Uw zoekacties: Hervormde Gemeente 's-Heerenberg, 1617-1965

0032 Hervormde Gemeente 's-Heerenberg, 1617-1965 ( Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers )

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de datering, omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere. Als de datering jaartallen tussen haakjes bevat, betekent dat dat er zich stukken in het archief bevinden die buiten de datering van het 'archiefblok' vallen.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Openbaarheid en verwijzing
De Hervormde Gemeente 's-Heerenberg
0032 Hervormde Gemeente 's-Heerenberg, 1617-1965
Inleiding
De Hervormde Gemeente 's-Heerenberg
Heer Adam van den Bergh zou te 's-Heerenberg een kapel gesticht hebben, gewijd aan Sint-Pancratius. Toch bleef de omwonende bevolking nog ressorteren onder de parochiekerk te Zeddam, totdat, na een uitbreiding, de 's-Heerenbergse kapel, in 1399, zelf werd gepromoveerd tot parochiekerk. Heer Willem van der Leck, "de Rijke" (1404-1465) heeft deze kerk aanzienlijk laten verfraaien en vergroten door de aanbouw van drie koren, terwijl tegelijkertijd een grafkelder voor de Heren van den Bergh werd uitgegraven voor het hoogaltaar.
De kerkklokken werden in 1496 gegoten door de Kamper klokkengieter mr. Geert van Wou. Oorspronkelijk aangebracht in een klokkenstoel boven de kerk, kwamen zij in 1617 te hangen in een nieuw gebouwde afzonderlijke klokkentoren, welke in 1821 is afgebroken.
Inmiddels waren de tijden woelig geweest en de kerk had veel schade opgelopen, zowel tijdens het beleg door de Geuzen als tijdens de daaropvolgende Staatse bezetting. Het gehavende gebouw raakte in het bezit van de Gereformeerde minderheid. Spoedig nam het verval dusdanige vormen aan, dat het dak van het koor instortte. Slechts een kostbare restauratie zou de kerk voor totale ondergang kunnen hoeden. De middelen daartoe werden met moeite gevonden, dankzij de steun van de Gedeputeerden van Zutphen, zodat in 1612 eindelijk de wederopbouw kon worden ter hand genomen. Een gedenksteen werd ingemetseld: "Anno 1612 op den 17 July olden styell hebben die kerkmysters Ghiiesbert Woelltters und Herman van Westhaven den irsten steen gelecht tot wederopbouwongh deser kerchgen". Het koor was evenwel toen reeds in zo'n bedenkelijke staat, dat restauratie hiervan achterwege bleef.
In 1798 deden de Rooms-Katholieken, op grond van artikel 6 der Additionele Artikelen van de nieuwe Staatsregeling, een poging om kerk en pastorie te herkrijgen, maar de Hervormden brachten hier tegenin dat "dit kerkgebouw eene bysondere eygendom der gereformeerde gemeente is" en beriepen er zich op dat de kerk na de Reformatie - in 1612 - "uit de afzonderlijke kas der gemeente door collecten en liefdegiften opgebouwd en tot stand gebragt is, en dus als het byzonder en wettig eigendom van de Gereformeerde Gemeente moet worden aangemerkt", terwijl "wat het pastoryhuis betreft, hun hier geen pastoryhuis bekend is, zijnde het huis, daardoor bedoeld, veel langer dan de geheugenis der tegenwoordig leevende menschen zich uitstrekt, de woning geweest van den stadsschoolmeester als een emolument aan zijn ambt verknocht". Wel werden, krachtens Besluit van Koning Lodewijk Napoleon van 1 Lentemaand 1809, de kerkelijke goederen deels toegewezen aan de Rooms-Katholieken. De kerk zelf bleef in handen der Hervormden, terwijl aangaande het schoolgebouw, de klokken en het kerkhof werd bepaald dat ze het gemeenschappelijk eigendom zouden zijn van de beide gemeenten. Deze wonderlijke toestand duurde voort tot 1842, in welk jaar het Rooms-Katholieke Kerkbestuur zijn helft van school en kerkhof aan de Kerkeraad van de Hervormde Gemeente heeft verkocht. Ook nadien nog bleven de kerkklokken het gemeenschappelijk eigendom van de beide gemeenten. Tegen de voorgenomen veiling, in 1839, had de Burgerlijke Gemeente Bergh ernstig geprotesteerd, ervan uitgaande dat de klokken haar toebehoorden. Eerst in 1897 werden deze het eigendom van de Rooms-Katholieke Gemeente, wier Bestuur ze uit de klokkenstoel liet overbrengen naar de toren van de Rooms-Katholieke Kerk.
Voor verdere historische byzonderheden verwijze ik naar het werk van mr. A.P. van Schilfgaarde: "Het Huis Bergh" (Maastricht, 1950), blz. 68-75.
Het zal geen bevreemding wekken dat een deel der kerkelijke archieven van 's-Heerenberg beschouwd wordt als te behoren tot het archief van het Huis Bergh *  . De Heren van den Bergh, die als stichters en bevorderaars waren opgetreden en wier slot zo nabij de kerk gelegen was, dat er een regelrechte verbindingsgang geconstrueerd werd, oefende de iure en de facto het patronaatrecht uit.
De archivaris van het Huis Bergh, mr. A.P. van Schilfgaarde, heeft in de inventaris van het archief van het Huis Bergh (1932) onder nummer 1871-1938 dan ook beschreven die stukken, welke hij aangetroffen heeft in het huisarchief. De Kerkvoogdij zelve beschikt slechts over weinige bescheiden van oudere datum. Een eigenlijk oud-archief der Kerkvoogdij vormen deze niet en ik heb die verspreide stukken daarom opgenomen in het nieuw-archief, waarin ze bezien kunnen worden als retroacta.
Anders is het gesteld met de archieven van de Kerkeraad en de Diaconie. Sedert de eerste helft van de 17e eeuw is bewaard gebleven een vrijwel complete reeks van Kerkeraadsacta en Diaconierekeningen.
Opgemerkt dient te worden dat de Kerkeraad altijd naar buiten de zaken der Diaconie heeft behartigd. De afhoringen der Rekeningen van de Diakenen heeft steeds plaatsgevonden door de Kerkeraad, zonder inmenging van de stedelijke overheid. Een uitzondering geldt echter voor de jaren 1799 en 1800, in welke er blijkbaar ook verantwoording afgelegd moest worden aan het Gemeentebestuur. De aan de Diaconie toebehorende eigendommen stonden en staan onder het beschikkingsrecht van de Kerkeraad. Een dergelijke verweving van spheren breng de vraag naar voren of er dan wel sprake kan zijn van twee afzonderlijke archieven, een Kerkeraads- en een Diaconiearchief, te meer waar het Diaconiebestuur blijkbaar nooit eigen acta heeft bijgehouden.
Mijns inziens moet wel degelijk het Diaconiearchief onderscheiden worden van het Kerkeraadsarchief. De Diaconie vormt een eigen Bestuur met eigen administratie, waarin de inkomsten en uitgaven een overheersende positie innemen. In de inventaris van het Diaconiearchief zijn niet de acta, maar de rekeningen het cement, hetwelk de bouwstof samenvoegt. Tussen 1690 en 1747 lopen er zelfs twee series rekeningen parallel. De beherende diaken hield boekhouding van de dagelijkse uitgaven. Hij verkreeg de middelen uit handen van een speciale rentmeester of "beurder van de revenues" der Diaconie, die jaarlijks aan de Kerkeraad verantwoording aflegde wegens de inkomsten uit landerijen en beleggingen. Moeilijkheden, die zouden kunnen rijzen waar het de indeling van de correspondentie betreft, zijn in feite ondervangen, doordat brieven aan en afschriften van brieven van de Kerkeraad, handelende over Diaconie-aangelegenheden, bijna immer automatisch terechtgekomen zijn in wat wij het Diaconiearchief noemen.
Van het nieuw-archief van de Kerkeraad en van de Diaconie is helaas veel zoekgeraakt. Lopen de acta van de Kerkeraad nog door gedurende de 19e en 20e eeuw, vrijwel alle Diaconierekeningen van deze periode ontbreken. Daarenboven moet een verbijsterende opruiming gehouden zijn onder alle overige bescheiden. Uit de inventaris blijkt dat het nieuw-archief eigenlijk bestaat uit een verzameling fragmenten uit de jongste periode.
De oprichting van een Kinderbewaarschool in 1864 werd gefinancierd van een legaat, afkomstig van wijlen mevrouw P.J. van Gelder-Fency (overleden 1863). Een bepaald, door de Diaconie afzonderlijk geadministreerd vermogen, is bestemd voor haar instandhouding. De Kerkeraad in haar geheel trad op als Directie van de Bewaarschool.
De Zondagschool staat financieel op eigen benen, ook al is het Bestuur onderworpen aan controle vanwege de Kerkeraad.
Het Gecombineerd College van Kerkvoogden en Notabelen nam het financieel beheer van de Kerkmeesters over in 1824. Bij Koninklijk Besluit van 13 december 1823 werden benoemd, overeenkomstig het Provinciaal Reglement op de Administratie der Kerkelijke Fondsen en de kosten van de eredienst van 1821, drie Kerkvoogden en vier Notabelen. Naderhand koos het Provinciaal College van Toezicht over de Kerkelijke Administratie der Hervormden in Gelderland de Notabelen uit dubbeltallen, die waren samengesteld door het zittend college tezamen met de Kerkeraad, terwijl de Kerkvoogden van den beginne af werden gekozen door de Notabelen.
Van 1837 tot 1869 werd het college op minimumsterkte gebracht. De Kerkeraad verzocht aan de Koning om de drie kerkvoogden te vervangen door één, "omdat er in deze kleine gemeente geen geschikt personeel kan gevonden worden tot behoorlijke vervulling der drie Collegiën van Kerkeraad, Kerkvoogdij en Notabelen". De Koning gaf zijn toestemming. Als Notabelen fungeerden in het vervolg de leden van de Kerkeraad.
De Kerkvoogdij werd onder toezicht geplaatst van het voornoemde Provinciaal College van Toezicht. De rekeningen van de Administrerend Kerkvoogd, welke afgehoord werden door Kerkvoogden en Notabelen (na 1837 de Kerkeraad), gingen ter nadere goedkeuring naar het Provinciaal College te Arnhem.
Gedeputeerde Staten hadden hun goedkeuring te hechten aan koop, vervreemding en bezwaring van goederen, negotiëring van gelden en dergelijke transacties.
In 1869 werd de bemoeiing met de Kerk door de Staat opgeheven. De band met het nieuw ingerichte Provinciaal College (welks leden gekozen werden door de Afgevaardigden der Gemeenten naar de Provinciale Kiesvergadering) werd nog strakker, aangezien, naast de vroegere bevoegdheden, de taak overgenomen werd, die toebedeeld was geweest aan de Gedeputeerde Staten. Het oppertoezicht van de Staat werd vervangen door dat van het Algemeen College van Toezicht op het beheer der goederen van de Hervormde Gemeenten. Krachtens Besluit van dit College, van 12 oktober 1868, werden in een vergadering van Notabelen, gehouden 13 januari 1869, wederom drie Kerkvoogden benoemd. Stemgerechtigde lidmaten hadden thans de keuze Notabelen; Notabelen die van Kerkvoogden. Terloops worde hier medegedeeld dat de verkiezing van Ouderlingen en Diakenen meestal opgedragen was aan de Kerkeraad, doch in een aantal jaren plaatshad door stemgerechtigde lidmaten of door hun Gemachtigden.
Vele stukken, welke behoren tot het archief van de Kerkvoogdij, berustten tot 1864 onder de Diaconie. Er werd toen een onderzoek ingesteld en, als resultaat daarvan, volgde de overgave dezer verkeerd ondergebrachte bescheiden.
Op 19 november 1830 werd opgericht de Maatschappij van Weldadigheid in de Gemeente Bergh. Het doel van de Maatschappij was, volgens het Reglement, "de verbetering van de toestand van alle gemeentelijke armen, hetzij door bedeeling en het geven van arbeid tot onderstand, of door het verleenen van bijdragen tot onderwijs". Bij voorkeur strekte de zorg zich uit tot die armen, "die, geheime armoede lijdende, door eergevoel en schaamte wederhouden worden om ondersteuning te vragen".
De uitvoering der werkzaamheden werd opgedragen aan de Uitvoerende of Subcommissies, gevestigd te 's-Heerenberg, Zeddam, Beek en Netterden. De 's-Heerenbergse Subcommissie constitueerde zich op 2 december 1830 en was samengesteld uit de pastoor, de predikant en vier Notabelen. De predikant, ds. Van Woelderen, nam de post van secretaris op zich. Haar belangrijkste werkzaamheid bestond in de voorziening van vlas aan behoeftigen. Dezen verdienden dan hun nooddruft aan de huisweverij, terwijl de "armengoederen" naderhand verloot werden.
De bescheiden, welke betrekking hebben op de 's-Heerenbergse Subcommissie, die ik aantrof bij de ordening van de Kerkelijke Archieven, heb ik in de inventaris opgenomen als een gedeponeerd archief. Zij volgen na het archief van de Diaconie.
Toelichting op het supplement
De overbrenging naar het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers en de gevolgen voor de toegankelijkheid

Kenmerken

Datering:
1617-1965
Auteur:
R.A.D. Renting, J. den Draak
Toegang:
Inventaris
Gemeente:
Montferland
Omvang:
9,00
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
Information obtained from our archives can not be used without crediting the source and our archive must be mentioned at least once in full without abbreviations.
VOLLEDIG/Full:
Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 0032 Hervormde Gemeente 's-Heerenberg, 1617-1965
VERKORT/Thereafter:
NL-DtcSARA 0032