Uw zoekacties: Inspecteur van het Onderwijs in Algemeenen Dienst

114b Inspecteur van het Onderwijs in Algemeenen Dienst ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    Het archief is in zijn geheel beperkt openbaar. Het is slechts raadpleegbaar na verkregen toestemming van de directeur van het NIOD.Voor bezoekers die deze toestemming willen hebben, is ter plekke bij balie van de studiezaal van het NIOD een archiefverklaring verkrijgbaar. Direct na ondertekening kunt u de stukken aanvragen en inzien.
    Inleiding
    In juni 1941 benoemde prof.dr. J. van Dam, toenmaals secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, een zijner vakgenoten waarmee hij van oudsher bevriend was, dr. D.G. Noordijk, tot Inspecteur van het Onderwijs in Algemeenen Dienst, een tot op dat ogenblik onbekende functie in de ambtelijke hiërarchie. In feite was Noordijk in velerlei opzicht de opvolger van drs. P.A. van Rossem, Gemachtigde van de Rijkscommissaris voor het Toezicht op de Orde en de Rust in de Scholen (men zie hiervoor de inventaris van het archief van deze Gemachtigde) met dien verstande, dat Noordijk in een normale ambtelijke verhouding tot Van Dam stond; het zal de bedoeling van de laatste geweest zijn het karakter van deze op Duits initiatief ontstane functie te veranderen en zodoende een inspecteur van het onderwijs (alle takken van onderwijs, het HO uitgezonderd, vielen onder Noordijks bevoegdheid) te benoemen, die competent zou zijn in alle zaken, die rechtstreeks of middellijk met de toenmalige politieke toestand van doen hadden, en in deze zaken conform zijn inzichten zou handelen. Dr. D.G. Noordijk gold, alhoewel hij sympathiserend lid der NSB was, als een aanhanger van Van Dam's politieke inzichten; de facto volgde hij - stellig onder invloed van zijn vrouw en zijn zoon drs. W.J.J. Noordijk die na enige tijd in de rang van referendaris zijn rechterhand werd, wellicht ook onder pressie van zijn rivaal W. Terpstra die chef van de afdeling LO werd - een koers, die dichter bij die der NSB lag. Dr. Noordijk's aanvankelijke taak vindt men omschreven in de door Van Dam uitgevaardigde "regeling" voor zijn werkzaamheden d.d. 29 augustus 1941 die de werkelijke situatie echter onvolkomen weergeeft (zie de Nederlandse Staatscourant, nr. 170, d.d. 2 september 1941, met afwijkende datering). Op 14 september 1943 liet Van Dam een nieuwe wat uitgebreide versie verschijnen.
    De belangrijkste van Noordijk's neventaken, die allengs aan hem werden opgedragen, zijn de volgende:
    1. Het toezicht op de uitvoering der benoemingsbesluiten incidenteel voor zover het de lagere scholen betreft, voor de overige takken van onderwijs in alle individuele gevallen.
    2. De uitvoering van het besluit van de secretaris-generaal betreffende de inschrijving en over schrijving van leerlingen (z.g. Overplaatsingsbesluit).
    3. Het geven van advies inzake het verlenen van studiebeurzen, in het bijzonder aan aanhangers der nieuwe orde.
    4. De behandeling van een aantal zaken aangaande de studie in het Duits, in het bijzonder het "Deutsches Lehr- und Lesebuch" en het verlenen van de door de Rijkscommissaris beschikbaar gestelde beurzen voor de studie in deze taal hetzij universitair, hetzij voor een der akten.
    5. Het geven van advies bij benoemingen bij het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming.
    6. Het uitoefenen van de functie van Gemachtigde van de secretaris-generaal als bedoeld in VO 5/1942. Vooral in deze laatste functie - hij ontsloeg als zodanig meer dan honderd inspecteurs en docenten - maakte Noordijk zich gehaat, waarbij men echter rekening dient te houden met de omstandigheid, dat W. Terpstra in deze, vooral in de aanvang, de drijvende kracht was en ook Van Dam zelf hier allerminst vrijuit gaat - de beruchte "Richtlijnen bij de toepassing van VO 5/1942" dragen de naam van laatstgenoemde.
    Het was buitendien Van Dam's bedoeling Noordijk te belasten met persoonlijke opdrachten van delicate aard; in de eerste plaats moet hier worden gewezen op zijn functie als contactman tussen het departement en Wimmer c.s. in velerlei kwesties (zijn eigen werk bracht hem reeds vaak in contact met Schwarz, Von Albrecht, Zunft etc.; bij tal van benoemingen was immers een "Duitse paraaf" vereist), voorts op het seconderen van Van Dam bij een aantal zaken betreffend het LO, waar deze Terpstra buiten wilde houden, o.m. de kibbelarij met de NSB om de opengevallen plaatsen bij het rijksschool-toezicht; tenslotte op zijn opdracht bemiddelend op te treden t.o.v. het bijzonder onderwijs: de leiders van het reformatorisch onderwijs negeerden hem echter en een bespreking met de Hervormde Kerk - Noordijk was zelf hervormd - liep tenslotte op niets uit; met mgr. Verhoeven, directeur van het Rooms-Katholieke Centraal Bureau voor Opvoeding en Onderwijs; raakte hij daarentegen op zeer goede voet, waaraan de zeer slechte indruk, die hij op prof. Titus Brandsma gemaakt moet hebben, weinig of niets veranderd heeft. Noordijk dankt aan deze werkzaamheden de rang van raadadviseur.
    Met het ambtelijk apparaat van het departement heeft het nooit erg geboterd; zijn bureau werd van de aanvang af als "fout" beschouwd en dus gemeden en, waar mogelijk, in stilte tegengewerkt; de Raad van Bijstand van de Gemachtigde ex VO 5/1942 die volgens de bepalingen van deze verordening diende te worden gevormd, kon niet tot stand komen.
    Dr. Noordijk was geen sterke persoonlijkheid; zijn dwangmatige gewoonte tegenover een ieder de welwillendheid in eigen persoon te willen schijnen en scherp tegenover elkander staande partijen beurtelings in het gelijk te stellen - soms abrupt gevolgd door een wat onbeholpen poging tot intimidatie maakte hem onbekwaam voor zijn werk en bewerkte al spoedig, dat hij in tal van kwesties van ondergeschikt belang pacificerend kon werken, echter in gevallen, waar het erop aankwam bij voor- en tegenstanders der "nieuwe orde" gelijkelijk in een roep van onbetrouwbaarheid kwam te staan *  . Zijn weifelende politieke houding, aanvankelijk "sympathiserend" met de NSB, later met de SS, zonder ooit van ganser harte zich te vereenzelvigen met een dezer stromingen - tegenover het antisemitisme stond hij bijvoorbeeld al even weinig positief als Van Dam - werkte ook hiertoe mede. Anderzijds moot men in het oog houden, dat Van Dam Noordijk vaak impopulaire beslissingen heeft laten nemen, waarvoor deze zelf de verantwoordelijkheid op zich had dienen te nemen, dat hij zijn ambtelijke plichten met exorbitante nauwgezetheid vervulde en dat hij vooral in de jaren 1943-1945, toen zijn optreden aan felheid inboette, in een aanzienlijk aantal gevallen het onderwijs en de daarbij betrokkenen diende door als pleitbezorger bij Duitse en Nederlandse instanties op te treden. Naast zijn gewichtigdoenerij en zijn humaniserende preektoon valt echter toch altijd als het meest onaangenaam op, dat hij in een enkel geval de Sicherheitspolizei mengde in een door hem behandeld conflict.
    Zijn verdedigingsgeschriften, opgesteld in de jaren 1946 en 1951 en thans berustend in zijn zuiveringsdossier op het ministerie van OKW, geven weinig feiten, die nog vaak verwrongen zijn voorgesteld; de interpretatie ervan is rondweg leugenachtig; de zeurderige toon tenslotte draagt nog het meest bij tot de kennis van zijn persoon. Het archief ontleent zijn betekenis dan ook niet in de eerste plaats aan de Informatie, die het verstrekt omtrent de man, die het heeft gevormd, en zijn medewerkers - Noordijk voerde, ondanks de centrale plaats die hij innam, nauwelijks een eigen beleid; zijn betekenis moet vooral niet overschat worden - maar aan de gegevens, die men eruit putten kan betreffende de aanval, die van nationaal-socialistische zijde op ons onderwijs word gepleegd en het verzet hiertegen door betrokkenen uit velerlei kring.
    Het was de nieuwe machthebbers allereerst om het lager onderwijs te doen. Hun streven was het te beginnen met de gelijkschakeling van het bijzonder onderwijs en van de inspectie, waarbij de voornaamste strijd middelen de benoemingsbesluiten en VO 5/1942 waren. Bij het verzet komt het protestants-christelljke onderwijs op de eerste plaats; in deze kring was men terecht van mening, dat Van Dam's verzekering dat het met de benoemingsbesluiten zo'n vaart niet zou lopen, onoprecht was.
    Betreffende deze worsteling levert het archief essentiële gegevens inzake de niet minder fel gevoerde strijd bij het landbouw- en landbouwhuishoudonderwijs waar het ingrijpen van de Landstand in het bijzonder de rooms-katholieken tegenover zich vond, geeft het archief slechts onvolledig uitsluitsel. Bij dit alles houdt men in het oog, dat aangaande de anti-joodse maatregelen bij het onderwijs, van een ander karakter maar niet minder ingrijpend dan bovengenoemde inbreuken op ons onderwijsbestel, men in Noordijk's archief nagenoeg niets vindt; toen hij benoemd werd, was een groot gedeelte dezer maatregelen reeds uitgevoerd, de nadien uitgevaardigde gingen buiten hem om.
    Het archief is in genen dele compleet; uit de bewaard gebleven registers blijkt dat tal van stukken, waaronder zeker een aantal van de belangrijkste brieven, niet meer aanwezig zijn. Of Noordijk jaarlijks verslag uitbracht aan de secretaris-generaal, zoals de tweede versie van zijn "regeling" voorschreef, kon niet worden vastgesteld. Zo is ook betreffende zijn adviseurschap bij het verlenen van studiebeurzen vrijwel niets overgebleven, evenals van de stukken inzake de examencommissies en de benoemingen bij het departement. Van zijn kaartsysteem met gegevens van bij het onderwijs betrokkenen resteren slechts twee kaarten. Een gedeelte van het ontbrekende bevindt zich thans in verschillende zuiveringsdossiers van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; naar de stukken uit het archief die werden aangetroffen in het hierboven vermelde zuiveringsdossier ten name van dr. Noordijk, wordt in het archief op de plaatsen die zij volgens de indeling van de inventaris zouden moeten innemen, verwezen; waar nodig zijn zij vermeld in de regestenlijst. Een ander gedeelte kan men reconstrueren doordat een deel van de correspondentie van Noordijk in andere archieven bewaard bleef (Hauptabteilung Erziehung und Kirchen van het Rijkscommissariaat en departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming).
    Bij de aanvang der bewerking bevond het archief zich in een uiterst wanordelijke staat; niet alleen was de volgorde der dossiers geheel verstoord, maar ook de ordening der afzonderlijke stukken was geheel verbroken, zodat de meeste dossiers weer opnieuw in elkaar moesten worden gezet. Daar een contemporaine inventaris ontbrak en de gegevens omtrent de berging, die op de stukken vermeld zijns geen enigermate sluitend systeem opleverden, moest; worden afgezien van een reconstructie van het archief. De volgende hoofdindeling werd gekozen:
    A. Algemeen gedeelte
    B Studie in het Duits
    C. Inspecteurs van het onderwijs
    D. Voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs
    E. Nijverheidsonderwijs
    F. Landbouwonderwijs
    G.Lager onderwijs
    H. Gemachtigde als bedoeld in VO 5 / 1942
    I. Aanhangsel
    Bij de ordening der stukken betreffende de verschillende scholen werd de indeling volgens de rijksinspecties gevolgd, uitgezonderd bij het NO, waar een eenvoudiger indeling werd aangehouden; binnen de inspecties is geordend volgens de betrokken gemeenten in alfabetische volgorde. Indien een dossier op twee of meer scholen betrekking heeft is de school waarover het meest vermeld wordt, als maatstaf genomen; zo nodig is een verwijsblad ingevoegd. Men houde er rekening mede, dat de op het einde van de Tweede Wereldoorlog bestaande indeling der inspecties en gemeenten is aangehouden; op tal van punten verschilt deze van de huidige.
    Ten aanzien van het woordgebruik in inventaris en regestenlijst worde nog opgemerkt dat beknoptheids halve alle uitgaande brieven op naam van dr. D.G. Noordijk werden gesteld, ook al verraadt het handschrift der minuut, dat een der ambtenaren van zijn bureau het concept heeft opgemaakt en dat, wanneer van inspecteurs en inspecties wordt gesproken, doorgaans de Rijksinspectie bedoeld is. De dossiers betreffende het lastigvallen van NSB-kinderen op de scholen vormen een zeer groot gedeelte van het archief; daar deze doorgaans zonder geschiedkundig belang zijn, werden slechts enkele dergelijke gevallen genoemd in de regestenlijst.
    Voorts dient nog te worden vermeld, dat het merendeel der stukken betreffende de overplaatsing van leerlingen en het verlenen van beurzen voor de studie in het Duits, benevens enkele registers, met machtiging van de Algemene Rijksarchivaris werden vernietigd, en dat het archief in bruikleen wordt gehouden van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (onderafdeling Post- en Archiefzaken). Zonder toestemming dezerzijds mag niets aan het archief worden veranderd.
    Wat de mappen 143-149 betreft vindt men bij de regesten nog een tweede nummer; dit is het oorspronkelijke nummer van het dossier, dat bij de inventarisatie werd gehandhaafd.
    De toegang is in juli 1957 vervaardigd door de heer J.R. van der Leeuw, litt.drs.
    Inventaris
    aanvraaginstructie

    Archiefstukken uit dit archief kunnen in de studiezaal van het NIOD worden aangevraagd
    onder vermelding van: archief 114b, inv.no. ...
    Het inventarisnummer is vermeld in numeriek oplopende volgorde,
    links naast de beschrijving van de stukken

    Kenmerken

    Datering:
    1941-1945
    over het archief:
    De functie van de Inspecteur van het Onderwijs in Algemeenen Dienst, D.G. Noordijk, lag in het verlengde van de werkzaamheden van de Gemachtigde van den Rijkscommissaris voor het Toezicht op de Orde en Rust in de Scholen (archief 114a).
    Openbaarheid:
    Deze stukken zijn beperkt openbaar. Zij zijn slechts raadpleegbaar na verkregen toestemming van de directeur van het NIOD. Voor bezoekers die deze toestemming willen hebben, ligt een formulier bij de balie van de studiezaal van het NIOD.
    Omvang:
    4,3 meter, 34 dozen
    Status:
    Bruikleencollectie Nationaal Archief
    Trefwoorden:
    Zie ook: