3172 Zuid-Kraaijertpolder, 1792-1959 ( Zeeuws Archief )
3172
Zuid-Kraaijertpolder, 1792-1959
Inleiding
De Zuid-Kraaijertpolder had in 1958 een kadastrale grootte van 295 ha, met een belastbare oppervlakte van 237.36.94 ha. De polder ligt in de gemeente 's-Heer Arendskerke.
Op 8 april 1700 verleenden de Staten van Zeeland aan de burgemeesters en schepenen van Goes, als ambachtsheren van Borssele en aan de ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke octrooi tot bedijking van de ten westen van hun gebieden liggende schorren. Uit de verkavelingskaart van de polder van Hattinga blijkt dat het in 1700 bedijkte gebied aan de ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke behoorde. In 1750 waren er nog 600 meter brede slikken voor de polder aanwezig, doch de stroomgeul van het Sloe verplaatste zich naar de Zuid-Bevelandse wal. Het gevaar voor een dijkval en overstroming werd zo groot, dat men in 1818 een inlaagdijk heeft aangelegd. De polder was toen reeds calamiteus. Bij het arrêté van de Prefect van 27 oktober 1810 werd (voor het eerst) subsidie gegeven. De polder komt de calamiteuze tijd door, zonder dat de inlaag moet worden prijs gegeven. Door de afsluiting van het Sloe in 1871 week het gevaar definitief. Wel moest in 1872 de dijk verhoogd worden, doordat de afsluiting een ca. 35 cm hogere waterstand tot gevolg had. De polder wordt per 1 januari 1872 vrijverklaard, met het in werking treden van de wet op de calamiteuze polders van 19 juli 1870. De inlaagdijk is na 1939 afgegraven en met de vrijgekomen grond heeft men de 34 ha grote inlaag geëgaliseerd.
Op 8 april 1700 verleenden de Staten van Zeeland aan de burgemeesters en schepenen van Goes, als ambachtsheren van Borssele en aan de ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke octrooi tot bedijking van de ten westen van hun gebieden liggende schorren. Uit de verkavelingskaart van de polder van Hattinga blijkt dat het in 1700 bedijkte gebied aan de ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke behoorde. In 1750 waren er nog 600 meter brede slikken voor de polder aanwezig, doch de stroomgeul van het Sloe verplaatste zich naar de Zuid-Bevelandse wal. Het gevaar voor een dijkval en overstroming werd zo groot, dat men in 1818 een inlaagdijk heeft aangelegd. De polder was toen reeds calamiteus. Bij het arrêté van de Prefect van 27 oktober 1810 werd (voor het eerst) subsidie gegeven. De polder komt de calamiteuze tijd door, zonder dat de inlaag moet worden prijs gegeven. Door de afsluiting van het Sloe in 1871 week het gevaar definitief. Wel moest in 1872 de dijk verhoogd worden, doordat de afsluiting een ca. 35 cm hogere waterstand tot gevolg had. De polder wordt per 1 januari 1872 vrijverklaard, met het in werking treden van de wet op de calamiteuze polders van 19 juli 1870. De inlaagdijk is na 1939 afgegraven en met de vrijgekomen grond heeft men de 34 ha grote inlaag geëgaliseerd.
De polder sueerde op het Sloe. In verband met de bedijking van de Quarlespolder in 1949 moest deze polder het oppervlaktewater opnemen en op het Zuid-Sloe lozen. Waarschijnlijk werd tijdens of direct na de bedijking bij de suatiesluis een haventje aangelegd. Bij de resolutie van de ambachtsheren van 14 juni 1756 werd van ieder schip kaaigeld geheven voor de instandhouding van het haventje. Deze bedragen werden in de polderrekeningen verantwoord. Tussen 1811 en 1814 is het beheer en onderhoud waarschijnlijk aan de gemeente gekomen. Met de bedijking van de Quarlespolder is de haven in 1949 vervallen.
In verband met de polderconcentratie op Zuid-Beveland werd de polder opgeheven en opgenomen in het per 1 januari 1959 nieuw gevormde waterschap De brede watering van Zuid-Beveland. Het polderbestuur heeft de lopende zaken in 1959 afgewikkeld. De calamiteusverklaring van de polder schijnt een reden geweest te zijn de stukken voor 1810 te vernietigen. Van voor die tijd zijn alleen de rekeningen van 1795 af, een obligatie en overloper bewaard gebleven. Ook hierna voelde men veel voor vernietiging. Uit het schrijven van 2 augustus 1850 van de Gouverneur blijkt, dat de bijlagen van de rekeningen na de opneming van de rekening vernietigd werden. Voor 1857 zouden er geen bijlagen meer aanwezig zijn. Bij de inventarisatie bleek echter dat van 1815, 1823 en na 1830 de bijlagen gespaard zijn gebleven. Ofschoon er reden geweest zou zijn om de stukken uit de calamiteuze tijd in een aparte afdeling van de inventaris op te nemen, is dit niet gedaan op grond van het feit dat er voor 1810 zeer weinig stukken zijn en de series na deze tijd doorlopen. Ook in de registers is geen afscheiding te vinden.
laatste wijziging 15-07-2023
197 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 7 bestanden
Inventaris
1. Bestuur in het algemeen
1 Reglement van politie voor de polders in Zeeland van 1811 en het reglement van administratie van 1841, 1811 en 1844. 1 omslag
3172 Zuid-Kraaijertpolder, 1792-1959
Inventaris
1. Bestuur in het algemeen
1
Reglement van politie voor de polders in Zeeland van 1811 en het reglement van administratie van 1841, 1811 en 1844. 1 omslag
Datering:
1811 en 1844
Vorm:
1 omslag
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Organisatie: Zeeuws Archief
laatste wijziging 27-10-2017
laatste wijziging 15-07-2023
197 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 7 bestanden
Kaartenlijst
laatste wijziging 15-07-2023
197 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 7 bestanden
Kenmerken
Datering:
1792-1959
Andere namen:
Polder Zuid-Kraaijert, Kraayert
Regio:
Zuid-Beveland
Opheffing:
31-12-1958, opgegaan in Waterschap De Brede Watering van Zuid-Beveland (toegang 3100)
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1969
Titel publicatie:
J.P.B. Zuurdeeg, Inventaris van het archief van de polder Zuid-Kraaijert 1792-1959 ([Goes] 1969)
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Collectie:
Waterschap Scheldestromen
Categorie:
laatste wijziging 15-07-2023
197 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 7 bestanden