Uw zoekacties: Kantongerecht Zaandam

471 Kantongerecht Zaandam ( Noord-Hollands Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Organisatie van de rechterlijke macht
471 Kantongerecht Zaandam
Inleiding
1.
Organisatie van de rechterlijke macht
Organisatie: Noord-Hollands Archief
In 1827 kwam de 'Wet op de zamenstelling der regtelijke magt en het beleid der justitie voor het koningrijk der Nederlanden' Staatsblad (Stb.) 20 tot stand. Deze wet (afgekort: wet R.O.) werd de grondslag van de nieuwe rechterlijke organisatie. De (nu nog geldende) wet R.O. bepaalt in hoofdzaak welke soorten rechterlijke instellingen er zijn en in welke zaken deze bevoegd zijn. In vele andere wetten staan bepalingen die bepaalde rechterlijke instanties in zekere zaken bevoegd verklaren. Bij de wet R.O. behoorden vier 'reglementen van openbaar bestuur', regelende de eedsaflegging en de inwendige dienst, de titulatuur en het ambtskostuum, de orde en discipline voor de advocaten en procureurs en de organisatie van de deurwaarders en andere rechtsbedienden. De Belgische opstand maakte het onmogelijk om de nieuwe rechterlijke organisatie en de wetboeken op 1 februari 1831 in te voeren.
De wet R.O. onderging vervolgens wijzigingen bij wet van 28 april 1835, Stb. 10. Uiteindelijk traden de gewijzigde wet R.O. en de wetboeken in werking op 1 oktober 1838 (ingevolge het Koninklijk besluit (KB) van 10 april 1838 en het KB van 19 mei 1838). Het Hoog Nationaal Gerechtshof werd vervangen door de Hoge Raad der Nederlanden en de provinciale gerechtshoven kwamen in de plaats van de hoven van assisen. De negen provinciale gerechtshoven waren gevestigd in Groningen, Leeuwarden, Assen, Zwolle, Arnhem, Utrecht, Den Haag, Middelburg en Den Bosch. Naast de gerechtshoven werd in Amsterdam een criminele rechtbank voor het noordelijk deel van Noord-Holland ingesteld. De arrondissementsrechtbanken vervingen de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel. De kantongerechten kwamen in de plaats van de vredegerechten en rechtbanken van enkele politie. In 1841 werden nog twee gerechtshoven, in Maastricht en Amsterdam, en een aantal arrondissementsrechtbanken ingesteld. Met de instelling van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam werd de criminele rechtbank opgeheven.
Met de 'Wet tot Opheffing van Provinciale Geregtshoven en Instelling van nieuwe Gerechtshoven' van 10 november 1875, Stb. 204, werden de provinciale gerechtshoven opgeheven en werden vijf regionale gerechtshoven ingesteld. De nieuwe gerechtshoven waren gevestigd in Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Den Haag en Leeuwarden. Bij de wetten van 9 april 1877, Stb. 74-78, werden de rechtsgebieden van de nieuwe gerechtshoven nader bepaald. Een groot aantal rechtbanken en kantongerechten werd opgeheven. De rechterlijke organisatie telde nog 5 gerechtshoven, 23 rechtbanken en 106 kantongerechten. In de volgende jaren werd het aantal arrondissementsrechtbanken en kantongerechten nog aanzienlijk verminderd. De vijf wetten uit 1877, Stb. 74-78, werden op 17 november 1933 ingetrokken bij vijf nieuwe wetten, Stb. 601-605. Deze wetten traden in werking op 1 januari 1934, Stb. 623, en stelden de rechtsgebieden van de gerechtshoven en de zetels van de arrondissementsrechtbanken en kantongerechten vast. Op 1 febr. 1952 werden de wet van 10 aug. 1951, Stb. 347 en het besluit van 24 okt. 1951, Stb. 462 van kracht. Er traden enige mutaties op voor wat betreft de onder een kantongebied ressorterende gemeenten. In 1956 vond een hoogst belangrijke wetswijziging plaats, waarbij de parketten van de rechtbanken met de parketten van de kantongerechten werden samengevoegd. De functie van Ambtenaar van het Openbaar Ministerie kwam te vervallen. De vervolging van overtredingen werd nu in handen gelegd van de Officieren van Justitie die ook als hoofd van het parket werd aangesteld.
Bij KB van 30 juni 1955 werd, onder het kantongerecht Haarlem, de zittingsplaats Hoofddorp opnieuw ingesteld nadat zij in 1933 was gesloten. De eerste zitting vond plaats op 1 september 1955.
Het merendeel van de straf- en burgerlijke zaken valt onder de bevoegdheid van de arrondissementsrechtbanken. Bij de strafzaken onderscheidt men overtredingen en misdrijven. De berechting van overtredingen, met uitzondering van de overtredingen van bedelarij en landloperij, is opgedragen aan de kantongerechten. De berechting van de misdrijven, met uitzondering van stroperij, behoort tot de competentie van de arrondissementsrechtbanken. De rechtbanken vonnissen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen in strafzaken van de kantonrechter. Daarnaast nemen de rechtbanken in eerste en tevens hoogste ressort kennis van alle jurisdictiegeschillen tussen de kantongerechten binnen haar arrondissement. In de rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve competentie. Absolute competentie geeft antwoord op de vraag welke rechter bevoegd is (hoofdregel: de arrondissementsrechtbank; in uitzonderingsgevallen de kantonrechter). De relatieve competentie geeft antwoord op de vraag welke rechter van die soort bevoegd is (hoofdregel: de rechtbank of de kantonrechter van de woonplaats van de gedaagde).
Bij absolute competentie wordt onderscheid gemaakt tussen strafzaken en burgerlijke zaken. In strafzaken is de kantonrechter bevoegd alle overtredingen, met uitzondering van de overtredingen bedelarij en landloperij, en het misdrijf stroperij te berechten. In burgerlijke zaken is de competentie van de kantonrechter een uitzonderingsbevoegdheid. De gewone rechter in eerste aanleg is de arrondissementsrechtbank. Tenslotte behandelt de kantonrechter ook verschillende buitengerechtelijke zaken. Ook bij relatieve competentie wordt onderscheid gemaakt tussen strafzaken en burgerlijke zaken. In het burgerlijk procesrecht kent men twee procestypen: het proces, dat met een dagvaarding begint en het proces, dat met een verzoekschrift begint. De dagvaarding is een document, waarmee de partij, die een uitspraak van de rechter wenst, zich door bemiddeling van de deurwaarder tot de tegenpartij wendt. Het verzoekschrift is een document, waarmee een partij zich rechtstreeks tot de rechter wendt.
Een groot deel van de door de kantongerechten behandelde burgerlijke zaken bestaat uit arbeids- en huurkoopzaken alsmede pachtzaken. Bij wet van 13 juli 1907, Stb. 193, werden de artikelen 125 a-f ingevoegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze artikelen golden aanvankelijk alleen voor arbeidszaken en gaven de procedureregels in de volgende zaken:
- arbeidsovereenkomsten;
- agentuurovereenkomsten;
- collectieve overeenkomsten;
- algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een CAO;
- aanneming van werk.
De kantonrechter was bij uitsluiting bevoegd in bovengenoemde zaken, ongeacht de som van de vordering. Hoger beroep was mogelijk als de vordering meer dan f. 2.500,- bedroeg. Bij wet van 23 april 1936, Stb. 202, werden de artikelen 125 g-j aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsverordening toegevoegd. Deze artikelen regelden de procedure inzake huurkoopzaken.
De Crisispachtwet van 17 juni 1932, Stb. 301, omschreef begrippen als 'pachter', 'pachtovereenkomst' en 'pachtprijs'. Volgens de Crisispachtwet kon de pachter een verzoek doen tot ontheffing van de verplichting tot betaling van de pachtprijs. De verzoeken tot ontheffing werden behandeld door de kamers voor crisispachtzaken. Deze kamers bestonden uit de kantonrechter als voorzitter en twee leden, die niet tot de rechterlijke macht behoorden. De Pachtwet van 31 mei 1937, Stb. 205, regelde onder meer dat:
- de pachtovereenkomst 'op straffe van nietigheid' schriftelijk moest worden aangegaan;
- een tussentijdse wijziging van de bepalingen in de pachtovereenkomst mogelijk werd;
- pachtovereenkomsten voor onbepaalde tijd golden, slechts bij uitzondering was een termijn van 1 tot 3 jaar mogelijk.
De Pachtkamer bestond uit een voorzitter, de kantonrechter en twee deskundigen ten aanzien van de verhoudingen op het pachtgebied. Deze deskundigen behoorden niet tot de rechterlijke macht. Door de Pachtwet 1937 werden zogenaamde pachtbureaus ingesteld. De pachtbureaus waren bevoegd beslissingen te nemen over de duur van pachtovereenkomsten. De beslissingen hadden dezelfde rechtskracht als die van de pachtkamers.
De Crisispachtwet 1932 en de Pachtwet 1937 werden met ingang van 25 november 1941 buiten werking gesteld en vervangen door het Pachtbesluit. Het Pachtbesluit kende een aantal nieuwe regelingen:
- men kon schriftelijke vastlegging van een mondeling aangegane pachtovereenkomst vragen bij de grondkamers;
- de toetsing van de pachtovereenkomsten werd voortaan door de grondkamers verricht;
- de pachtovereenkomst moest worden aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk twaalf jaar voor een hoeve en zes jaar voor 'los land';
De belangrijkste uitvoeringsregelingen van de Pachtwet 1958 zijn:
- de regeling van het rechtsgebied en de standplaats van de grondkamers;
- het reglement voor de grondkamers en de Centrale Grondkamer;
- het reglement voor de pachtkamers en
- het Tariefbesluit Pachtwet.
De geschillen in pachtzaken worden in eerste aanleg door de pachtkamer van het kantongerecht behandeld, beroep staat open bij de pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem. Alle pachtovereenkomsten en overeenkomsten tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst moeten door de grondkamer worden goedgekeurd. In iedere provincie is een grondkamer. De grondkamer heeft standplaats in de provinciehoofdstad, met uitzondering van Zeeland (Goes) en Limburg (Roermond). Als beroepsinstantie werd de Centrale Grondkamer ingesteld, die verbonden is aan het Gerechtshof te Arnhem.
2. Geschiedenis van het archiefvormend orgaan
3. Geschiedenis van het archief
4. Verantwoording van de bewerking
5. Geraadpleegde bronnen en literatuur
6. Lijst functionarissen bij het kantongerecht Zaandam
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1960-1969
Omvang in meters:
4,40
Periode documenten:
(1956) 1960-1969
Openbaarheid:
niet openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming directeur
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv. nrs. 1-96. Stukken jonger dan 75 jaar zijn niet openbaar. Lijsten van functionarissen in de inventaris. Tot het Kantongerecht Zaandam behoorden de gemeenten Assendelft, Jisp, Koog aan de Zaan, Krommenie, Oostzaan, Westzaan, Wormer, Wormerveer, Zaandam en Zaandijk.