Uw zoekacties: Joodsche Raad voor Amsterdam

182 Joodsche Raad voor Amsterdam ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    Het archief is grotendeels openbaar.

    De inventarisnummers 72; 75; 76; 87; 101; 144-146; 157; 161; 166; 168; 195; 199; 209; 237-239; 255-261; 263; 290; 306 en 309 zijn slechts raadpleegbaar na verkregen schriftelijke toestemming van de directeur van het NIOD. Onderzoekers kunnen zich daartoe schriftelijk wenden tot de directeur van het NIOD.
    Meer uitleg over openbaarheidsbeperkingen leest u hier.
    Inleiding
    titel archief
    archiefvormer
    omvang
    citeer- en aanvraaginstructie
    periode van ontstaan
    beheersgeschiedenis/overbrenging naar het RIOD
    aard van de archiefbestanddelen
    ordening van de archiefbestanddelen
    selectie, vernietiging en bewerking
    aanvullingen
    wettelijke status
    reproductiebeperkingen
    taal van de archiefbescheiden
    materiële staat
    bewerking
    Geschiedenis
    Oprichting en organisatie van de Joodsche Raad voor Amsterdam
    De Joodsche Raad in internationaal perspectief
    Literatuur en bronnen
    Voor vervolgonderzoek raadplege men de volgende literatuur en (online) bronnen.
    Literatuur
    Verwante collecties
    Online bronnen
    Inventaris
    aanvraaginstructie
    Archiefstukken uit dit archief kunnen in de studiezaal van het NIOD worden aangevraagd
    onder vermelding van: archief 182, inv.no. ...
    Het inventarisnummer is vermeld in numeriek oplopende volgorde,
    links naast de beschrijving van de stukken
    4. Landelijke Bureaus
    Op 31 oktober 1941 berichtte het Joodsche Weekblad dat de werkkring van de Joodsche Raad voor Amsterdam in opdracht van de Duitse autoriteiten was "uitgestrekt over geheel Nederland". De aan te wijzen plaatselijke en provinciale vertegenwoordigers zouden ondergeschikt zijn aan de Joodsche Raad voor Amsterdam. Die opdracht van de Duitse autoriteiten hadden voorzitters Asscher en Cohen vier dagen tevoren mondeling gekregen van Böhmcker en Lages. Een half jaar daarvoor was al een memorandum geschreven dat voorzag in de samenstelling van een landelijke Joodse Raad *  . Hierin werd een blauwdruk geschetst voor een Joodse Raad voor Nederland met acht provinciale afdelingen, die elk drie tot vijf leden zou hebben. Zuid-Holland was bedeeld met twee afdelingen: één voor Den Haag en Leiden, één voor Rotterdam en de overige steden. Noord-Holland kreeg een afdeling in Haarlem die voor de hele provincie minus Amsterdam bevoegd was. In Utrecht, Arnhem en Enschede kwamen afdelingen voor respectievelijk de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel. In Groningen was een afdeling gevestigd voor de noordelijke provincies en afdeling Eindhoven bestreek de zuidelijke provincies. Voor de kleinere plaatsen konden lokale vertrouwenspersonen aangewezen worden. De benoeming van de provinciale vertegenwoordigers en de plaatselijke vertrouwenspersonen geschiedde door het landelijke bureau in Amsterdam.
    4.3. Bureau Groningen
    182 Joodsche Raad voor Amsterdam
    Inventaris
    4. Landelijke Bureaus
    4.3.
    Bureau Groningen
    Aan het begin van de bezetting was Groningen qua aantal joodse inwoners de vierde provincie van het land. In 1940 telde de provincie ongeveer 4.500 joden, iets meer dan de helft woonde in de stad Groningen. De meeste van hen woonden in de buurt rond het Zuiderdiep en de Vismarkt *  . Andere grote joodse gemeenschappen waren te vinden in Stadskanaal, Winschoten, Veendam en Oude en Nieuwe Pekela *  .
    Bureau Groningen van de Joodse Raad werd begin oktober 1941 opgericht en was gevestigd in het pand Nieuwstad 28 te Groningen. Provinciaal hoofdvertegenwoordiger was opperrabijn Simon Dasberg, die zich in de jaren dertig al inzette voor gevluchte joodse studenten uit Duitsland, Oostenrijk en Polen. Als opperrabijn was hij bekend met de verschillende joodse gemeenschappen in de provincie. Ook de andere leden van Bureau Groningen kwamen uit de maatschappelijke bovenlaag *  .

    Ook hier nauwe contacten met het Amsterdamse hoofdkantoor, over benoemingen van personeel en het opzetten van joods onderwijs *  . In december 1942 verliet Dasberg de provincie om in Amsterdam de gedeporteerde opperrabbijn Sarlouis te vervangen. Zijn opvolger als provinciaal hoofdvertegenwoordiger was S.N. Aptroot die zelf korte tijd later werd vervangen door Jacob Herman Meijer *  . Bureau Groningen vormde de verbinding tussen de centrale leiding in Amsterdam en de lokale afdelingen in de provincie.
    De plaatselijk hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad in Oude en Nieuwe Pekela, rabbijn Abraham Toncman, onderhield een uitgebreide correspondentie met Amsterdam over sociale steun aan behoeftige gezinnen *  . Het samenstellen van lijsten met vrijgestelden moest Toncman echter eerst afstemmen met het provinciaal bureau in Groningen *  . Nadat in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 vrijwel alle joden uit de provincie waren opgepakt, restte Toncman weinig meer dan zorg te dragen voor de goederen van de joden uit Pekela die in Westerbork zaten. Na de bevrijding bleken elf joden uit Pekela als onderduiker overleefd te hebben. Eén inwoner keerde terug uit de kampen. Plaatselijk hoofdvertegenwoordiger Toncman werd in januari 1943 met zijn gezin gedeporteerd en kwam niet meer terug.
    Concordans
    Klik op het icoon om de concordans te raadplegen.
    Erfgoedstuk

    Kenmerken

    Datering:
    1940-1945
    over het archief:
    De Joodsche Raad werd in februari 1941 opgericht na een aantal gesprekken met de Beauftragter des Reichskommissars für die Stadt Amsterdam, Hans Böhmcker. De Joodsche Raad, onder voorzitterschap van Abraham Asscher en David Cohen, vertegenwoordigde de joodse gemeenschap bij de Duitse en de Nederlandse overheid. Verder was de Raad belast met een deel van de uitvoering van de maatregelen ten aanzien van joden die door de Duitse autoriteiten werden afgekondigd. Hoewel de naam anders doet vermoeden, vertegenwoordigde de Joodsche Raad alle Nederlandse joden. De Raad had een afdeling in het Judendurchgangslager Westerbork (collectie 250 i).
    Engelstalige toegang::
    Van deze toegang is ook een Engelstalige versie beschikbaar
    Openbaarheid:
    Enkele inventarisnummers van dit archief zijn beperkt openbaar. Details staan vermeld in de rubriek "openbaarheid".
    Omvang:
    7,9 meter (309 inventarisnummers)
    Status:
    NIOD-KNAW collectie
    Trefwoorden:
    Archiefvormer(s):