270c Proces Eichmann ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )
Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    Het archief is in zijn geheel openbaar.
    Geschiedenis
    Adolf Eichmann (1906-1962) kreeg in 1940 de leiding van Referat IVD4 van het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn. De taak van het referaat was emigratie en gedwongen migratie (meestal naar ghetto’s) van joden. In maart 1941 kreeg zijn referaat een andere aanduiding, IVB4, en een andere taakomschrijving. Referat IVB4 werd toen het bureau dat de Endlösung moest organiseren.
    Op 11 mei 1960 werd Eichmann in Argentinië gearresteerd door de veiligheidsdienst van Israël. Op 11 april 1961 begon het proces tegen hem in Jerusalem. 1 juni 1962 werd de hem opgelegde doodstraf voltrokken.
    Inventaris
    aanvraaginstructie
    Stukken uit deze collectie kunnen in de studiezaal van het NIOD worden aangevraagd
    onder vermelding van: collectie 270c, inv.no. ...
    Het inventarisnummer is vermeld in oplopende volgorde,
    links naast de beschrijving van de stukken
    9 Een Vermerk en 3 brieven van de CdS-IV B 4b betreffende de behandeling van buitenlandse Joden in het algemeen, als afschrift in februari 1943 aan het Auswärtige Amt gezonden. 1. Vermerk. Een algehele regeling van de behandeling van buitenlandse Joden in Duitsland, het Protektorat, het Generalgouvernement, de bezette gebieden in het Oosten en West-Europa was dringend nodig. Na mondeling en schriftelijk overleg met het Auswärtige Amt is het volgende overeengekomen. 2. Brief van het Reichsinnenministerium aan alle afdelingen van de Gestapo en de Sipo en SD in Duitsland, het Protektorat en de geannexeerde gebieden. Joden vallen onder de verplichte kentekening en andere beperkende maatregelen en kunnen gedeporteerd worden als zij door nationaliteit tot de volgende landen behoren: het vroegere Polen, Luxemburg, Slowakije, Kroatië, Servië, Roemenië, Bulgarije, Griekenland, Nederland, België, Frankrijk, de Baltische landen en Noorwegen. Daar m.b.t. hun vermogen nog geen definitieve regeling met de betreffende regeringen is getroffen, moeten voor het beheer daarvan geschikte Treuhänder worden aangesteld. 3. Brief aan de diverse Befehlshaber der Sipo und des SD, de commandanten van de Einsatzgruppen B en D en de Höhere SS- und Polizeiführer in het Generalgouvernement en bezet Rusland met gelijke inhoud als voorgaande uitgezonderd de bepaling betreffende het vermogensbeheer. 4. Brief aan de BdS te Den Haag en Parijs en aan de Beauftragte des CdS te Brussel. Ook hier wordt elke beperkende bepaling t.a.v. de in 2 genoemde nationaliteiten opgeheven. Alleen de Hongaarse Joden kunnen nog niet worden gedeporteerd, wel geconcentreerd in Durchgangslager worden. Zwitserse, Spaanse, Portugese, Deense en Zweedse Joden moet tot 31 maart 1943 gelegenheid gegeven worden naar hun land terug te keren. Na die datum zal voor elk dezer nationaliteiten bepaald worden of zij als de overige Joden behandeld moeten worden, januari 1943.
    47 Uitvoerige getuigeverklaring van Dr. H. Kastner over a) de Jodenvervolging in Hongarije tussen augustus 1941 en februari 1945, b) de uitroeiing van de Europese Joden in het algemeen. Bij de volkstelling van 1940-1941 bleek dat er in Hongarije 762000 Joden waren. De vervolging strekte zich ook over de gedoopten en gemengd gehuwden uit; hun aantal wordt op 60000 geraamd. Reeds in augustus 1941 werden ± 20000 Joden uit de grensgebieden naar Polen gedeporteerd of ter plaatse gefusilleerd. In het verdere verloop van de oorlog kwamen 50000 Joden om in zg. Joodse werkkampen, waar 130000 Hongaarse Joden te werk gesteld waren. Met de Duitse bezetting op 19 maart 1944 begon de eigenlijke vervolging. Eerst werden vooraanstaande figuren uit de politiek en het zakenleven, alsmede journalisten naar Mauthausen gedeporteerd en met hen de anti-Duitse en democratische Hongaarse politici: Het waren de eerste maatregelen van het Sonderkommando van Eichmann, dat overal in de Hongaarse ministeries vertrouwensmannen plaatste. Op 23 maart 1944 werd een pro-Duitse regering gevormd, die met de HSSPF Winkelman en de nieuwe Duitse gezant, Veesemayer, tot de deportatie besloot. Er werd een Joodse Raad gevormd onder Samuel Stern. 320000 Joden buiten Boedapest werden in getto's gedreven, dit gebeurde door Hongaarse gendarmes onder toezicht van Wisliceny, die zg. als adviseur van stad tot stad reisde. Op 28 april 1944 begonnen de eerste deportaties, op 15 mei nam de actie grote vormen aan. Op 27 juni 1944 waren 475000 Joden gedeporteerd. Als gevolg van buitenlandse interventies (Zweden, het Vaticaan en de V.S.) gelastte Horthy de deportatie uit Boedapest, die op 5 juli beginnen zou, af. Vanaf dat tijdstip tot de Duitse macht overname in oktober 1944 bleef het Eichmannkommando werkloos. Vanaf 17 oktober werden 25.000 Joden uit Boedapest, meest vrouwen, te voet naar de Oostenrijke grens gedreven. Op 8 december hield de hele actie op als gevolg van een bevel van Himmler, 3 sep. 1945.
    49 Getuigeverklaring van Dr. G.K. Morgen, SS-Richter in het Reichskriminalpolizeiamt (RKPA), over zijn 'kriminalpolizeiliche' onderzoeken in diverse concentratie- en vernietigingskampen. Morgen verklaarde dat hij einde 1943 op het spoor van de massale vernietiging van Joden in Auschwitz en bij Lublin kwam. In de loop van 1943 was er bij het RKPA (Amt V in het RSHA) een klacht binnengekomen van de Kommandeur der Sipo und des SD in het district Lublin. In een Joods werkkamp in dat district zouden aan een feest van de gevangenen ook SS-ers hebben deelgenomen. Zo kwam Morgen in het vernietigingskamp, Majdanek bij Lublin; de commandant. Wirth, een Kriminalkommissar verklaarde hem dat hij i.o.v. Hitler de uitroeiing van de Joden uitvoerde. Het feest was gehouden door die Joden met wier hulp de vernietiging plaats had. Wirth was begonnen als hoofd van een vernietigingsinrichting in Brandenburg in het kader van de euthanasie. Wirth's correspondentie in Polen liep met Blankenburg, plaatsvervanger van Brack op de Führerkanzlei. Wirth commandeerde volgens Morgen vier kampen; dit waren waarschijnlijk Belzec, Majdanek, Sobibor, Treblinka. Hem was deze taak opgedragen, omdat hij als politievakman bekend stond om zijn kennis bij het nagaan van sporen. Hij kreeg nu de opdracht de sporen van de massale vernietiging uit te wissen. Morgen kon Wirth en Hoess niet aanklagen wegens massamoord omdat zij op grond van een Führerbevel handelden. Daarom trachtte hij hen te vervolgen wegens andere zware delicten (willekeurige executies, e.d.) waarbij zij zich niet op dit Führerbevel konden beroepen. Hierdoor kwam Morgen in conflict met Müller, waarbij Kaltenbrunner en Nebe zich afzijdig hielden. Ook een beroep op Pohl bleef zonder resultaat. Dit hele betoog van Morgen was erop gericht om de SS in zijn geheel vrij te pleiten en om naast Müller, Pohl, Eichmann en de kampcommandanten alleen Wirth en de Führerkanzlei te belasten, 7 aug. 1946.
    71 Rapport van de SD-afdeling Wenen aan de SD-leiding in Wenen over de 'actie' ter plaatse tijdens de Kristallnacht. De actie werd, door de bevolking verwacht; in de pers waren toespelingen gemaakt. De spanning was dus kunstmatig opgevoerd. Op de vroege ochtend van de 10e november werden de partijafdelingen gealarmeerd en de actie voorbereid. Om 8 uur begon alles volgens plan. Zaken werden gesloten, personen gearresteerd, 40-50 gebedshuizen met handgranaten e.d. in brand gestoken. De brandweer was steeds vooruit gealarmeerd, maar beperkte zich tot het localiseren, niet het blussen van de branden. Overal stemde de bevolking met de actie in; enige 'Judenfreunde' werden gearresteerd. De politie had instructies alleen in te grijpen bij misdadig optreden; zij moest Joden (geen vrouwen, buitenlandse Joden, zieken en Joden boven de 60) arresteren. In totaal werden 3000 Joden opgehaald. De inventaris van de gesloten Joodse zaken werd veelal weggehaald en aan de NSV ter beschikking gesteld. In een aantal gevallen konden zinloze verwoestingen en plundering van winkels, zaken en inventaris niet tegengegaan worden. Bij al deze acties werd met de Joden vanzelfsprekend niet zacht omgesprongen. Zij waren onbegrijpelijkerwijs onvoorbereid, er heerst groot paniek, velen namen de vlucht. Tegen vijf uur in de middag werd de actie op aanwijzing van Goebbels beëindigd, hoewel vele Weners het jammer vonden, dat niet meteen op deze dag het 'Jodenprobleem' in hun stad opgelost werd. Anderszijds mag aangenomen worden, dat de 'Auswanderungsfreudigkeit' van de Joden door de actie toegenomen is. Hun verlangen zich nog te handhaven zullen zij zeker opgegeven hebben. De komende nacht wordt er versterkt gepatrouilleerd om nieuwe acties tegen te gaan. Van de gearresteerde Joden zijn de mannen deels naar de gevangenis overgebracht, de vrouwen en kinderen zijn aan de plaatselijke NSDAP-leiding uitgeleverd, 10 nov. 1938.
    74 Notulen van de zg. Wannsee-conferentie te Berlijn, waarop o.l.v. Heydrich met de vertegenwoordigers (staatssecretarissen) van een aantal ministers, de Partei-Kanzlei, de Reichskanzlei; het RSHA, verder de BdS voor het Generalgouvernement en de BdS voor het Reichskommissariat Ostland, besproken werd op welke wijze men door coördinatie van de instanties die hier rechtstreeks bij betrokken waren, de uitvoering van de 'Endlösung der Judenfrage' in Europa centraal en definitief kon regelen. De centrale behandeling berustte ongeacht geografische grenzen bij de RFSS, resp. de CdS, aldus Heydrich, die vervolgens een inleiding hield over de vroegere 'Auswanderungspolitik'. Tot 31 okt. 1941 waren 350.000 Joden uit Duitsland, 147.000 uit Oostenrijk en 30.000 uit het Protektorat verdreven. Intussen had Himmler een emigratiestop afgekondigd. Hiervoor in de plaats kwam met toestemming van Hitler de 'Evakuierung nach dem Osten'. In Europa kwamen ± 11 miljoen Joden in aanmerking. Europa moest van West tot Oost doorgekamd worden, Duitsland en het Protektorat het eerst. De Joden worden via doorgangskampen naar het Oosten gedeporteerd. Van groot belang is dat van te voren wordt bepaald welke personen onder de Endlösung zullen vallen. Duitse Joden boven de 65, oorlogsinvaliden en zij, die het IJzeren Kruis 1e klas bezitten, komen in Theresienstadt. Het begin van de afzonderlijke grote deportaties is in hoge mate van de militaire toestand afhankelijk. Voor de deportaties uit de bezette en bevriende staten is van belang dat de deskundige vertegenwoordigers van het Auswärtige Amt contact opnemen met de competente Referenten van de Sipo en de SD, aldus de CdS, Heydrich. De vertegenwoordiger van het Auswärtige Amt, onderstaatssecretaris Luther, deelde hierop mee dat zich in sommige landen, met name de Skandinavische landen, moeilijkheden zouden kunnen voordoen. Hij verzocht die landen voorlopig niet aan te pakken. Voor West-Europa en het Zuid-Oosten van Europa zag hij geen grote bezwaren., 20 jan. 1942.
    85 Rapport van SS-Unterstuf. Fast van de SD-afdeling Innsbrück over de gebeurtenissen aldaar tijdens de Kristallnacht. Met de hoofden van de Orpo en Sipo, de Gestapo en de Algemene SS was hij bij de Gauleiter, Hofer, ontboden. Deze deelde hen mee, dat de 'kochende Volksseele' in Duitsland zich al tegen de Joden en hun synagogen keerde. Dat moet ook in Tirol gebeuren. Bij branden moest niet de partij, maar de brandweer ingrijpen. Plunderingen moesten niet voorkomen; de Joden, vooral degenen, die tot werken in staat waren, moesten na afloop van de actie gearresteerd worden. Tot 6 uur in de ochtend van de 10e november 1938 moest de (plaatselijke) politie de 'kochende Volksseele' haar gang later gaan. De verschillende (partij- en SS-) groepen, alsook de SD-afdeling in Innsbrück moesten tegen Joodse bezittingen en personen worden ingezet en daarbij vooral in burger gekleed gaan. De resultaten van de actie waren als volgt: Bijna alle Joodse woningen zwaar beschadigd, de synagoge verwoest, 3 Joden gedood, waaronder de voorzitter van de Joodse 'Kultusgemeinde', een zwaar gewond, 18 gearresteerd, van wie 17 licht gewond; een echtpaar werd in de rivier geworpen. De reacties onder de bevolking waren verschillend; sommigen dachten dat de aanstichters provocateurs of Communisten waren. In liberale en clericale kringen keerde men zich tegen de acties. In de volgende nacht (10 op 11 november) was de SD geuniformeerd de Gestapo behulpzaam om in overeenstemming met de bekendmaking van Goebbels verdere spontane acties tegen te gaan, 12 nov. 1938.
    119 Bericht van een "Polizei-Inspektor" (waarschijnlijk de Leiter van de Gestapo, Dusseldorp, of een van diens vertegenwoordigers) uit Dusseldorp over een bespreking op 6 maart 1942 op het RSHA, IV B 4. Eichmann begon mee te delen, dat nieuwe deportaties uit Duitsland, Oostenrijk en het Protektorat op handen zijn, uit Praag 20.000, uit Wenen 18.000, uit Dusseldorp weer 1.000 Joden. De richtlijnen m.b.t. ouderdom, invaliditeit, enz. moeten nauwkeurig in acht worden genomen. Na een transport is door de voorzitter van de Joodse Raad in Riga bij enkele "Gauleiter" geprotesteerd, dat 40-45 Joden ten onrechte waren gedeporteerd. Heydrich stelt de "Stapoleiter" in de toekomst persoonlijk verantwoordelijk voor deze gevallen. Overigens raakt elke "Stapostelle" zijn lastige oude Joden kwijt, want zij gaan nog deze zomer of herfst naar het "Altersghetto" Theresienstadt, waarmee dan tevens "nach aussen" het gezicht gered is. De Gauleiter moeten over komende transporten ingelicht worden. Voor de "Vermogenserfassung" komen nieuwe formulieren. Tegenover Joden moeten komende transporten absoluut geheim gehouden worden. Wel moet er bij hen op aangedrongen worden aanzienlijke giften te storten op het Sonderkonto W, dat zogenaamd de Joden ten goede komt, maar dat in werkelijkheid het Referat IV B 4 ter beschikking staat. Het RSHA kan namelijk niet meer aan het Joodse vermogen komen als gevolg van de Elfte Verordnung zum Reichsbürgergesetz. T.a.v. de transportdata wordt meegedeeld dat zij 6 dagen tevoren telefonisch onder het kenwoord DA worden bekend gemaakt. Het zijn lege "Russentreinen (Arbeidstransporten)" met plaats voor 700 man, maar er moeten 1 .000 man in, 9 maart 1942.
    138 Uitvoerig "Bericht" over de evacuatie van 1.007 Joden uit Dusseldorp en omgeving naar Riga op 11 december 1941, aankomst in Riga: 13 december 1941. Het rapport is getekend Salätter, Hauptmann der Schutzpolizei". Het transport bestond uit kinderen, vrouwen en mannen tot de leeftijd van 65 jaren. Daar het vertrek op 9.30 uur was gesteld, waren de Joden om 4 uur op het perron opgesteld. Aangezien de trein pas om 9 uur beschikbaar was, werden zij met de grootste haast in de wagons gedreven. Twee vluchtpogingen werden verijdeld. Voor zover uit dit verslag blijkt kregen de Joden onderweg alleen af en toe wat drinkwater, terwijl het bewakingskommando door het Rode Kruis van warm eten werd voorzien. Tijdens het 3 dagen durende transport brak de trein enkele malen en er ontstonden vele vertragingen. Tenslotte bleeft de trein onverwarmd bij een temperatuur van -12° in de buurt van Riga ± 8 uur staan. De bewaking werd door Letlandse politie overgenomen. Deze voerde de Joden naar een twee kilometer verder gelegen ghetto. De Duitse politie ging naar Riga om vandaar uit naar Dusseldorp terug te reizen. In Riga werden de meegebrachte 50.000 R.M. aan "Judengelder" (het geld, dat de Joden mee mochten nemen, dus 50 R.M. per persoon; zie doc. 139) aan de "Stapo" overhandigd. De rapporteur meldt, dat van de 35000 Joden, die bij de Duitse inval in Riga leefden allen omkwamen, behalve 2500 mannen die in een ghetto zij opgesloten. De overigen zijn weggevoerd of door de Letlanders neergeschoten. Het bevreemdt hen, dat de Duitsers de Joden naar Letland voeren en niet in Duitsland uitroeien. Tenslotte suggereert de rapporteur enkele verbeteringen op transporttechnisch gebied. Hij stelt voor de bewaking machinegeweren en handgranaten mee te geven i.v.m. overvallen van partizanen in de Baltische landen. Verder wil hij dat de Gestapo met de Reichsbahn overeenkomt de transporttreinen elke dag een uur te laten stoppen voor waterbevoorrading, omdat de Joden reeds voor het vertrek 14 uur of langer, 26 dec. 1941.
    160 Rapport van het Auswärtige Amt over de Endlösung in Hongarije. Deze wordt met steun van de Hongaarse staatssecretarissen Endre en Baky in allerijl uitgevoerd. De Hongaarse regering heeft voor de deportaties toestemming gegeven. Slechts 80 000 Joden blijven in de Hongaarse oorlogsindustrie achter. Het totaal aantal Joden wordt op 900 000 - 1.000 000 geschat, waarvan 350 000 in Boedapest. Met uitzondering van deze stad is overal met de oprichting van ghetto's begonnen. Tot nu toe zijn 320 000 Joden geregistreerd. Medio juli komt Boedapest aan de beurt. Het plan is de stad in een dag uit te kammen en de gepakte Joden op een eiland in de Donau te concentreren. Grote eenheden van de Hongaarse gendarmerie en andere politiële afdelingen (ook politiescholen) worden ingezet; verder worden alle briefbezorgers en schoorsteenvegers als gidsen gebruikt. Tram- en busverkeer wordt voor een dag stopgezet. Voor de vrijstelling van de buitenlandse Joden is gezorgd. Samenwerking met het Auswärtige Amt wordt op prijs gesteld, want de "Dienststellen des RFSS verwachten vooral in het Noorden van Hongarije en in Boedapest een zeer groot aantal buitenlandse Joden aan te treffen. Het begrip "Jood" is hier niet zo scherp gesteld als in de Neurenberger vetten, omdat anders een aanzienlijk deel van de vriendenkring van Horthy in de landadel onder de maatregelen zouden vallen. D.m.v. een antisemietisch blad, dat sinds 21 mei 1944 verschijnt, wordt propaganda gemaakt. Voorzover tot nu toe geconstateerd is ongeveer 1/3 deel van de gedeporteerde Joden "Arbeitsfähig"! Zij worden dadelijk na aankomst ter beschikking gesteld van de "Dienststellen" van Sauckel, de O.T. enz, 26 mei 1944.
    170 Notitie over het resultaat van een dienstreis van Rademacher naar Belgrado met het doel na te gaan of "het probleem" van 8000 aldaar geconcentreerde Joden "ter plaatse" geregeld kan worden. Het probleem was minder groot dan het leek. Bij zijn aankomst bleken al 2000 van hen wegens represaille te zijn gefusilleerd (voor elke Duitse soldaat 100 Serven). Verder bleek dat het niet om 8000 maar om 4000 Joden ging, waarvan "maar 3500 doogadgeschoten konden worden* (500 had de Gestapo nodig voor medische hulp en als ordedienst in het gehtto)." Aan het Duitse gezantschap is verder te verstaan gegeven dat de overige Joden in Servië, niet naar Roemenië, het Generalgouvernement of het Oosten kunnen worden gedeporteerd. Met de leider van de Gestapo in Servië, Fuchs, diens verbindingsman bij het gezantschap, Weimann, en de "Judensachbearbeiter" van Fuchs is een bespreking gehouden. Het resultaat: 1. De mannelijke Joden zijn tegen het einde van deze week alle geëxecuteerd. 2. De resterende 20 000 Joden alsmede 1500 zigeuners komen in het ghetto (vroegere zigeunerwijk) van Belgrado. Er is voor spaarzaam voedsel gezorgd. Het Duitse gezantschap (Staatsrat Turner) gaf toestemming op voorwaarde dat het ghetto tijdelijk was. De stadswijk vormt een infectiehaard en moet met de grond gelijk naar zijn mening. De Joden en Zigeuners moeten met boten naar de opvangkampen in het Oosten gedeporteerd worden. De dreiging van het overslaan van de opstand (partizanenoorlog) naar Belgrado heeft ook bij de Duitse diensten onrust gewekt. Bovendien werken het gezantschap en de plaatselijke diensten van de Gestapo niet nauw genoeg samen, 25 oct. 1941.
    171 Notitie van Legationsrat Wagner over de "Judenfrage" in Bulgarije, dat volgens hem op dit gebied een wetgeving heeft analoog aan Duitsland. Sinds 1942 werd d.m.v. een zg. machtigingswet ingevoerd, 1. de Jodenster (niet bij gemengd gehuwden; 2. beperkingen op huisvestingsgebied; 3. vergaande beperkingen op het gebied van handel en nijverheid; 4. voortgezette liquidatie van Joodse ondernemingen. In het ministerie voor binnenlandse zaken en volksgezondheid werd een "Jodencommissariaat" opgericht o.l.v. A. Beleff, hier wordt alles centraal geregeld. Van meet af aan heeft Bulgarije ook voor de Joden van buitenlandse nationaliteit alle maatregelen laten gelden. Hiertegen heeft alleen de Italiaanse gezant stappen ondernomen; later hebben ook Spanje en Portugal dat gedaan. Midden 1942 hebben Duitsland en Bulgarije bepaald, dat de Bulgaarse Joden in Duitsland onder alle Duitse maatregelen vallen. Zij kunnen dus naar het Oosten gedeporteerd worden. Ook een 60-tal Duitse Joden in Bulgarije kunnen nu weg. Sinds januari '43 werd Dannecker aan het gezantschap te Sofia in de Duitse politie-attaché als specialist toegevoegd. Er is nu besloten tot de deportatie van 20 000 Joden uit de nieuwe Bulgaarse gebieden, Macedonië en Thracië. De Joden uit "Alt-Bulgarien" worden hoofdzakelijk voor de binnenlandse arbeldsinzet geconcentreerd. Van hen worden alleen 6000 Joden (de helft hiervan uit Sofia) gedeporteerd. Uit Macedonië en Thracie zijn tot nu toe +- 11.500 Joden per trein of per schip over de Donau naar Wenen gedeporteerd. De bevolking is tevreden, en de zwarte markt verdwenen; de prijzen gingen omlaag; en de activiteiten van de vijandelijke inlichtingendienst zijn sterk verminderd, enz. enz. Over verdere deportaties wordt tussen Dannecker en Beleff onderhandeld. Hierbij gaat het om de volgende punten: De Bulgaarse Joden zullen bij het verlaten van het land de nationaliteit verliezen en Bulgarije zal geen verdere navraag naar hen doen. Er mag maar heel weinig bagage meegenomen worden, 3 apr. 1943.
    172 Briefje van Dannecker aan Rademacher, waaraan toegevoegd het "Madagascar-Projekt". Op het briefje heeft Rademacher een notitie voor Luther geschreven met de mededeling, dat Heydrich het plan al aan Ribbentrop gestuurd heeft. Het Madagaskarplan opent met een indeling. Achtereenvolgens worden behandeld: Het "Joodse vraagstuk" in Europa na de bezetting van Polen, het Westen en Noord-Westen van Europa; ligging, klimaat, omvang, economie en verkeerswegen op Madagaskar; Staatsrechtelijke vorm en verdeling in districten; organisatie van de Aussiedlung en voorbereidingen; transporten (scheepsruimte en financiering; vestiging; Joods interne organisatie; financiering van de Endlösung en maatregelen voorafgaande aan de Endlösung. Madagaskar is als alternatief voor de Auswanderung een mogelijkheid voor de 4 miljoen Joden, die onder Duits gezag zijn gekomen kwijt te raken. Het eiland heeft voor het grootste deel een ongezond klimaat; het is zo groot als Frankrijk, België en Nederland samen. Er is weinig industrie. Het spoorwegnet is heel klein; wegen- en bruggenbouw moeten nog op gang komen. De economie moet autarkisch worden zodat internationale handelscontracten onnodig zijn. Madagaskar moet geen Joodse staat worden, maar een Duits mandaat; het binnenlandse bestuur moet in de vorm van een politiestaat gegoten worden. De Joden krijgen een intern bestuur. Met de Franse autoriteiten moet voorlopig samengewerkt worden. De algehele leiding is in handen van de CdS. Hij zorgt voor de "Aussiedlung" en de vestiging, de financiering en de transportkosten alsmede het politieel toezicht op het eiland. Voor ieder Europees land, dat bezet of geannexeerd is, wordt een "Aussiedlungsstab" gevormd. Voor Duitsland, Oostenrijk en het Protektorat zijn dat de bestaande Zentralstellen. In de West-Europese landen wordt een Beauftragte benoemd. De eerste transporten moeten uit boeren, bouwvakkers, handwerkers en handarbeiders met hun gezinnen, alsmede artsen bestaan. Leeftijdsgrens: 45 jaren, 15 Aug. 1940.
    288 Rapport van U'stuf. Heinrich Kinna over een transport van 644-niet Joodse-Polen naar Birkenau. Vanuit het verzamelkamp Zamosc in Polen. Tijdens het transport zijn 14 Polen gevlucht; daarom wordt voorgesteld eventuele openingen in de wagons met prikkeldraad af te schermen. Bij aankomst in Birkenau is door de rapporteur gesproken met H'sturmführer Aumeier (Schutzhaftlagerführer en plaatsvervangend commandant) over de samenstelling van deze transporten. Aan Aumeier werd meegedeeld dat deze Polen per familie "rassisch" bekeken en ingedeeld waren op aanwijzing van het RSHA (zie voor de indeling doc. 286-287). Dit neemt niet weg dat "rassisch gut aussehende Menschen" eventueel in Birkenau nog eens gekeurd kunnen worden. Van zijn kant benadrukte Aumeier de noodzaak, dat alleen Polen, die tot werken in staat waren, gestuurd zouden worden. Halve en hele debielen, kreupele of zieke mensen vormden alleen maar een belasting en moeten geliquideerd worden. Bij deze maatregel wordt de kampleiding gehinderd door de instructie dat Polen in tegenstelling tot Joden een natuurlijke dood moeten sterven. Een tweede wens betrof de bagage: alleen handbagage is toegestaan; bedden, kleding en ondergoed echter niet wegens besmettingsgevaar. Bovendien wordt de uniformiteit in de barakken verstoord. Tegen de te deporteren Polen moet maar gezegd worden dat dit soort bagage nagestuurd wordt. Instructies van H. Krumey namens de CdS, Umwandererzentralstelle Litzmannstadt, afdeling Zamosc inzake de deportaties uit dit gebied volgens de indeling in vier groepen (cf. doc. 286/287). Eerst moeten de Polen geregistreerd worden, dan volgt de "volksstummässige (U)berprüfung" namens het Rasse-und Siedlungshauptamt, waarna op het persoonsbewijs aangetekend wordt: "Ausgesiedelt op..." Vervolgens wordt van elke categorie een nieuwe kartotheek aangelegd. Deze categorieën zijn: WE= Wiedereindeutschungsfähig; AA = Arbeitseinsatz Altreich; RD = Rentendörfer (d.i. arbeidsinzet in het geannexeerde West-Polen), 16 december 1942.
    299 Notitie van Wagner voor Ribbentrop. Von Thadden heeft op 16 october met Gruppenenführer Müller van de Gestapo gesproken over de oplossing van het Joodse vraagstuk in nieuw bezette gebieden, zoals de vroegere Italiaanse zones in Albanië, Kroatië, Griekenland en Frankrijk. Von Thadden heeft erop gewezen dat toekomstige acties met voldoende troepen en na voldoende voorbereiding moeten plaats vinden, opdat met, zoals in het geval van Denemarken, ernstige politieke complicaties ontstaan. Müller heeft geantwoord, dat ook het RSHA lering had getrokken uit de gebeurtenissen in Kopenhagen. Het tijdstip echter om "Judenaktionen schlagfartige durchzuführen" was voor de duur van de oorlog voorbij. Men kon slechts trachten het beste te bereiken met de krachten, die er waren. Achtereenvolgens werd afgesproken: 1. Albanië. Hier zou slechts opgetreden worden in overleg met het Auswärtige Amt en de Albanese regering. 2. Kroatië. Hier was de kwestie niet actueel, omdat de meeste Joden in een kuststrook geconcentreerd waren en dit gedeelte in handen van de partizanen was. 3. Griekenland. Hier was de "Aktion bereits angelaufen", zij zou naar beste vermogen voltooid worden. 4. Frankrijk. Hier waren zeer veel Joden, gedeeltelijk van Engelse of Amerikaanse nationaliteit; een snelle actie was een "sicherheitspolizeiliches" probleem van de eerste rang. 5. Italië. Een bliksemsnelle actie zou met het oog op de positie van de katholieke kerk het beste zijn, maar hiertoe ontbreken de krachten. Nu werd met de "Aufrollung der Judenfrage" vlak achter het front begonnen, waarna de "Reinigungsaktion" stapsgewijze naar het Noorden zou worden uitgebreid. Vooral de arrestatie van 3000 Joden in Rome op bevel van Hitler baarde Muller duidelijk zorgen. Het Auswärtige Amt heeft om toestemming verzocht aan neutrale en bevriende staten de mogelijkheid te bieden hun Joden terug te halen, 22 october 1943.
    362 Overzicht van de Jodenvervolging in België, opgesteld door de Belgische regering. In mei 1940 bevonden zich +- 90.000 Joden in België, van hen verlieten 45000 het land voor de komst der Duitsers. De vervolging verliep in grote lijnen als in Nederland. Middels een aantal verordeningen werden de Joden geregistreerd (42.000 man; 2 à 3000 weigeraars) geïsoleerd, gekentekend, uitgeplunderd en in België gedwongen te werk gesteld. Reeds voor het begin der deportaties hadden er uitbarstingen van terreur plaats gehad. In april 1941 werden in Antwerpen twee synagogen verwoest. Ook werden in de eerste jaren van de bezetting honderden Joden wegens overtredingen van anti-Joodse maatregelen gearresteerd en in het concentratiekamp Breendonck doodgemarteld. In november 1941 werd de "Association des Juifs de Belgique" door de Duitsers ingesteld als een soort Joodse Raad. In juli 1942 begonnen de razzia's en daaropvolgende deportaties. Hiertegen richten de Joden een illegale organisatie op, het Comité de Défense des Juifs, dat in verblinding stond met de Belgische illegaliteit en dat voor onderduik adressen, bonkaarten, e.d. zorgde en er een waarschuwingssysteem op na hield bij op handen zijnde razzia's. Later ging het Comité tot actief verzet over. Zo werd in april 1943 een deportatietrein overvallen, waardoor honderden Joden konden ontsnappen. Een jaar lang werden alleen buitenlandse Joden gearresteerd. In sept. 1943 verbraken de Duitsers hun belofte om de Belgische Joden met rust te laten en werden ook deze opgepakt. In totaal werden ruim 25000 Joden uit België gedeporteerd. Van hen kwamen er 1276 terug, 1 mei 1947.
    396 Rondschrijven van Himmler over de uitvoeringsbepalingen bij executies, aangeduid als Sonderbehandlungsfälle en de "Vorbehandlung" (kennelijk aanvrage om toestemming tot executies). Bij "Fremdvölkischen" is een eenvoudige melding genoeg (wel moet hun "eindeutschungsfähigkeit" vermeld worden). Van Duitsers en "stamverwanten" is een opgave nodig omtrent het aantal kinderen, het beroep en een eventueel strafblad; verder een foto en persoonsbeoordeling. De opdracht tot uitvoering wordt getekend door de Amtschef IV van het RSHA of een speciale Beauftragte en komt per expresse of telex aan de betr. Staatspolizeistelle, resp. de Kommandeur van de Sipo en SD. Deze stellen op hun beurt de HSSPF en de BdS op de hoogte. Daarna gaat de opdracht naar het concentratiekamp voor zover het een KZ-Häftling betreft. Een vonnis dat door een Standrechtbank is uitgesproken behoeft geen bevestiging van het RSHA. Executies van Duitsers geschieden principieel in het dichtsbijzijnde kamp; buitenlanders worden ter plaatse als maatregel ter afschrikking uitgevoerd. Het executiepeloton bestond uit 6 man o.l.v. een luitenant of sergeant-majoor, allen SS-ers. Ophangen gebeurt door een andere gevangene . Voor foto's of film van executies zijn speciale vergunningen nodig. Na de executie moet het vuurpeloton worden ingelicht over de rechtvaardigheid van het vonnis, zodat het er innerlijk geen schade van kan ondervinden. Dit moet kameraadschappelijk gebeuren, soms tijdens een gezellig samenzijn. Bij executies buiten de kampen moet de Orpo voor afzetting zorgen. In Polen en Rusland moet de bevolking na afloop langs de galgen worden gevoerd en "belehrt" worden. Na de executies volgt melding aan Amt IV, RSHA. De lijken gaan naar het dichtstbijzijnde crematorium of een universiteitskliniek; als dat niet mogelijk is volgt begrafenis op een Joods kerkhof of op de plaats, waar op een kerkhof de zelfmoordenaars begraven worden. De familie wordt principieel pas na de executie ingelicht, 6 januari '43.
    414 Verklaring van Hauptsturmführer Karl Sommer, verbonden aan het WVHA, Amt D II (Arbeitseinsatz der Häftlinge). Haar taak was de bemiddeling van Häftlinge als arbeidskrachten in concentratiekampen, eerst alleen voor SS-ondernemingen, sinds augustus-september 1942 ook voor de industrie in Duitsland en in de bezette gebieden. Onder D II viel ook de reparatie in Sachsenhausen van horloges afkomstig uit Auschwitz en Lublin in het kader van de Reinhardt-Aktion. Daarnaast werden z.g. Baubrigaden uit Häftlinge samengesteld voor herstelwerk na bombardementen, vervolgens ook Eisenbahnbrigades; tenslotte werden gevangenen ook nog gebruikt voor Sonderbaumassnahmen in opdracht van Goering. Het WVHA kreeg van Himmler toestemming alle nodige krachten te recruteren, in totaal voor de genoemde brigaden ± 4000 man, die dus buiten de kampen voor het WVHA werkten. De lonen gingen naar de Rijkskas (30 pfennig per 11-urige werkdag in theorie; in werkelijkheid waren de werktijden veel langer). Bij de Bauleitungen waren ook "zwarte werkplaatsen", waar voor de leiding prive-werkjes verricht werden. Het Rijk ontving einde 1944 p. maand ongeveer 50 miljoen RM voor de arbeidsinzet van alle gevangenen in de kampen. Bij de uitbreiding van Auschwitz in 1943 werden ook Poolse dwangarbeiders gebruikt. Al deze werkzaamheden - ook de bouw van de crematoria - vielen onder afdeling C van het WVHA. In politieke zin vielen de gevangenen onder D I. De kampen waren verdeeld in soorten, genummerd I, II en III; in de laatste categorie werd het zwaarst gewerkt. Over de plaatsing besliste Hoess (deze was eerst kampcommandant van Auschwitz van mei '40 tot dec. '43; daarna hoofd van de afd. D I in het WVHA). Sommer schat het aantal arbeiders dat Pohl in 1944 aan de particuliere industrie of het departement van Speer afstond op 120-160 duizend. Voor hulparbeiders werd 4 Mark, voor vakarbeiders 6 Mark betaald; ook deze gelden gingen naar het WVHA. In de kampen zelf bestonden zg. Strafkommandos (bv. steenhouwerijen), 22 jan. 1947.
    442 Notitie (waarschijnlijk opgesteld door het Duitse gezantschap te Parijs) over een bespreking tussen ambassadeur Abetz en twee medewerkers met Dannecker over (de oprichting of bevoegdheden) van een centrale instantie voor Joodse Zaken (Zentrales Judenamt) in Parijs. Hierbij kwamen twee kwesties ter sprake: 1 ) 'de stand van de Joodse kwestie' in Frankrijk en 2) welke vooraanstaande Fransen voor de oprichting van dit Judenamt in aanmerking komen. Dannecker, die reeds jarenlang expert was in Oostenrijk en Tsjechoslowakije, heeft een voortreffelijke, praktisch voltooide, kartotheek in viervoud gemaakt van alle Joden in Parijs, waar zich 200000 moeten bevinden, voor 75% niet-Fransen. Het aantal Duitse Joden is er betrekkelijk gering. Verder kwam Dannecker met de zeer interessante mededeling dat op grond van de Franse anti-Joodse wetten van 4 okt. 1940 reeds 40000 onbemiddelde Joden in het onbezette deel in kampen zijn geconcentreerd, een aantal dat nog steeds toeneemt. Rijke Joden weten zich via de hoogste regeringskringen aan de internering te onttrekken. In elk geval is een getal van 40000 geïnterneerden een argument om de MBF er toe te brengen de SD onmiddellijk volmachten te geven tot internering van alle Joden en daarvoor troepen voor enkele dagen af te staan. Een lijst van te arresteren Joden is bijgelegd. Verder zijn de komende dagen besprekingen nodig, waarbij voorzichtig te werk moet worden gegaan. Als de plannen vastere vorm krijgen moet ambassadeur De Brinow benaderd worden en eventueel admiraal Darlan om de nodige wetswijzigingen in Vichy voor te stellen en tot stand te brengen, 28 feb. 1941.
    502 Getuigeverklaring van Dr. P. Meretz over de emigratie van Joden uit Tsjechoslowakije vóór en na de oprichting van het Protektoraat. Meretz, een Tsjechisch advocaat uit Mariska-Ostrawa, was sinds 1920 als Zionist werkzaam en ten tijde van de overeenkomst van München in sept. 1938 voorzitter van de Zionistische beweging in Tschecho-Slowakije. Hij vermeldt dat de moeilijkheden voor de Tsjechische Joden al begonnen na de Anschluss in maart 1938. De toestand verergerde na 'München', toen de Joden uit het Sudetengebied verdreven werden en de houding van de Tsjechische regering openlijk antisemietisch werd. In die situatie trachtte de Zionistische beweging in Tsjecho-Slowakije zoveel mogelijk certificaten en visa voor legale emigratie te verkrijgen; tevens probeerde zij de Joden ook langs illegale weg te laten emigreren. Financieel werd de organisatie met enkele miljoenen ponden uit Engeland gesteund. Na de bezetting van Praag en de instelling van het Protektorat kwam deze emigratie onder toezicht van de Gestapo. Aanvankelijk was een zekere Fuchs, een 'kriminalkommissar' uit Berlijn, 'Judenreferent'. In juni 1939 werd hij vervangen door Eichmann, Günther en Burger. Zowel Fuchs als Eichamnn drongen aan op een massale emigratie - legaal of illegaal. Eichmann liet twee Joodse leiders uit Wenen halen, die als 'specialisten' de Tsjechische Joodse organisaties moesten voorlichten over de mogelijkheden voor illegale emigratie. Inmiddels was de Praagse Zentralstelle für jüdische Auswanderung opgericht; hier werd dezelfde 'lopende-band-procedure' van uitplundering en verdrijving toegepast als in Wenen. In sept. 1939 moesten de Joodse organisaties op bevel van de Gestapo naamlijsten opstellen van alle buitenlandse Joden. De Polen onder hen werden gearresteerd en naar het Poolse kamp Soswowitze gedeporteerd. Vlak vóór het uitbreken van de 2de wereldoorlog kregen de Joodse leiders in Praag nog toestemming het laatste Zionistische congres in Genève bij te wonen, 4 juli 1960.
    506 Het Auswärtige Amt zendt aan de Duitse legaties van alle neutrale en verbonden staten in Europa de notulen van de "Arbeitstagung der Judenreferenten der Missionen" van 3 en 4 april 1944. Meegedeeld wordt dat de lezingen van Thadden en Hauptsturmführer Ballensiegen van het RSHA wegens geheimhouding niet opgenomen zijn. Het door de legaties verstrekte anti-Joodse propagandamateriaal uit de diverse landen wordt niet teruggezonden maar in Duitsland bewaard. In de notulen staat o.m. het volgende: Na een algemene inleiding over wensen en mogelijkheden inzake de bevordering van het antisemitisme in de verbonden, neutrale en vijandelijke staten, volgt een overzicht van de politieke structuur van het "Weltjudentum". In 1933 waren er 17 miljoen "Konfessions Juden". De kern (Kraftquell) werd zowel in Europa als in Amerika gevormd door het "Ostjudentum", dat langzaam van Oost naar West opschoof. In Europa is de biologische en politieke rol van het "Jodendom" uitgespeeld. In Rusland, Engeland, maar vooral in Amerika (7 miljoen bemiddelde Joden!) speelden zij een belangrijke rol. Het Zionisme was achterhaald door de "Arabische Frage" en de physieke vernietiging van het "Ostjudentum", waardoor de biologische reserven uitgeput werden. Alleen in de drie grote vijandelijke staten was nog sprake van een "Joodse structuur". Niet slechts in Duitsland, ook internationaal moet het "Joodse vraagstuk" opgelost worden. Von Thadden motiveerde de "Aussiedlung in die Ostgebiete" en gaf een overzicht van de toenmalige stand van de anti-Joodse maatregelen in alle Europese landen. Daarna gaven de vertegenwoordigers van de Duitse legaties een overzicht van de geschiedenis en huidige positie van de Joden in de afzonderlijke Europese staten en een opsomming van de wensen en mogelijkheden inzake antisemitische propaganda in die landen, april 1944.
    508 Brief van Rademacher aan de Beauftragte für das Vierjahresplan en de ministeries van binnelandse zaken, economische zaken, financiën, justitie alsmede de Parteikanzlei over de behandeling van het vermogen van voormalige Duitse Joden in het buitenland en dat van buitenlandse Joden in het Rijk. In de praktijk is het onmogelijk gebleken het vroegere Duits-Joodse vermogen in het buitenland te achterhalen, omdat het door overdracht en andere vormen van "versluiering" verdwenen is en de plaatselijke instanties in het buitenland een duidelijk inzicht bemoeilijken. De bereidwilligheid van het buitenland wordt nog verder verblind door het feit, dat Duitse Joden in het buitenland als statenlozen gelden, terwijl de buitenlandse Joden in het Rijk hun nationaliteit hebben behouden. Een ander geval betreft de deportatie van buitenlandse Joden uit het Rijk, het Protektorat en de bezette gebieden. Vaak is vaststelling van de nationaliteit onmogelijk. Dit houdt de deportaties op. Om de "fortschreitende Lösung der Judenfrage in Europa" niet in gevaar te brengen zien het Auswärtige Amt en het RSHA als enige oplossing: het afzien van beiderzijdse aanspraken en onderhandelingen op basis van het "Territorialprinzip", m.a.w. Duitsland ziet af van het vermogen van de statenloze Joden en het buitenland van dat van zijn Joodse onderdanen in Duitsland. Aan de adressanten wordt dringend om omgaande beslissing verzocht. (Hieronder staat in handschrift dat het ministerie van justitie geen bezwaren heeft), 31 juli 1942.
    522 Getuigeverklaring van von Thadden, Judenreferent in het Auswärtige Amt over de "anti-judische Auslandsaktion" van Ribbentrop en diens gematigd optreden in de Jodenvervolging. Deze "anti-jüdische Auslandsaktion" verzamelde gegevens over het antisemitisme in het buitenland en werkte samen met alle instanties buiten het Auswärtige Amt zoals de dienst van Rosenberg, de Europäische Aktion van het Propagandaministerium, de antijüdische Weltliga, enkele instituten in Frankfort en Amt VII van het RSHA. De genoemde instanties bedreven antisemietische propaganda in het buitenland, die schadelijk was voor de buitenlandse politiek. Door de oprichting van de Auslandsaktion wilde Ribbentrop deze propaganda centraal leiden. Als coördinator zou Schleier van het Propagandaministerium optreden; door veel tegenwerking had zijn werk geen praktische resultaten. De bijeenkomst van 3 april 1944 te Krummhübel was geen internationaal congres maar een conferentie van de buitenlandse dienst, waarvoor ook de dienst Rosenberg en het RSHA uitgenodigd waren. Rosenberg wilde een dergelijk congres wel zelf houden maar dat was "aussenpolitisch" ondenkbaar. Ribbentrop matigde de Duitse instanties bij de Jodenvervolging i.v.m. de gevolgen voor de buitenlandse politiek. In het bijzonder kwam hij op voor de Roemeense Joden onder Duits gezag, de repatriëring van buitenlandse Joden uit Duitsland en de uitwisseling van geïnterneerde Joden. Het radicale Referat van Eichmann, dat de uitroeing der Joden zeer geheim hield, veroorzaakte grote moeilijkheden. Protesten van het Vaticaan kwamen weinig voor. Het Auswärtige Amt trachtte de nuntius inlichtingen te geven, hoewel andere Duitse instanties beweerden dat dergelijke interventies als die van het Vaticaan volkenrechtelijk niet legitiem waren. Bij inspectie van Bergen-Belsen in 1943 en Theresienstadt in 1943, 1944 en 1945 waren von Thadden en vertegenwoordigers van het Rode Kruis geen gruwelen opgevallen, 21 juni 1946.
    591 Notitie van Werner, BdS, Den Haag, IV B 5, over besprekingen met verschillende medewerkers van het RSHA in Berlijn. Met Wöhrn besprak hij de terugvoering van Mischlinge naar Duitsland en hun omscholing. Uitgezonderd zijn de Duitse vrouwen die door huwelijk met een Jood Nederlandse zijn geworden. Scheiding van kinderloze gemengde huwelijken, waarvan de Joodse partner al in Polen is moet door de Nederlandse autoriteiten geschieden. De laatste tijd worden uit Zwitserland grote aantallen passen voor Paraquay en Honduras gestuurd. Voorzover deze passen onderschept zijn, worden de adressanten dadelijk gedeporteerd. Met Hunsche werden vermogenskwesties besproken. De R.K. moet hierover zelf beslissen. Buitenlandse Joden moeten vóór 1 september '43 emigreren, anders worden zij als het Auswärtige Amt instant, gedeporteerd. De Joodse partner van een gemengd huwelijk moet in een Nederlands werkkamp worden opgesloten. Met Nowak werd over Theresienstadt en Bergen-Belsen gesproken. Het eerst blijft een kamp voor Duitse Joden. Europese Joden gaan voor eventuele uitwisseling naar Bergen-Belsen. Met Günther werd de sterilisatie besproken. Günther was verbaasd dat in Nederland zonder voorkennis van Berlijn met de vrijwillige sterilisatie begonnen was. Ook gesteriliseerden moesten worden gedeporteerd. Günther wees er verder op dat Himmler bevolen had dat Duitsland bij alle maatregelen voorop moest gaan. T.a.v. de Rüstungsjuden wees Günther uitstel van deportatie af. Industrie was er ook in het Oosten, 9 juli 1943.
    597 Bundel stukken betreffende de behandeling in Duitsland van "Mischlinge", gehuwd of ongehuwd, en gemengd gehuwde "Voljoden" m.b.t. Endlösung. Begin 1942 bevinden zich in het Rijk en het Protektorat 70.000 "Mischlinge I. Grades" ("half-Joden") 55.000 "Mischlinge II. Grades" ("kwart-Joden") en 2800 gemengd gehuwde Joden. De vraag of deze groepen al dan niet gedeporteerd moeten worden werd op de Wannseekonferenz besproken. Daar werd in principe besloten de "half-joden" tot Joden en de "kwart-Joden" tot Duitsers te verklaren; de gemengd gehuwde "vol-Joden" moesten worden gedeporteerd of naar Polen of naar Thersiënstadt. De tot Joden gebombardeerde "half-Joden" moesten kiezen tussen sterilisatie of een gedwongen scheiding. Op een aansluitende bespreking in het RSHA op 6 maart 1942 werd de gedwongen sterilisatie tot na de oorlog uitgesteld, omdat anders de ziekenhuizen overbelast raken. Voorgesteld wordt de "Mischlinge I. Grades" te concentreren in een stad in Duitsland of het Generalgouvernement. T.a.v. de gedwongen echtscheiding bij wat van gemengd gehuwde "Vol-Joden" maken de ministeries van buitenlandse zaken, justitie en propaganda bezwaar. Besloten wordt de echtscheidingsprocedure te vereenvoudigen (Notities van Rademaker voor het Auswärtige Amt van 7 maart 1942). Het ministerie van binnenlandse zaken stelt op 16 maart 1942 voor de "half-Joden" niet te deporteren maar deze groep middels de sterilisatie te laten uitsterven. De gemengd gehuwden moeten zich laten scheiden; doen zij dit niet dan moet het openbare ministerie de eis stellen; eventueel moet de scheiding bij wet geregeld worden. De minister van justitie sluit zich, in een brief van 5 april '42 hierbij aan voor wat de gedwongen sterilisatie betreft, maar heeft bezwaar tegen een echtscheidingseis van het openbaar ministerie. Indien gemengd-gehuwden niet willen scheiden, dan moet men de Joodse zowel als de niet-Joodse partner naar Theresienstadt deporteren, 20 januari 1942-11 juni 1942.

    Kenmerken

    Datering:
    [1937-1945] 1961-1962
    over het archief:
    Adolf Eichmann (1906-1962) kreeg in 1940 de leiding van Referat IVB4 van het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn. De taak van het referaat was emigratie en gedwongen migratie (meestal naar ghetto’s) van joden. In maart 1941 kreeg zijn referaat een andere aanduiding, IVB4, en een andere taakomschrijving. Referat IVB4 werd toen het bureau dat de Endlösung moest organiseren.
    Op 11 mei 1960 werd Eichmann in Argentinië gearresteerd door de veiligheidsdienst van Israël. Op 11 april 1961 begon het proces tegen hem in Jerusalem. 1 juni 1962 werd de hem opgelegde doodstraf voltrokken.
    Soort:
    Collectie
    aard van de documenten:
    De collectie bestaat vooral uit stukken die vanuit Nederland zijn ingebracht in het proces tegen Eichmann.
    Openbaarheid:
    Volledig openbaar
    Omvang:
    4,3 meter, 34 dozen
    Status:
    NIOD-KNAW collectie
    Trefwoorden:
    Archiefvormer(s):
    Gevonden archiefstukken
    160 Rapport van het Auswärtige Amt over de Endlösung in Hongarije. Deze wordt met steun van de Hongaarse staatssecretarissen Endre en Baky in allerijl uitgevoerd. De Hongaarse regering heeft voor de deportaties toestemming gegeven. Slechts 80 000 Joden blijven in de Hongaarse oorlogsindustrie achter. Het totaal aantal Joden wordt op 900 000 - 1.000 000 geschat, waarvan 350 000 in Boedapest. Met uitzondering van deze stad is overal met de oprichting van ghetto's begonnen. Tot nu toe zijn 320 000 Joden geregistreerd. Medio juli komt Boedapest aan de beurt. Het plan is de stad in een dag uit te kammen en de gepakte Joden op een eiland in de Donau te concentreren. Grote eenheden van de Hongaarse gendarmerie en andere politiële afdelingen (ook politiescholen) worden ingezet; verder worden alle briefbezorgers en schoorsteenvegers als gidsen gebruikt. Tram- en busverkeer wordt voor een dag stopgezet. Voor de vrijstelling van de buitenlandse Joden is gezorgd. Samenwerking met het Auswärtige Amt wordt op prijs gesteld, want de "Dienststellen des RFSS verwachten vooral in het Noorden van Hongarije en in Boedapest een zeer groot aantal buitenlandse Joden aan te treffen. Het begrip "Jood" is hier niet zo scherp gesteld als in de Neurenberger vetten, omdat anders een aanzienlijk deel van de vriendenkring van Horthy in de landadel onder de maatregelen zouden vallen. D.m.v. een antisemietisch blad, dat sinds 21 mei 1944 verschijnt, wordt propaganda gemaakt. Voorzover tot nu toe geconstateerd is ongeveer 1/3 deel van de gedeporteerde Joden "Arbeitsfähig"! Zij worden dadelijk na aankomst ter beschikking gesteld van de "Dienststellen" van Sauckel, de O.T. enz, 26 mei 1944.