Bij besluit van het classikaal bestuur van Zutphen van 27 november 1816 zou ook in Ruurlo een kerkenraad opgericht dienen te worden. Deze zou bestaan uit twee ouderlingen, twee diakenen en de predikant. Tot ouderlingen worden door het bestuur benoemd: Baron W.H.A.K. van Heeckeren tot Kell en mr. A. Aberson.

In 1825 wordt de kerkenraad uitgebreid tot zes leden en in 1865 wordt wegens de vermeerderde werkzaamheden van de diakenen het getal der diakenen gebracht op vier en vanwege de evenredigheid ook dat der ouderlingen. Jaarlijks treden één ouderling en één diaken af. De verkiezing van ouderlingen en diakenen geschiedt door de kerkenraad zelf. (coöptatie)

Op de vergadering van 2 oktober 1818 wordt tevens besloten, dat in geval van vacature van een predikant een brede kerkenraad, bestaande uit de gewone kerkenraad en oud-ouderlingen en oud-diakenen, de beroeping op zich zou nemen.
Het synodaal reglement van 1867 op de benoeming der predikanten, ouderlingen en diakenen wordt door de stemgerechtigde lidmaten weggestemd, zodat de kerkenraad belast blijft met het beroepen van de predikant en het benoemen van ouderlingen en diakenen. Op 31 maart 1871 wordt bij de stemming echter in meerderheid besloten tot de instelling van een kiescollege, zodat ouderlingen en diakenen getrapt worden gekozen door de stemgerechtigde lidmaten.
Rond 1960 telt de kerkenraad vijf ouderlingen en vijf diakenen