Nederland reeds een aantal papierfabrieken, ofwel in bedrijf ofwel in aanbouw, waarvan de fabrieken van Burghoff Magnée, Erven Dirk Blauw, Van Gelder Zonen, L. van Gerrevink en Joh. Van Delden en Zn., J. Honig Breet, W.J. Huiskamp, W. Sanders Tzn. , Tielens en Schrammen de belangrijkste waren.
Reeds vanaf het begin van de uitvoering van deze overeenkomst heersten er ernstige meningsverschillen tussen de vooruitstrevende en dynamische heren Lhoest en Lammens en de zeer terughoudende Weustenraad. Adolphe Weustenraad nam tengevolge hiervan op 1 september 1856 ontslag als `directeurgerant' van de vennootschap, welke onder de naam Lhoest, Lammens en Cie werd voortgezet. Adolphe Weustenraad was nog geruime tijd daarna `stille vennoot'. De snelle groei van het bedrijf noopte tot reorganisatie. In 1862 besloten de vennoten de commanditaire vennootschap op te heffen en een commanditaire vennootschap op aandelen te stichten. De daartoe strekkende akte werd op 27 april 1862 verleden voor notaris M.H. Haenen te Maastricht. De naam van de nieuwe C.V. bleef zoals voorheen. De vennoten verplichtten zich, met het oog op de financiering van terreinen, gebouwen, machines, gereedschappen, meubels en materiaal, tot een inbreng van 1,5 miljoen gulden, verdeeld over 3.000 aandelen van f. 500,--. Tweederde van dit bedrag werd door hen naar verhouding van hun deelneming in de ontbonden C.V. gestort. Het overige derde deel zou worden ingebracht naarmate van de behoeften van de vennootschap.Omstreeks deze tijd bestond het machinepark o.m. uit 12 stoommachines met een gezamenlijke kracht van 360 PK; 13 stoomgeneratoren met een gezamenlijke kracht van 390 PK; 2 papiermachines met een derde machine in aanbouw; 28 cilinders voor het wassen en malen van lompen en nog eens 14 in aanbouw; 3 grote roterende kokers voor het bleken van lompen; 14 satineermachines; hydraulische persen; linieer- en rogneermachines, enz. Directeur waren toen Guillaume Lhoest, die zich voornamelijk bezighield met commerciële en financiële aangelegenheden en Jean Baptiste Lammens, die belast was met de zorg voor de productie en alles wat daarmee samenhing.
In 1864 overleed een van de beherende vennoten, Guillaume Lhoest. Men nam daarop het besluit met de voorziening in de opengevallen plaats te wachten op de beslissing, welke hieromtrent in de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders zou worden genomen. Gedurende deze interim-periode zou Jean Baptiste Lammens alleen de directie waarnemen, daarbij terzijde gestaan door de secretaris van de vennootschap en tweede ondertekenaar. Martin Moet, schoonzoon van Guillaume Lhoest. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 9 juli 1866 werd ter vervanging van Guillaume Lhoest tot mededirecteur benoemd Napoleon Rodberg, die daarvoor secretaris en vervolgens commercieel directeur van de S.A. Corphalie te Hoei was.
De directeuren zouden in geval van afwezigheid of verhindering de bevoegdheid tot ondertekenen als naar gewoonte kunnen overdragen aan Martin Moet en Léon Lhoest I, onderdirecteur, echter met de beperking dat zij geen verbintenissen voor de vennootschap konden aangaan.
Napoleon Rodberg was niet alleen een begaafd zakenman; hij deed zich in het bijzonder gelden als een organisator van meer dan middelmatig formaat. Zijn instructies voor de werkzaamheden van het administratieve personeel uit de jaren 1866 en 1869 hebben gedurende 60 tot 70 jaren hun stempel gedrukt op de administratieve organisatie van de onderneming.De gestage expansie van het bedrijf maakte een organisatie op bredere basis noodzakelijk. Op 6 januari 1875 werd bij akte, verleden voor J.W.H. Haenen, notaris, besloten tot oprichting van een naamloze vennootschap. De koninklijke bewilliging op deze overeenkomst werd verleend bij K.B. van 9 februari 1875. De commanditaire vennootschap werd formeel ontbonden bij akte van 31 maart van hetzelfde jaar. Het kapitaal onderging een uitbreiding tot 1,66 miljoen gulden verdeeld over 6.600 aandelen van f. 250,-- per stuk.
De Raad van Bestuur en de Algemene Raad werden in het leven geroepen. Kort daarop kreeg de onderneming bij K.B. van 12 juni 1875 toestemming het predikaat `Koninklijke' te voeren. De naam luidde in het vervolg `Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek N.V.'.De algemene vergadering van aandeelhouders van 12 augustus 1875 nam het door Jean Baptiste Lammens aangeboden ontslag aan en koos tot diens opvolger Léon Lhoest I, die reeds sinds 1860 aan de onderneming verbonden was. Na het overlijden van Napoleon Rodberg, op 1 december 1881, werd Léon Lhoest I alleen directeur, welke functie hij bekleedde tot 31 maart 1893. Léon Lhoest I heeft veel gedaan voor de modernisering en uitbreiding van het bedrijf. Er kwam o.m. een vierde papiermachine bij, de oude papiermachine II + 1867 werd vervangen door een nieuwe PM II en papiermachine III onderging een algehele modernisering. Hij richtte voorts een cellulosefabriek op, welke vermoedelijk bij het uitbreken van de oorlog van 1914 - 1918 weer opgeheven werd. Door zijn toedoen werd er baanbrekend wetenschappelijk onderzoek, dat gericht was op de vervaardiging van langdurig houdbare papiersoorten, verricht. Léon Lhoest I was zeer sociaaldenkend en populair bij zijn werknemers.
In de vacature Léon Lhoest I werd door de Raad van Bestuur op 27 april 1893 voorzien met de benoeming tot directeur van Henri van Aubel, sinds 1875 als ingenieur werkzaam in het bedrijf en sinds 1891 onderdirecteur. Hij heeft zich in mei 1920 uit de directie teruggetrokken en kon terugblikken op een directeursschap, dat, ondanks de feller wordende concurrentie, de wereldoorlog en andere tegenslagen, vooruitgang heeft gebracht. Er werd in deze tijd zonder een uitzondering jaar na jaar winst gemaakt, ook al was de winstcurve aan scherpe fluctuatie onderhevig. Uitbreiding op uitbreiding vond plaats. In de jaren 1896 en 1897 werden er belangrijke voorzieningen getroffen voor de winning van Maaswater voor fabrieksdoeleinden en de lossing van afvalwater.
In 1912 vond de aanschaf van de papiermachines V en VI plaats. Er kwam een elektrische centrale en een chloorkalkopslaginstallatie bij. De fabricage werd uitgebreid met een aantal hulpafdelingen o.m. een `timmermanswinkel' en een smederij. In 1915 kwam in samenwerking met de aardewerkfabriek de `Sphinx' de sinds lange tijd begeerde aansluiting op de spoorweg tot stand. De opzet tot vestiging van een nederzetting voor de verkoop van de producten in Zuid-Amerika leed schipbreuk. De hiertoe in 1912 te Saaveda bij Buenos-Aires gekochte terreinen werden in 1922 met verlies verkocht. Henri van Aubel werd in mei 1920 opgevolgd door het tweemanschap Pierre Regout, directeur tot 1928 nadien lid van de Raad van Bestuur en Martin Lambert, directeur tot 30 april 1933. Tijdens de jaren 1925 - 1927 werd het complex opnieuw fors uitgebreid met de bouw van papiermachine VII met de daarbij behorende afwerkingmachines en een warmtekrachtcentrale. Papiermachine VIII werd in het midden van 1928 aan het machinepark toegevoegd. De vennootschap nam voor f. 100.000,-- deel in de Papeteries de Belgique S.A. en is sedert 1929 in het hoogste bestuursorgaan van deze onderneming vertegenwoordigd. Bij de in 1929 en 1930 doorgevoerde herziening van de statuten werd het maatschappelijk kapitaal gebracht op f. 4.000.000,--. Enkele jaren later met ingang van 1 mei 1933 deed ir. Léon Lhoest II zijn intrede als directeur van de Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek N.V. Ir Léon Lhoest II was reeds vanaf 1928 lid van het eveneens in dat jaar opgerichte `Comité de Direction'.
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventaris
Gebruikershandleiding

Kenmerken

Datering:
(1844) 1851-1942 (na 1950)
Omvang m1:
9,62 meter
Inventaris:
Inventaris van het archief van Koninklijke Nederlandse Papierfabriek (KNP) NV te Maastricht
Auteur:
J.O.J. Schils en Dirk van de Leemput