Uw zoekacties: Parket van de Officier van Justitie te Haarlem

412 Parket van de Officier van Justitie te Haarlem ( Noord-Hollands Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Organisatie van de rechterlijke macht
412 Parket van de Officier van Justitie te Haarlem
Inleiding
1.
Organisatie van de rechterlijke macht
Organisatie: Noord-Hollands Archief
In 1827 kwam de "Wet op de zamenstelling der regtelijke magt en het beleid der justitie voor het koningrijk der Nederlanden", Staatsblad (Stbl.) 20, tot stand. Deze wet (afgekort wet R.O.) werd de grondslag van de nieuwe rechterlijke organisatie. De (nu nog geldende) wet R.O. bepaalt in hoofdzaak welke soorten rechterlijke instellingen er zijn en in welke zaken deze bevoegd zijn. In vele andere wetten staan bepalingen die bepaalde rechterlijke instanties in zekere zaken bevoegd verklaren. Bij de wet R.O. behoorden vier "reglementen van openbaar bestuur", regelende de eedsaflegging en de inwendige dienst, de titulatuur en het ambtskostuum, de orde en discipline voor de advocaten en procureurs en de organisatie van de deurwaarders en andere rechtsbedienden. De Belgische opstand maakte het onmogelijk om de nieuwe rechterlijke organisatie en de wetboeken op 1 februari 1831 in te voeren. De wet R.O. onderging vervolgens wijzigingen bij wet van 28 april 1835, Stbl. 10. Uiteindelijk traden de gewijzigde wet R.O. en de wetboeken in werking op 1 oktober 1838 (ingevolge het Koninklijk Besluit (KB) van 10 april 1838, Stbl.12 en het KB van 19 mei 1838). Het Hoog Nationaal Geregtshof werd vervangen door de Hoge Raad der Nederlanden en de provinciale gerechtshoven kwamen in plaats van de hoven van assisen. De negen provinciale gerechtshoven waren gevestigd in Groningen, Leeuwarden, Assen, Zwolle, Arnhem, Utrecht, Den Haag, Middelburg en Den Bosch. Naast de gerechtshoven werd in Amsterdam een criminele rechtbank voor het noordelijk deel van Noord-Holland ingesteld. De arrondissementsrechtbanken vervingen de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel. De kantongerechten kwamen in plaats van de vredegerechten en rechtbanken van enkele politie.
In 1841 werden nog twee gerechtshoven in Maastricht en in Amsterdam, en een aantal arrondissementsrechtbanken ingesteld. Met de instelling van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam werd de criminele rechtbank opgeheven. Met de "Wet tot Opheffing van Provinciale Geregtshoven en Instelling van nieuwe Geregtshoven" van 10 november 1875, Stbl.204, werden de provinciale gerechtshoven opgeheven en werden vijf regionale gerechtshoven ingesteld. De nieuwe gerechtshoven waren gevestigd in Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Den Haag en Leeuwarden. Bij de wetten van 9 april 1877, Stbl. 74-78, werden de rechtsgebieden van de nieuwe gerechtshoven nader bepaald. Een groot aantal rechtbanken en kantongerechten werd opgeheven. De rechterlijke organisatie telde nog 5 gerechtshoven, 23 rechtbanken en 106 kantongerechten. In de volgende jaren werd het aantal arrondissementsrechtbanken en kantongerechten nog aanzienlijk verminderd. De vijf wetten uit 1877, Stbl. 74-78, werden op 17 november 1933 ingetrokken bij vijf nieuwe wetten, Stbl. 601-605. Deze wetten traden in werking op 1 januari 1934, Stbl. 623, en stelden de rechtsgebieden van de gerechtshoven en de zetels van de arrondissementsrechtbanken en kantongerechten vast.
In mei 1940 beloofde de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied bij zijn ambtsaanvaarding dat de Nederlandse rechtspraak onafhankelijk zou blijven. Op 20 juli 1940 werd echter in Verordening 25 de competentie in strafzaken opnieuw geregeld. Paragraaf 1 stelde nadrukkelijk dat voor het bezette Nederlandse gebied de Duitse rechterlijke macht voor strafzaken werd ingesteld. Alle Nederlandse rechters, ambtenaren en leerkrachten moesten onder ede hun loyaliteit jegens het Duitse Rijk, het Duitse gezag en de Duitse krijgsmacht betuigen. In de loop van 1940 en 1941 werd de rechterlijke organisatie verder gewijzigd door middel van een groot aantal verordeningen. Zo trad op 15 januari 1941 het besluit van 20 november, nr. 326, Stbl. S 207, in werking, waarbij de rechterlijke indeling ondergeschikt werd gemaakt aan de provinciale indeling en werd bij besluit van 7 april 1941, nr. 71, de economische rechter ingesteld. Door de regering in Londen werd bij besluit van 3 oktober 1941, Stbl. B 79, een rechtbank in Londen, een aantal kantongerechten en een Buitengewone Raad voor de Scheepvaart ingesteld. De rechtbank en de kantongerechten spraken recht in enige en hoogste instantie. Beroep in cassatie van de gewezen vonnissen was niet mogelijk.
In december 1943 kwamen de volgende besluiten, Stbl. 61-64, tot stand:
- het besluit Buitengewoon Strafrecht;
- het besluit op de Bijzondere Gerechtshoven;
- het besluit Buitengewone Rechtspleging;
- het Bijzondere Gratie-adviesbesluit.
De Bijzondere Gerechtshoven werden geïnstalleerd in Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Den Bosch en Leeuwarden. De Bijzondere Raad van Cassatie was bevoegd om sententies van de Bijzondere Gerechtshoven te vernietigen wanneer de wet verkeerd toegepast was. Het besluit Bezettingsmaatregelen van 17 september 1944, Stbl. E 93, bepaalde onder andere dat de bezettingsregelingen, uitgevaardigd door of vanwege de vijand, en vermeld op een bijgevoegde lijst geacht werden nimmer van kracht te zijn geweest. Een aantal maatregelen bleef echter wel gehandhaafd. Eveneens op 17 september 1944, Stbl. E 101, werd door de regering in Londen het Tribunaalbesluit vastgesteld. In dit besluit werd de organisatie van de gerechten voor de berechting van Nederlanders na de beëindiging van de oorlog geregeld. De berechting werd opgedragen aan Bijzondere Gerechtshoven.
In de zomer van 1945 werden in de provinciehoofdsteden en een achttal grote steden tribunalen gevestigd. De tribunalen konden de volgende maatregelen opleggen:
- internering voor de duur van 10 jaar;
- verbeurdverklaring van het vermogen;
- ontzetting uit bepaalde rechten, verbod van het uitoefenen van bepaalde beroepen of functies.
De Wet Overgang Bijzondere Rechtspleging van 13 mei 1948, Stbl. I 186, regelde de opheffing van de Bijzondere Gerechtshoven, de Tribunalen en de Raad van Cassatie op een door de Kroon vast te stellen tijdstip. De opheffing was afhankelijk van het aantal zaken dat nog in behandeling was. In de loop van 1949 en 1950 werden de Bijzondere Gerechtshoven daadwerkelijk opgeheven. De Raad van Cassatie werd pas in 1952 opgeheven. Met de wet van 10 augustus 1951, Stbl. 347, vervielen de wetten van 17 november 1933, Stbl. 601-605, en het besluit van 20 november 1940, nr. 236, Stbl. S 207. De rechterlijke indeling werd opnieuw vastgesteld.
In de rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve competentie. Absolute competentie geeft antwoord op de vraag welke rechter bevoegd is (hoofdregel: de arrondissementsrechtbank; in uitzonderingsgevallen: de kantonrechter). De relatieve competentie geeft antwoord op de vraag welke bepaalde rechter van die soort bevoegd is (hoofdregel: de rechtbank of de kantonrechter van de woonplaats van de gedaagde).
De rechtbanken behandelen alle geschillen, in eerste aanleg, waarvoor niet een andere rechter is aangewezen. Alle zaken van personen-, familie- en handelsrecht worden hiertoe gerekend. De rechtbank is verder bevoegd in alle strafzaken welke niet tot de bevoegdheid van de kantongerechten behoren, alsmede alle strafzaken betreffende misdrijven en overtredingen en de hogerberoepzaken van de kantongerechten. Tenslotte behandelt de rechtbank het appèl van de vonnissen van de kantongerechten, die binnen het arrondissement zijn gelegen. De rechtbanken zijn verdeeld in kamers; enkelvoudige kamers en meervoudige kamers. Een meervoudige kamer bestaat uit drie rechters. Een enkelvoudige kamer (de politierechter, de kinderrechter of de economische politierechter) bestaat uit één rechter. De instituten van de politierechter en kinderrechter werden bij wetten van 5 juli 1921, Stbl. 833 en 834, ingevoerd. Het instituut van de economische politierechter werd bij wet van 22 juni 1950, Stbl. K 258, ingevoerd. Ambtenaren van het Openbaar Ministerie zijn eveneens bij de terechtzittingen betrokken. Het Openbaar Ministerie is belast met de handhaving van wetten, de vervolging van alle strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van alle strafvonnissen. De Hoofdofficier van Justitie staat aan het hoofd van het arrondissementsparket.
In het burgerlijk procesrecht kent men twee procestypen: het proces, dat met een dagvaarding begint en het proces, dat met een verzoekschrift begint. De dagvaarding is een document, waarmee de partij, die een uitspraak van de rechter wenst, zich door bemiddeling van de deurwaarder tot de tegenpartij wendt. Het verzoekschrift is een document, waarmee een partij zich rechtstreeks tot de rechter wendt.
Voor uitgebreide informatie over de organisatie van de rechterlijke macht in Nederland, de procedures bij rechtszaken alsmede taak, samenstelling en werkwijze van de rechtbanken wordt verwezen naar "Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940" onder redactie van R. Huijbrecht, "Berecht en gestraft; een geschiedenis van de rechterlijke organisatie en de strafinstellingen, 1811-1993" van G. Beks en H.J.Ph.G. Kaajan en "Nederlands recht in kort bestek" onder redactie van A. Komen (zie literatuurlijst, rubriek 1.6.).
2. Geschiedenis van de archiefvormende organen
3. Geschiedenis van de archieven
4. Verantwoording van de bewerking
5. Handleiding voor de gebruiker
6. Geraadpleegde bronnen en literatuur
7. Bijlagen
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1929-1949
Omvang in meters:
55,75
Periode documenten:
(1919) 1929-1949
Openbaarheid:
gedeeltelijk openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming directeur
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-344. Stukken jonger dan 75 jaar zijn niet openbaar. Lijsten van gemeenten in het arrondissement Haarlem, volgens de wet van 17 november 1933, Staatsblad 604 en van functionarissen in de inventaris.