7662 Algemeen, later gemengd burgerlijk en kerkelijk armbestuur Uden, 1814 - 1929 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )
7662
Algemeen, later gemengd burgerlijk en kerkelijk armbestuur Uden, 1814 - 1929
Inleiding
Algemeen
7662 Algemeen, later gemengd burgerlijk en kerkelijk armbestuur Uden, 1814 - 1929
Inleiding
Algemeen
Het in de Grondwet van 1814 en 1815 gehuldigde beginsel van scheiding tussen kerk en staat gaf aan de overheid geen andere taak dan de vrijheid van haar burgers in dezen ten volle te respecteren. Die opvatting werkte ook door op het gebied van de armenzorg. Deze werd met name gezien als een zaak van particuliere en/of kerkelijke liefdadigheid; teveel overheidsbemoeienis werd als 'niet gepast' gezien. Al van oudsher werd de liefdadigheid en zorg voor behoeftigen overgelaten aan kerkelijke instellingen of welgestelde particulieren.
Toch waren er onder invloed van de denkbeelden van de Verlichting ook meningen ontstaan die juist stelden dat de overheid wel degelijk een taak op dit gebied had. Immers de bedeling was in de afgelopen eeuwen juist eerder oorzaak van vermeerdering dan van vermindering van de armoede.
Toch waren er onder invloed van de denkbeelden van de Verlichting ook meningen ontstaan die juist stelden dat de overheid wel degelijk een taak op dit gebied had. Immers de bedeling was in de afgelopen eeuwen juist eerder oorzaak van vermeerdering dan van vermindering van de armoede.
In de wet van 28 november 1818 werd een beperkt onderdeel van de armenzorg geregeld te weten de aanwijzing van het domicilie van onderstand en de rechtspraak inzake geschillen hieromtrent. Artikel 1 van die wet stelde dat de geboorteplaats als domicilie van onderstand werd aangewezen. De uitvoering van deze wet stelde teleur. Talrijke geschillen ontstonden tussen gemeentebesturen, maar ook tussen de burgerlijke overheid en kerkbesturen. Deze laatsten waren wel gebonden aan de burgerlijke wet maar weigerden niettemin het wettelijke onderstandsdomicilie te erkennen van behoeftigen die elders ter kerke gingen.
Het zou nog tot 28 juni 1854 duren voordat er een nieuwe wet tot stand kwam. Op 1 september 1854 trad deze in werking. De vijf belangrijkste grondbeginselen laten echter nog steeds het "laisser faire"-karakter van de overheid t.a.v. de armenzorg zien:
1. de ondersteuning van armen wordt overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid;
2. de burgerlijke armenzorg mag een arme slechts ondersteunen wanneer hij/zij die niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid verkrijgen kan;
3. de burgerlijke armenzorg mag slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid ondersteunen;
4. gemeentelijke subsidie aan instellingen van weldadigheid moet tot een minimum beperkt blijven;
5. de kerkelijke particuliere instellingen van weldadigheid behouden hun absolute zelfstandigheid.
1. de ondersteuning van armen wordt overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid;
2. de burgerlijke armenzorg mag een arme slechts ondersteunen wanneer hij/zij die niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid verkrijgen kan;
3. de burgerlijke armenzorg mag slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid ondersteunen;
4. gemeentelijke subsidie aan instellingen van weldadigheid moet tot een minimum beperkt blijven;
5. de kerkelijke particuliere instellingen van weldadigheid behouden hun absolute zelfstandigheid.
In 1910 dient minister Heemskerk een ontwerpwet in tot regeling van het armenwezen. Deze wordt als Armenwet 1912 aangenomen. Hoofdbeginsel van de wet van 1854 blijft echter behouden: armenzorg blijft in de eerste plaats een zaak voor kerkelijke- en bijzondere armbesturen. Tevens blijven de 4 verschillende categoriën van weldadigheidsinstellingen bestaan:
1. overheidsinstellingen;
2. kerkelijke instellingen;
3. bijzondere niet-kerkelijke instellingen;
4. instellingen van gemengde aard;
Aan ondersteuning worden nieuwe voorwaarden verbonden zoals de onderhoudsplicht door bloedverwanten alsmede de inschakeling in het arbeidsproces. Als je in staat was om te werken moest ondersteuning zoveel mogelijk geschieden in de vorm van loon voor arbeid. De te verstrekken ondersteuning mocht de grens van het voor het levensonderhoud noodzakelijke niet overschrijden.
1. overheidsinstellingen;
2. kerkelijke instellingen;
3. bijzondere niet-kerkelijke instellingen;
4. instellingen van gemengde aard;
Aan ondersteuning worden nieuwe voorwaarden verbonden zoals de onderhoudsplicht door bloedverwanten alsmede de inschakeling in het arbeidsproces. Als je in staat was om te werken moest ondersteuning zoveel mogelijk geschieden in de vorm van loon voor arbeid. De te verstrekken ondersteuning mocht de grens van het voor het levensonderhoud noodzakelijke niet overschrijden.
Tot 1965 blijft de Armenwet van 1912 gehandhaafd. In 1965 wordt die wet vervangen door de Algemene Bijstandswet. Deze gaat uit van het principe dat bijstand een taak van de overheid is, met een mogelijkheid tot beroep op de uitoefening van deze overheidstaak. De weg van een gunst naar een recht was hiermee eindelijk voltooid.
laatste wijziging 12-10-2020
66 beschreven archiefstukken
37 gedigitaliseerd
totaal 1.539 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 12-10-2020
66 beschreven archiefstukken
37 gedigitaliseerd
totaal 1.539 bestanden
Kenmerken
laatste wijziging 12-10-2020
66 beschreven archiefstukken
37 gedigitaliseerd
totaal 1.539 bestanden