Uw zoekacties: Collectie proces Menten

461 Collectie proces Menten ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    De collectie is sinds 2020 volledig openbaar.
    Inleiding
    titel collectie
    collectievormer
    461 Collectie proces Menten
    Inleiding
    collectievormer
    ead-typering:
    odd type="origination"
    De collectie is gevormd door de voorzitter van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, mr. J.A. Schröeder. Een ander deel is gevormd door prof. dr. I. Schöffer, de voorzitter van de Commissie van onderzoek betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten vanaf 1945 tot de zomer van 1976.
    omvang
    citeer en aanvraaginstructie
    periode van ontstaan
    beheersgeschiedenis/overbrenging naar het RIOD
    aard van de archiefbestanddelen
    ordening van de archiefbestanddelen
    nadere toegangen
    selectie, vernietiging en bewerking
    aanvullingen
    wettelijke status
    reproductiebeperkingen
    taal van de archiefbescheiden
    materiële staat
    bewerking
    Geschiedenis
    P.N. Menten
    Pieter Nicolaas Menten (Rotterdam 26 mei 1899 – Loosdrecht 14 november 1987) groeide op in Rotterdam, ging naar de lagere school in Amsterdam en naar de handelsschool in Hilversum. Kort na de Eerste Wereldoorlog kwam hij als handelsvertegenwoordiger in oud papier voor de firma van zijn vader in het onafhankelijk geworden Polen terecht. In 1920 trouwde hij in Warschau met Elizabeth Allegonda Maria van As. Toen hij zich in de jaren dertig in Lemberg vestigde begon het hem voor de wind te gaan, zo zeer zelfs dat hij omstreeks 1934 in Oost-Galicië bij het dorpje Sopot een landgoed kon kopen. Hij betrok daar een landhuis. Met betrekking tot de rechten op bepaalde gronden in dat gebied voerde hij in deze periode gecompliceerde processen met een (joodse) buurman, Isaac Pistyner.
    Krakau, 1939-1940
    Vanwege de Russische bezetting van Oost-Polen, vluchtten Menten en zijn vrouw eind 1939 van Sopot via Lemberg (Lwow/Lviv) naar Krakau. Hier zetelde het bestuur van het door de Duitsers bezette Generaal-Gouvernement Polen. Menten verloor veel eigendom en had onaangename ervaringen met de vroege Russische bezetters van Galicië. In Krakau bouwde Menten, mede door de goede contacten die hij had met de Duitse bezettingsautoriteiten, een nieuw bestaan op. In maart 1940 werd hij ‘Treuhänder’ (bewindvoerder) en liquidateur van verschillende joodse zaken en bedrijven. Hij kreeg ook de leiding over de rijstpellerij ‘Oryza’ in Krakau door de contacten die Menten had met een van de drie directeuren van deze firma, J.L. de Bruyn. De samenwerking tussen De Bruyn, die tevens consul van Nederland in Krakau was, en Menten begon goed, maar de twee zouden later zowel zakelijk als persoonlijk ernstig gebrouilleerd raken.
    P.N. Menten
    Erfgoedstuk
    Podhorodce
    Erfgoedstuk
    Einsatzgruppe zur besonderen Verwendung, zomer 1941
    Na de Duitse aanval op Rusland in juni 1941 werd Oost-Galicië aan het Generaal-Gouvernement Polen toegevoegd. Menten greep nu de kans om zijn achtergelaten bezittingen in Oost-Galicië op te eisen en ging terug naar Lemberg. Met ingang van 1 juli 1941 werd hij SS-Hauptscharführer en functioneerde als Dolmetscher (tolk) van de pas opgerichte Einsatzgruppe zur besonderen Verwendung. Aan het hoofd van deze groep stond een goede Duitse relatie van Menten, de Befehlshaber der Sichterheitspolizei und Sicherheitsdienst in het Generaal-Gouvernement, dr. E. Schöngarth. De Einsatzgruppe bestond uit enkele honderden SS’ers en moest de ‘Duitse orde’ in de op de Russen veroverde Poolse gebieden vestigen. Van begin juli tot en met september 1941 joeg de groep er in het gebied door roof en massamoord de schrik danig in. Kort na zijn aankomst in Lemberg ging Menten met een groepje SS’ers mee naar ‘zijn’ streek in Oost-Galicië. In het dicht bij Sopot gelegen dorpje Podhorodce nam Menten op 7 juli persoonlijk deel aan de uitvoering van massa-executies. Waarschijnlijk was hij op 27 augustus ook aanwezig bij dergelijke gruwelen in het naburige dorpje Urycz. Zijn medewerking leek, in ieder geval deels, verklaard te kunnen worden uit wraakzucht: onder de vele slachtoffers waren familieleden van zijn aartsvijand Pistyner. Ook is wel geopperd dat Menten betrokken zou zijn geweest bij de zogenaamde ‘Lemberger professorenmoord’, waarvan vaststaat dat die door bovengenoemde Einsatzgruppe is gepleegd. Onomstotelijk bewijs is daarvoor echter nooit gevonden.
    Verwikkelingen in Krakau en Lemberg, 1942-1943
    In de periode hierna reisde Menten heen en weer tussen Krakau en Lemberg om zijn eigen boedel terug te halen en de Duitsers te helpen met het beheren van gestolen (kunst-)goederen. Het lijkt waarschijnlijk dat hij zichzelf hierbij verrijkte, ook ten koste van de Duitsers. Menten dreigde in de lente van 1942 meegesleept te worden in een heftige interne ruzie onder de nazi’s in Krakau. Op last van SS-leider Himmler werd een rechterlijk onderzoek naar dubieuze transacties in geld en goederen opgestart. Dit onderzoek zou nooit worden afgerond, maar eind 1942 beval Himmler Menten wel om het Generaal-Gouvernement voorgoed te verlaten.
    Terug in Nederland, 1943-1945
    In februari 1943 vestigde Menten zich in Aerdenhout. Hij bracht uit Polen een bedrag van 575.000 Zloty en een zeer omvangrijke inboedel mee die in vier wagons van de Duitse spoorwegen naar Nederland werd vervoerd. Over Mentens activiteiten gedurende de bezettingstijd in Nederland bestaat geen eenduidig beeld. Wel is duidelijk dat de vete tussen Menten en De Bruyn, die eveneens in Aerdenhout was komen wonen, weer oplaaide. Menten en zijn vrouw hielden zich verder zo stil mogelijk. Dat hij toch ook in Nederland een verdacht persoon was, bleek op 16 mei 1945, toen hij in Bloemendaal met zijn vrouw door de Binnenlandse Strijdkrachten werd opgepakt wegens klachten over collaboratie en vreemde krijgsdienst in Polen. Verklaringen van De Bruyn versterkten de beschuldigingen.
    Mentens eerste strafvervolging, 1945
    In de chaotische omstandigheden die de rechtspleging van direct na de oorlog kenmerkten, deed Mentens advocaat mr. J.C. Coebergh zijn best zijn cliënt zo snel mogelijk vrij te krijgen. Zijn inspanningen wierpen niet direct vruchten af. In september begon de Politieke Opsporingsdienst (POD) aan de zaak van Menten. Er leek uiteindelijk onvoldoende grond hem vast te houden en op 16 oktober 1945 werd hij weer vrijgelaten. Toen bleek dat uit zijn grote onbeheerd achtergebleven huis, dat werd bewaakt door de Binnenlandse Strijdkrachten, veel van zijn kostbare inboedel was verdwenen. Menten zou niet rusten tot hij hiervoor, na jaren van getouwtrek, in 1953 van de Nederlandse overheid een schadevergoeding ontving.
    De politieke strafzaak, 1945-1949
    Op 20 december 1945 deed De Bruyn, samen met zijn advocaat mr. L.J. Hijmans van den Bergh, een nieuwe aangifte tegen Menten, nu bij het parket van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. De politieke zaak tegen Menten werd opnieuw opgenomen, dit maal was de leiding van het onderzoek in de handen van mr. B.J. Besier, advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. Het gevolg was dat Mentens vermogen onder beheer bleef, zoals dat sinds zijn arrestatie in mei 1945 het geval was geweest. Maar hij werd voorlopig niet opnieuw gedetineerd.
    Inmiddels stonden drie advocaten Menten bij. Dit waren naast mr. J.C. Coebergh, mr. S.C. van der Wall en mr. R.K.P. Kalbfleisch. Het was tenslotte Mentens oude contact Schöngarth die hem weer in moeilijkheden bracht. Deze hoge SS’er was in Duitsland veroordeeld tot de doodstraf, maar voordat die werd voltrokken, werd hij in maart 1946 voor verhoor aan Nederland uitgeleverd. In een op 4 april 1946 door Besier gevorderd gerechtelijk vooronderzoek tegen Menten, waarmee mr. F.P.Th. Rohling als Raadsheer-Commissaris werd belast, legde Schöngarth belastende verklaringen af. Hij werd echter niet ondervraagd over de massa-executies en zweeg daar zelf ook over. Menten wachtte hierop zijn arrestatie niet af en dook onder. Uiteindelijk werd op 11 juni 1948 het gerechtelijk vooronderzoek afgerond. Van oktober tot december werd de strafzaak- Menten bij verstek door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam behandeld. Als advocaat van Menten trad nu ook mr. L.G. Kortenhorst op, tevens een vooraanstaand Tweede Kamerlid van de Katholieke Volkspartij. Op 9 december 1948 werd Menten veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek. Het Hof beval zijn gevangenneming.

    In januari 1949 werd de strafzaak- Menten door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam in de verzetsprocedure opnieuw behandeld. Nu verscheen Menten wel ter terechtzitting. Hij werd, ingevolge het bevel van het Hof, gearresteerd en gedetineerd in Kamp Vught. Nog voor de uitspraak op 14 april werden aan het adres van Menten opnieuw beschuldigingen geuit die betrekking hadden op moorden in Polen. Deze werden echter niet meer meegenomen in het proces en Menten werd wegens hulpverlening aan de vijand veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf met aftrek. Vreemde krijgsdienst werd niet bewezen geacht en de massa-executies kwamen niet ter sprake. In november 1949 werd dit in cassatie teruggebracht tot acht maanden met aftrek.
    Belastend materiaal uit Polen en Israël
    Onderzoek naar het optreden van Menten was in Polen zelf laat en traag op gang gekomen. De eerste getuigenverklaringen die daar waren afgenomen en in augustus 1948 naar Nederland werden verzonden, waren zo vaag en ‘van-horen-zeggen’ dat de aanklager er vanaf zag ze te gebruiken. Op 12 oktober 1950 dienden de Poolse autoriteiten tenslotte een uitleveringsverzoek van Menten in. Het werd afgewezen, omdat zeer werd betwijfeld of Menten een eerlijk proces zou krijgen in het communistische Polen. Naar aanleiding van dit verzoek ontstond op het Ministerie van Justitie wel een discussie over de wenselijkheid om in Nederland de strafvervolging, nu inzake de massa-executies, te heropenen. Voorlopig zag men hier vanaf. Ook toen in 1952 vanuit Israël de protocollen van daar afgenomen, voor Menten wederom belastende, getuigenverklaringen werden toegestuurd.
    De zaak opnieuw aan het rollen, 1976
    Een interview met Menten in De Telegraaf bracht de zaak in mei 1976 opnieuw aan het rollen. Het was de aanleiding voor een van de nabestaanden van de familie Pistyner, C. Kanaan (ook wel Kana’an of Krumholz) om opnieuw aandacht te vragen voor Mentens daden. De journalist H. Knoop publiceerde vanaf juni 1976 met Kanaans hulp een serie artikelen over de executies van juni 1941 en de rol die Menten daarbij had gespeeld in het weekblad Accent. Toen ook het televisieprogramma TROS-Aktua opzienbarende uitzendingen bracht waarin Poolse en Israëlische getuigen Menten aanwezen als oorlogsmisdadiger, was een heftige geladen politieke affaire geboren.
    Politieke affaire en onderzoek
    In de Tweede Kamer werden vragen gesteld aan de Minister van Justitie mr. A.A.M. van Agt (KVP), die in het sterk gepolariseerde politieke klimaat tijdens het Kabinet- Den Uyl (1973-1977) om andere beleidsdaden toch al werd gewantrouwd. Hij zag zich genoodzaakt om overhaast een nieuw vooronderzoek te gelasten. Een verdachte aanwijzen deed hij niet en ook liet hij Menten niet arresteren. De media verweten hem en zijn ambtenaren daarop traagheid en tegenwerking. Het duurde niet lang voor er verbanden werden gelegd tussen de wijze waarop Menten in de jaren veertig de dans scheen te zijn ontsprongen dankzij KVP-ministers en –politici (onder andere zijn advocaat Kortenhorst werd in dit verband genoemd) en het optreden van Van Agt nu. De opwinding steeg ten top toen op 15 november 1976 een arrestatiebevel tegen Menten uitging en hij bleek te zijn gevlucht. Van Agt kreeg vrijwel de gehele Kamer over zich heen en kon alle kritiek slechts pareren door te beloven dat Menten zo snel mogelijk zou worden opgespoord en dat er een onafhankelijk onderzoek zou worden ingesteld naar het hele opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten sinds 1945.
    Tweede strafzaak tegen Menten, 1977-1980
    Menten werd opgespoord in Zwitserland en op 22 december 1976 aan Nederland uitgeleverd. In januari 1977 werd een commissie van drie samengesteld die het door Van Agt beloofde onderzoek uit moest voeren. Voorzitter van deze commissie was prof. dr. I. Schöffer. Prof. dr. A.C. ’t Hart en dr. J.C.H. Blom waren de andere leden. Ze werden ondersteund door mr. J.M. de Maar-Willink. Tegelijkertijd begon de nieuwe strafzaak tegen Menten. Die was al buiten de strikt juridische grenzen van de gebruikelijke procedure getreden door de politieke lading die de zaak had gekregen.

    Bovendien was de zaak onderdeel geworden van 'de morele en cultuur-psychologische afrekening in Nederland met het 'onverwerkte verleden' van bezetting en bevrijding' *  . Dit had als gevolg voor Menten dat de Nederlandse rechercheapparaat de strafvervolging met grote vasthoudendheid en in samenwerking met Poolse en Russische autoriteiten aanpakte.
    In de herfst van 1977 begonnen de openbare zittingen van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam die als Bijzondere Strafkamer optrad. Deze rechtbank veroordeelde Menten op 14 december 1977 tot vijftien jaar gevangenisstraf wegens de medeplichtigheid aan de moord op de burgerbevolking in Podhorodce in juli 1941 en vijandige staatsdienst. Van de ten laste gelegde deelneming aan de massamoord in Urycz werd hij vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De uitspraak werd echter op 29 mei 1978 door de Hoge Raad gecasseerd en verwezen naar de arrondissementsrechtbank te ’s Gravenhage. Hier werd Menten onverwacht vrijgesproken. Ook deze uitspraak werd door de Hoge Raad gecasseerd, op 22 mei 1979. Uiteindelijk was het de arrondissementsrechtbank in Rotterdam die Menten op 9 juli 1980 definitief veroordeelde tot een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek en een boete van fl. 100.000 wegens medeplichtigheid aan de massamoord in Podhorodce. Menten kwam in 1985 vrij, na tweederde van zijn straftijd te hebben uitgezeten. Drie jaar later overleed hij.

    Ondertussen was in september 1979 het rapport van de 'Commissie van onderzoek betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten vanaf 1945 tot de zomer van 1976' (ofwel Commissie-Schöffer) verschenen. De commissie concludeerde dat er bij het beleid ambtelijke vergissingen en fouten waren gemaakt, maar van veronderstelde protectie en chantage geen bewijs kon worden gevonden.
    Literatuur en verwante collecties
    Voor vervolgonderzoek raadplege men de volgende archieven en literatuur.
    Literatuur
    Verwante collecties

    Kenmerken

    Datering:
    [1929] 1976-1981
    over het archief:
    Pieter Nicolaas Menten (1899-1987) vestigde zich in 1920 als zakenman in Polen. In 1941 nam hij als SS-Hauptscharführer deel aan massa-executies onder de bevolking van het Poolse dorp Podhorodce. In 1943 vestigde hij zich in Nederland. Na de oorlog werd hij berecht op verdenking van collaboratie en vreemde krijgsdienst en, daar toen in Nederland nog niets bekend was over zijn deelname aan de massamoord, tot een relatief milde straf veroordeeld. In 1976 kwam de zaak opnieuw aan het licht en dat leidde tot een politieke affaire. Menten stond voor een tweede maal terecht en tegelijkertijd verrichtte een onafhankelijke commissie onderzoek naar het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten vanaf 1945 tot 1976. Menten werd in 1980 alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en een geldboete. De commissie concludeerde in haar in september 1979 gepresenteerde rapport dat bij het beleid ambtelijke vergissingen en fouten waren gemaakt, maar van veronderstelde protectie en chantage geen bewijs kon worden gevonden.
    Openbaar vanaf:
    01-01-2020
    Openbaarheid:
    Volledig openbaar
    Omvang:
    1,75 meter (109 inventarisnummers)
    Status:
    NIOD-KNAW collectie
    Trefwoorden: