Uw zoekacties: Vrije van Sluis, 1584-1796

7 Vrije van Sluis, 1584-1796 ( Zeeuws Archief )

Hulp bij uw onderzoek.
De informatie in deze website is zeer divers en bedoeld voor mensen met een belangstelling voor historisch of genealogisch onderzoek.
Wij trachten de informatie zo eenvoudig mogelijk te houden, maar beseffen ook dat de aard van de informatie soms wel enige studie of historische inzicht vereist.

Zoeken en bladeren

  • Bladeren
    De meest eenvoudige manier van werken is het zoeken te starten zonder zoekterm. U kunt dan bladeren door alle aanwezige toegangen.
  • Eenvoudig zoeken
    Wilt u een specifieker resultaat dan adviseren wij u te starten met één zoekterm. Het resultaat dat u krijgt voldoet aan de zoekterm. U kunt het resultaat verder verkleinen door meerdere zoektermen op te geven.
  • Uitgebreid zoeken
    Kiest u voor uitgebreid zoeken dan kunt u afhankelijk van de situatie meerdere zoekvelden invullen, waarna het resultaat zal voldoen aan de specifieke zoekactie. In iedere veld kunnen meerdere zoektermen worden ingevuld.
  • Zoektermen combineren
    Zoektermen worden gecombineerd De zoekfunctie voegt automatisch "en" toe tussen de verschillende zoekmogelijkheden die worden gebruikt. Zo kunnen 'zoeken met alle woorden' en 'zoeken met één van de woorden' worden gecombineerd.
  • Booleaanse operatoren
    Normaal worden meerdere zoektermen altijd gecombineerd met AND. U kunt bij het zoeken in een zoekveld ook gebruik maken van de Booleaanse operatoren: NOT en OR. De zoekacties met NOT beperken het zoekresultaat, terwijl OR veel meer resultaten oplevert.
    OR wordt vooral geadviseerd bij een bekende variatie op de schrijfwijze, bijvoorbeeld:
    - Den Haag OR ’s-Gravenhage
    - Vereeniging OR Vereniging
  • Woordcombinatie
    Wilt u zoeken met een woordcombinatie in een vaste volgorde (bijv. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten), zet deze woorden dan "tussen aanhalingstekens".

Verfijnen
In de meeste gevallen zal naast het zoekresultaat een mogelijkheid tot verfijnen worden aangeboden. Verfijnen kan bijvoorbeeld op materiaalsoort, maar in andere gevallen op plaats en straat. Dit is afhankelijk van het archiefmateriaal dat geselecteerd is.

Sorteren
De resultaten staan gesorteerd in een standaard sortering. Dit kan per toegang verschillend zijn. In de meeste gevallen kan voor een andere sortering worden gekozen.

Digitaliseren op verzoek
Zie http://www.zeeuwsarchief.nl/over-ons/tarieven

beacon
 
 
Inleiding
1. Het Vrije
7 Vrije van Sluis, 1584-1796
Inleiding
1.
Het Vrije
Organisatie: Zeeuws Archief
De hoogsteigenaardige bestuursinrichting der landstreek, welke gedurende de 17e en 18e eeuwen werd geregeerd door het College 's Lands van den Vrijen te Sluis, is niet te begrijpen zonder eenige kennis van het grootere geheel, het Vrije van Brugge, dat aanvankelijk ook het Noord-Nederlandsche Vrije omvatte. Uitvoerig is hierover gehandeld in de inleiding tot den 'Inventaris der archieven van de rechtbanken, weeskamers en notarissen, die over het tegenwoordig grondgebied der provincie Zeeland gefungeerd hebben, Zeeuwsch-Vlaanderen, 1447-1796' (Middelburg 1919), bewerkt door schrijver dezes [toegang 11]. Thans zullen slechts enkele hoofdzaken worden aangestipt, ten deele voor de eerste maal.
Het Vrije van Brugge was eene kasselrij, gevormd door het land rondom Brugge en bestuurd door een burggraaf tot het jaar 1224, daarna door een baljuw. De oudst bekende keurbrief dateert van 1190 en mag worden beschouwd als eene redactie der toenmaals in het gebied geldende costumen *  . De voor het leven aangestelde en onafzetbare schepenen waren de gewone rechtsprekers. Zij werden voorgezeten door den "cricwardre", den plaatsvervanger van den burggraaf, en zij vergaderden op de Burg van Brugge. In de onderdeden, de ambachten, van het Vrije fungeerden (vrije, erfelijke) schouten, die de dagvaardingen uitbrachten of deden uitbrengen door den (onvrijen) amman, hun plaatsvervanger (art. 12).
Éénmaal per jaar werd gouwding gehouden (art. 7). Het duurde zes dagen, begon en eindigde met eene voltallige zitting van den graaf en de schepenen en was in alle zaken competent. Vermoedelijk dienden omstreeks de invoering van den genoemden keurbrief nog slechts schuldzaken voor dit gerecht en was reeds veel overgelaten aan de iurisdictie van "cricwardre" (later "crichouder" genoemd) en schepenen *  . Als gevallen, voorbehouden aan de rechtspraak van graaf of burggraaf (met leenmannen), worden slechts genoemd: zelfmoord, brandstichting en moord (art. 22). De bevestiging van den keurbrief uit het jaar 1323 bracht bovendien tot de grafelijke competentie het berechten van misdaden tegen den baljuw, tegen de kerk en tegen kerkelijke personen *  . Bij ordonnantie van 7 Mei 1544 verklaarde KAREL V met een gering voorbehoud de schepenen bevoegd voor alle zaken, uitgezonderd de misdrijven tegen den persoon van den graaf, zijn baljuw en andere officieren *  .
De keurbrief van 1190 bleef van kracht tot 4 Juli 1427 *  , doch de nieuwe keur, waarbij o.a. de reeds eerder in onbruik geraakte tweegevechten, alsmede de water- en vuurproeven officieel werden afgeschaft, is niet bewaard.
Administratief was het Vrije verdeeld in drie kwartieren", het Noord-, het West- en het Oostvrije, doch de rechtspraak was meestentijds opgedragen aan ééne vierschaar, onder leiding van den crichouder als plaatsvervanger van den baljuw. De erfelijke schouten worden na 1330 niet meer genoemd in de privileges; in lateren tijd komen de woorden schout en amman door elkaar voor ter aanduiding van den ondergeschikten executieambtenaar in de ambachten *  . Als politiebeambten in de ambachten fungeerden berijders. De ambachten waren onderverdeeld in parochies (dorpen), met hoofdmannen voor de dagelijksche leiding der zaken. In de polders benoemden de ingelanden volgens een stuk van 11 December 1450 dijkschepenen, die ter maning van den amman of schout, vermoedelijk dien van het ambacht, de dijken schouwden en wezen te herstellen. Bij afwezigheid van den schout waren drie dijkschepenen bevoegd tot het aanwijzen van een schout ad hoc *  .
Na de codificatie van 1427 zijn ook in 1461, 1502 en 1542 de costumen op schrift gebracht; eerst in 1619 werden zij echter gehomologeerd door den landsheer.
In het gebied van het Vrije lagen verscheiden hooge heerlijkheden. De heeren daarvan hadden niet, zooals de (erfelijke) schouten der ambachten, genoemd in den keurbrief van 1190 (art. 12), een ambt in leen, maar een grondgebied. De erfelijke schouten in het Vrije verdwenen, zooals reeds is opgemerkt; de bezitters van vrije heerlijkheden, met hooge, middelbare en lage iurisdictie, handhaafden zich daarentegen door de eeuwen heen. Sommige van deze heerlijkheden waren inzake rechtspraak gedeeltelijk, andere volkomen onafhankelijk van het Vrije. De gerechten der eerstgenoemde soort, samen het zoogenaamde Appendantsche vormend, moesten in twijfelachtige crimineele en civiele zaken een bindend hoofdvonnis halen bij de vierschaar van het Vrije, die tevens als hof van appèl diende voor de vonnissen, in civiele zaken gewezen door de gerechten der bedoelde heerlijkheden. De lijfstraffelijke zaken echter werden, met uitzondering van moeilijke gevallen, waarin een hoofdvonnis van de rechtbank van het Vrije werd vereischt, in het geheele Appendantsche berecht door de plaatselijke schepenen, zonder dat tegen hunne strafvonnissen beroep was toegelaten.
Ook droegen deze heerlijkheden bij in de lasten van het Vrije.
Sommige appendante gerechten volgden de wetten van het Vrije, andere hadden hunne eigen costumen. Van de heerlijkheden, welke tijdens de Republiek deel uitmaakten van Staats-Vlaanderen, behoorden Breskens en Nieuwvliet oorspronkelijk tot het Appendantsche van het Brugsche Vrije. Breskens volgde het recht van het Vrije, voor Nieuwvliet werd in 1530, kort na de bedijking der heerlijkheid, door den heer met de schepenen eene eigen keur vastgesteld *  .
De heerlijkheden van de tweede soort waren in het rechterlijke volkomen onafhankelijk van het Vrije. Zij werden samen het Contribuantsche genoemd, omdat zij bijdroegen in de belastingen, doch alleen in die, welke het Vrije moest opbrengen aan den landsheer.
Enclaves in den engeren zin waren in het Vrije ten slotte de stad Brugge en eenige grafelijke smalsteden. Tot de Noordelijke Nederlanden kwamen hiervan tijdens den Tachtigjarigen Oorlog te behooren Sluis, Aardenburg, Oostburg en Sint-Anna-ter-Muiden.
In crimineele zaken vonniste de schepenbank van het Vrije in hoogste ressort. Daarentegen stond tegen vonnissen in civiele zaken, gewezen door de vier hoofdwetten van Vlaanderen (Gent, Brugge, Yperen en het Vrije), beroep open bij den graaf en zijn raad, van welken raad eene afdeeling in 1385 als Raad van Vlaanderen werd aangewezen voor de rechtspraak. Sedert de oprichting van den Grooten Raad in 1446 fungeerde dit college als hof van beroep tegen vonnissen, door de hoofdwetten gewezen.
Vervreemding van leenen en rechtspraak in leenzaken hudden plaats voor en door de leenhoven. Elke leenheer was bevoegd om voor de achterleenen, afhangend van zijn hoofdleen, zulk een hof samen te stellen uit baljuw en mannen, houders van achterleenen. Deze hoven ressorteerden wat het hooger beroep betreft onder grafelijke leenhoven. In het Vrije was dit het hof De burg van Brugge. De baljuw van het Vrije of zijn plaatsvervanger leidde de zittingen van dit leenhof.
De notarissen werden in den grafelijken tijd aangesteld (gecreëerd) en toegelaten (geadmitteerd) door den Paus, den Keizer, den landsheer of een paltzgraaf. Het rechtsgebied van de autoriteit, welke admitteerde, bepaalde tevens den ambtskring van den notaris. Bij ordonnantie van 7 October 1531 *  schreef KAREL V voor, dat de notarissen zouden worden geëxamineerd en geadmitteerd door de provinciale raden (art. 4) en het edict van 4 October 1540 *  verplichtte de notarissen tot het houden van een protocol (art. 13).
14 September 1576 kozen de Staten van Vlaanderen de zijde van den prins van Oranje *  . Eenige jaren later sloten de Vier leden van Vlaanderen (Gent, Brugge, Yperen en het Vrije) zich aan bij de Unie van Utrecht. Het Vrije teekende 1 Februari 1580 te Utrecht. Maar door den afval van den Vlaamschen gouverneur, den prins van Chimay, geraakte in 1584 het grootste gedeelte van het graafschap weder in handen van Parma *  . Eene meerderheid van den magistraat 's Lands van den Vrijen echter bleef aan de Unie getrouw en toen Brugge in het voorjaar viel, vluchtten veertien van de zevenentwintig schepenen naar het Noorden van het gewest (27 Maart 1584). Eenige maanden later wendden zij zich bij request tot den Raad van State om machtiging te verkrijgen tot het voortzetten van hunne administratie te Oostende of te Sluis. Het verzoekschrift is lang onbekend geweest; eerst in het eind van de 18e eeuw ontdekte W. ERMERINS, schepen van het Vrije, een afschrift in een register ter griffie van IJzendijke *  .
De beschikking van Zijne Excellentie en den Raad van State, d.d. 13 October 1584, waarbij het verzoek werd toegestaan, is, zooals zij door de veertien heeren werd ontvangen, onderteekend door CHRISTIAAN HUIJGENS, die juist in dit jaar was aangesteld tot een der vier secretarissen van den Raad van State, bewaard gebleven *  . Niet zonder ontroering neemt men het stuk ter hand, dat de aan de Unie trouw gebleven magistraats-leden steeds heeft vergezeld tijdens hunne Odyssee, die tot 1604 duurde. J.H. VAN DALE meent, dat het College tusschen 1584 en 1604 niet heeft gefungeerd *  , maar W. ERMERINS toont in eene memorie van 1778 *  aan, dat het zoowel voor als na den val van Sluis in 1587 bestuursdaden heeft verricht. De leden, die in het najaar van 1584 nog verspreid waren in Zeeland, Sluis en Oostende, hielden in 1586 hunne vergadering te Sluis, blijkens een stuk van 1612, dat ik echter in het archief niet heb kunnen terugvinden. Voor den tijd na het overgaan van Sluis aan de Spanjaarden is het bewijs te putten uit het oudste notulenboek. ERMERINS wijdt hieraan slechts een enkel woord, doch de zaak is merkwaardig genoeg om haar wat uitvoeriger te behandelen.
De resoluties uit de jaren 1604 e.v. zijn niet geheel chronologisch ingeschreven. Blijkbaar heeft de registratie naar losse papiertjes plaats gehad. Na een besluit van 1606 volgt nu deze insertie, van de hand, die ook het voorafgaande schreef: Joncheere FREDERICK VAN DORP....is vrijlaat aangenomen van den ambochte van Snellegem op de zekere van CHARELS JACOPS, vrijlaet in den ambochte van Chistele .....Ter presentie van jonchere JOORIS VAN DEN BROUCKE, burchmeester ende scepene slants van den Vrijen, ende jonchere Joos VAN CHANTRAINE geseijt BROUCHAUX, scepene vant voornoemde lant. Actum desen 15en dach Decembris anno 1593". Noch Snelleghem, noch ühistelles behoorden na 1604 tot het Sluische Vrije, zoodat uit de aanteekeiling naar mijne meening blijkt, dat de uitgeweken schepenen zich, zooals voor de hand ligt, ook na 1584 beschouwden als de wettige bestuurders van het geheele Vrije. Officieel hebben zij deze praetentie in 1604 en later allerminst opgegeven, doch de politieke omstandigheden dwongen hen zich op den duur te vergenoegen met het gezag over het oude Oost-Vrije (Sluis met omgeving).
Dat de bovengenoemde akte van 1593 inderdaad uitging van de gevluchte schepenen, blijkt uit het feit, dat J. VAN CHANTRAINE behoorde tot het College te Sluis, zooals het in 1604 door de Staten-Generaal werd samengesteld. Waar zij werd uitgegeven blijkt niet uit de akte, maar zeer waarschijnlijk is het, dat het College na de inneming van Sluis door de Spanjaarden in de eerste dagen van Augustus 1587 tot 1604 te Oostende heeft gezeteld. De minuut van een brief uit het jaar 1686, door het College gericht tot de Staten-Generaal, bevat nl. deze zinsnede: Dat vervolgens mede is gebeurt, dat ingevolge de voorschreven authorisatie (van 1584) tselve Collegie is gehouden binnen Oostende tot den jare 1604" *  . Op grond van het hierboven medegedeelde kan dit slechts betrekking hebben op den tijd na Augustus 1587.
Oostende werd 22 September 1604 door PARMA ingenomen, maar ongeveer eene maand vroeger (19 Augustus) was Sluis weder in handen van prins MAURITS geraakt. Het College kreeg en gebruikte in die maand de gelegenheid om zich opnieuw te Sluis te vestigen, waar het verder met kleine onderbrekingen zijne administratie heeft uitgeoefend tot de opheffing in 1796, al droeg ook in 1604, toen de hoop op terugkeer van Brugge tot de Noordelijke Unie nog kon bestaan, de vestiging te Sluis slechts een provisioneel karakter *  .
Duidelijk blijkt uit de stukken, dat men wenschte aan te knoopen aan het oude, maar eenige regeling was toch na de voorloopige consolidatie van den toestand in 1604 noodzakelijk. Alleen het Oostvrije (Sluis met omgeving) was door den Prins bezet, er waren dus ook slechts negen schepenen, het wettige getal voor elk kwartier, noodig. Vier der in 1584 uitgeweken heeren waren nog in leven; zij ontvingen met vijf anderen eene gezamenlijke commissie van de Staten-Generaal, met bepaling, dat elk lid afzonderlijk formeel zou worden aangesteld. Maar -de legitimiteit van het College eischte erkenning- slechts de vijf nieuwe leden kregen eene speciale commissie *  . De andere vier waren immers reeds vóór 1584 onder het grafelijk bestuur schepen geworden.
Jhr. JACQUES DE GRISE, sinds 27 Maart 1582 groot-baljuw van Brugge en van het Vrije, werd door de Staten-Generaal gemachtigd om voorloopig zijne ambten uit te oefenen volgens de oude instructie, onder bepaling, dat hij zijne rechtdagen zou houden te Sluis *  .
Welke gebieden het oude Oost-Vrije omvatte, blijkt uit de tweede bijlage tot deze inleiding. De daar genoemde appendante heerlijkheden Maldeghem, Praet, Sysseele en Ursel hebben evenals de contribuante nooit deel uitgemaakt van het Sluische Vrije. De heerlijkheid Watervliet was oudtijds volkomen onafhankelijk van het Vrije. Bij de limietscheiding van 20 September 1664, gepubliceerd door de Staten-Generaal bij plakkaat van 7 Mei 1669 *  , werd een gedeelte der heerlijkheid toegewezen aan het Sluische Vrije, waarop het College 18 December 1669 een akkoord sloot met den heer van Watervliet, dat werd bekrachtigd door de Staten-Generaal op 25 April 1671 *  . Volgens dit accoord werd Watervliet voor zoover het op Statenbodem lag, verklaard tot appendantsche van het Vrije. De genoemde limietscheiding maakte echter allerminst een eind aan de administratieve en territoriale geschillen tusschen de colleges te Brugge en te Sluis. De oneenigheden bleven voorkomen tot de opheffing der oude besturen tengevolge van de komst der Franschen in het laatst der 18e eeuw *  .
Naast en ter aanvulling van de noten in den inventaris moge over het bestuur van het Noord-Nederlandsche Vrije in den tijd der Republiek nog het volgende worden opgemerkt.
Bij de akten van 1584 en 1604 handhaafden de Staten-Generaal uitdrukkelijk de bestaande privileges en costumen en ook in andere opzichten zette men, zooals reeds is opgemerkt, zooveel mogelijk het oude voort. De Staten-Generaal traden op als graaf van Vlaanderen. Zij stelden voor hun leven hoog-baljuw en schepenen aan en jaarlijks deden zij door hunne gedeputeerden een der schepenen aanwijzen als burgemeester. De afgetredene was in deze functie eerst herkiesbaar na verloop van een jaar.
Daar de hoog-baljuw onmiddellijk na het tot stand komen der nieuwe orde van zaken bij akte van 27 November 1604 *  een stadhouder had aangesteld, bestond geenerlei behoefte aan een crichouder, die oudtijds eerst als plaatsvervanger van den burggraaf, daarna van den baljuw, dienst deed. Toen dan ook de Staten-Generaal, vermoedelijk ter wille van de traditie, voornemens waren zulk een ambtenaar aan te stellen, vaardigde het College in 1615 een zijner leden af naar Den Haag om de overbodigheid van den functionaris te betoogen *  . Maar het mocht niet baten; in het laatst van 1616 aanvaardde de crichouder als wettelijk maner van schepenen naast den stadhouder zijne schaarsche werkzaamheden *  . Een half jaar later reeds volgde hem in het ambt een nieuwe titularis op *  , maar toen deze in 1626 was overleden, voldeden H.H.M. aan het herhaalde verzoek van het College en stelden geen crichouder meer aan.
Aanvankelijk fungeerde slechts één stadhouder, later traden in de drie hoofddeelen van het Vrije, de Aardenburg-, IJzendijke- en Oostburgambachten, afzonderlijke stadhouders op; men keerde echter in den loop der 18e eeuw weder tot de oorspronkelijke regeling terug. De stadhouders werden steeds aangesteld door den hoog-baljuw.
Sommige ammanieën (deurwaarderschappen) hingen af van de groote leenen en werden door de bezitters daarvan verpacht, andere stonden ter begeving aan het College. De hoog-baljuw bezette de plaatsen der zes berijders of hoogere politiedienaren in de districten, ofschoon dit vóór de verandering van 1604 door den graaf geschiedde *  en het dus consequent ware geweest indien de Staten-Generaal de aanstellingen aan zich hadden getrokken.
In de parochies waren schutters (veldwachters) met het politietoezicht belast; zij ontvingen hunne commissie van hoog-baljuw, burgemeester en schepenen. De hoofdmannen daarentegen, die de dagelijksche dorpsadministratie behartigden en ook kleine overtredingen straften, werden aangesteld door het College, zonder den hoog-baljuw.
Het College werd bijgestaan door een pensionaris, twee griffiers en een ontvanger, nevens welke ambtenaren ook pensionarissen-honorair en griffiers-honorair of substituut-griffiers voorkomen.
De rechtspraak bleef vrijwel geregeld zooals in den tijd vóór 1604. Op de schepenbank van het Vrije kon worden geappelleerd van vonnissen, gewezen door de lagere geënclaveerde vierscharen, nl. die van Middelburg in Vlaanderen *  , Waterland en althans van 1669 af ook Watervliet *  , voor zoover haar gebied op Statenbodem lag, benevens Breskens en Nieuwvliet. De burgemeester verzette met twee schepenen en den pensionaris jaarlijks de wet te IJzendijke, welks baljuw werd aangesteld door den hoogbaljuw van het Vrije *  .
Als algemeen appèlhof voor het Vrije werd de Raad van Vlaanderen te Gent opgevolgd door een gelijknamigen raad te Middelburg, die reeds in 1599 voor de destijds aangewonnen streken was opgericht *  .
Van toepassing bleef het Vlaamsche leenrecht. Bij resolutie van 12 Mei 1615 *  bepaalden de Staten-Generaal bij provisie, dat de hoog-baljuw van het Vrije superintendent zou zijn van de Generaliteitsleenen, eertijds gehouden van het leenhof De burg van Brugge. Met leenmannen zou hij het hof voor deze leenen vormen. De ondergeschikte leenhoven gingen zooals zij waren met hun gebied over naar de Republiek *  . Voor het vervreemden van alle Vlaamsche (hoofd-) leenen werd octrooi geëischt van den Raad van Vlaanderen te Middelburg *  , die in dit opzicht de Rekenkamer te Rijssel en den Raad van Vlaanderen te Gent opvolgde.
De creatie (aanstelling) van notarissen in Staats-Vlaanderen geschiedde door de Staten-Generaal, de admissie, de feitelijke toelating tot de uitoefening van het ambt, werd verleend door den Raad van Vlaanderen *  . Vestigde zich een notaris binnen het rechtsgebied van het Vrije, dan werden de akten van creatie en admissie opgenomen in het register van commissiën, gehouden ter griffie van het College.
In verband met den oorlogstoestand verbleef het College van 3 Juli 1794 tot 8 Augustus 1795 te Groede *  . Daarna vergaderde het weder te Sluis. In de bijeenkomst van 4 Januari 1796 deelde de Pensionaris namens den Commissaris van het Directoire Exécutif bij de Administratie van het departement der Schelde mede, dat de kantons in het Vrije in werking waren gebracht, waardoor de administratie van het College eindigde. Na het afdoen der loopende zaken zijn daarop de leden en ministers gescheiden, bij welke gelegenheid zij allen, over de voorschreve dissolutie zeer getoucheerd, elkanders vriendschap en toegenegenheid hebben geïmploreerd" *  . Zoo was het einde van het roemruchte Collegie 's Lands van den Vrijen.
2. Het archief van het Vrije
3. Indeeling en beschrijving van het archief
4. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1584-1796
Andere namen:
College 's Lands van den Vrije, gevestigd te Sluis
Omvang:
45 meter
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1928
Titel publicatie:
A. Meerkamp van Embden, ‘De archieven van Het Vrije van Sluis, 1584-1796, en Hulsterambacht, 1242-1795’ (’s-Gravenhage 1928) 7-81, 185-203
Opmerking:
In 1940 zijn de volgende inventarisnummers verloren gegaan: 129, 242, 547, 580. De verloren gegane nummers zijn in de inventaris als zodanig gemerkt.
Beschrijving:
Dit orgaan trad na 1584, onder oppergezag van de Staten-Generaal, op voor bestuur en rechtspraak in het Staatse deel van het Vrije van Brugge. Het bezat geen competentie voor de steden Aardenburg, Sint Anna ter Muiden, Oostburg en Sluis en hoge heerlijkheden Breskens en Nieuwvliet.
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Collectie:
Rijksarchief in Zeeland