Uw zoekacties: Polder van der Eigen, 1309-1942

7421 Polder van der Eigen, 1309-1942 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Oprichting 1309
Hertog Jan II van Brabant constitueerde "de Polder van der Eigen", gelegen ten noordoosten van ’s-Hertogenbosch op de 21e augustus 1309. Toen de belanghebbenden de op die datum door de hertog verleende dijkbrief ontvingen, werd het archief van de polder geboren. Dit charters is als oudste stuk in de inventaris opgenomen. Nadat reeds uit krantenberichten bij gelegenheid van het 600-jarig bestaan van de polder in 1909 van de toenmalige existentie van de oorkonde was gebleken, is het kostbare charter onder de hoede van de secretaris-penningmeester van het waterschap “de Polder van den Eigen en Empel”aangetroffen. Deze was bereid de oorkonde samen met andere bescheiden van de Polder van der Eigen in bewaring te geven aan het Gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch, waarheen het grootste deel van het archief van de polder reeds vroeger was overgebracht.

Heemraden.
In de akte van 1309 oorkondde Jan II van Brabant ten eeuwigen dage te hebben bepaald, dat de grondbezitters in zijn land genaamd "Eyghen" bij "Buscumducis" zouden kiezen zeven mannen, gezworen heemraden geheten, die gehouden zouden zijn te regelen, binnen de grenzen van dat land alle zaken, die betrekking hadden op dijken, sloten, weteringen, sluizen en andere werken, die kennelijk tot het ambt van heemraad behoren.
Begrenzing.
De begrenzing van dat land werd als volgt aangegeven: "beginnende aan de Hovedije (later genoemd Achterste Hoefdijk, tegenwoordig Achterdijk), van de sluis bij Gewande tot de grens van Geffen, langs de Kepkensdonkdijk tot aan de dijk genaamd Wolfsdijc, vandaar tot aan de kerk van Nuland, verder tot de kerk van Rosmalen en vervolgens vandaar tot aan de kerk van Orthen en van de kerk van Orthen tot de rivier de Dieze". Deze grenzen zijn in hoofdlijnen gelijk gebleven aan de toestand zoals deze was in 1942, toen het waterschap "de Polder van der Eigen", gelegen onder de gemeenten ’s-Hertogenbosch, Empel-Meerwijk, Rosmalen en Nuland, werd opgeheven. Alleen sloten beginpunt en eindpunt van de begrenzing niet aan elkaar en werd de noordwestelijke grens van de polder, tussen de Dieze – ter hoogte van de aansluiting van de Orthense Maasdijk – en Gewande onder Alem, niet aangegeven. Om die reden is het niet mogelijk vast te stellen of de Polder van Empel destijds misschien één geheel heeft uitgemaakt met de Polder van der Eigen. (Zie de getekende en gekleurde "Caart Figuratief der geformeerde inundatie van de Hoofd-Stad, Forten en Situatie van ’s-Hertogenbosch" van de geadmitteerde landmeter voor de Hove van Brabant en Gelderland, Joh. Camp. 1785. Gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch).
Van de vier Maaspolders, die samen het kwartier van Maasland vormden is de Polder van der Eigen de oudste. De Polder het Hoog Hemaal werd geconstitueerd "sdonredaichs nae den hoochtijde Sinte Kathelijne, maget ende martelerssen" in het jaar 1325; de Polder het Laag Hemaal "des Woensdages nae Sinte Jansdach decollatio" in 1349; de Polder van der Eigen "anno Domini milesimo trecentesimo nono feria quinta post festum Assumptionis beate Marie Virginis", dat is 21 augustus 1309. ( Niet 20 augustus 1209, zoals A.J. van der Aa in zijn Aardrijkskundige Woordenboek der Nederlanden, dl. IV, op bldz. 97 vermeldt. Gorinchem, 1843).
Van de Polder van Empel is geen dijkbrief bekend. (Gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch, T. Swart; Privilegie-boeck, inv. nr. A 526, fol. 167 en 233vo, Collectanae van Heurn, dl. II, inv. nr. A 565, fol. 8).

Dijkstoel.
De zeven heemraden van de Polder van der Eigen werden beëdigd door de hoogschout van
’s-Hertogenbosch, als hoogdijkgraaf, en vormden met de dijkgraaf en de dijkschrijver de "dijkstoel" (polderbestuur). De hoogdijkgraaf was vanwege de Hertog bevoegd de schouw te voeren over de dijken langs de Maas van de stad Grave tot de mond van de Dieze en de dijken, die in slechte staat waren, te doen herstellen.

Aanvullende bepalingen 1346.
Hertog Jan III van Brabant gaf in 1346 een aanvulling op de dijkbrief van 1309, waarbij hij bepaalde,
- dat drie van de zeven heemraden schepenen van de stad ’s-Hertogenbosch moesten zijn en vier heemraden van buiten;
- dat de heemraden belast zouden zijn met de schouw in het gebied van de vrijheid van de stad (Orthen) en van het heemraadschap van de Eyghenen. (Zie inv. no. 5).
Reglement 1730
In 1730 werd voor de Polder van der Eigen een reglement vastgesteld door de Raad van State. (Zie inv. no. 8). Volgens het 1e artikel van dat reglement moesten de vier buiten-heemraden wonen in Orthen, Rosmalen en Nuland. Het reglement van 1346 bepaalde dat de heemraden zouden worden gekozen met advies van de schout van ’s-Hertogenbosch. Dat van 1730 stelde vast, dat de buiten-heemraden zouden worden gekozen door de hoogschout van ’s-Hertogenbosch, als hoogdijkgraaf, uit de nominatie van de geërfden (ingelanden). De Raad van State ordonneerde voorts, dat niemand in de vergadering van de geërfden stemrecht zou hebben, die niet in de polder tenminste twaalf morgen land in eigendom bezat.

Gecommitteerden.
De geërfden stelden uit hun midden voor de tijd van drie jaar vijf gecommitteerden aan, waarvan twee binnen ’s-Hertogenbosch, één te Orthen, één te Rosmalen en één te Nuland moesten wonen. Deze gecommitteerden werden door de hoogdijkgraaf beëdigd. De twee binnen-gecommitteerden waren belast met het toezicht op het bestuur en de financiën van de polder. Wanneer zij oordeelden dat een nieuwe omslag nodig was of dat de geërfden voor een of andere zaak behoorden te worden geconvoceerd, gaven zij daarvan kennis aan de hoogdijkgraaf of zijn gecommitteerde, die gehouden was direct de vergadering van de geërfden te beleggen. De hoogdijkgraaf maakte in de vergadering de te behandelen aangelegenheid aanhangig, waarover na discussie met meerderheid van stemmen werd besloten. De drie buiten-gecommitteerden moesten er op toezien, dat de sluizen, bruggen en draaibomen behoorlijk werden onderhouden, de dijken werden hersteld en de weteringen en sloten op tijd werden geveegd, behoudens het recht van schouwvoering, dat aan de dijkstoel competeerde. Wanneer de buiten-gecommitteerden reparaties nodig achtten, gaven zij daarvan kennis aan de binnen-gecommitteerden, om gezamenlijk daarover te besluiten en voorzieningen te treffen,
Penningmeester.
De penningmeester van de polder werd aangesteld door de geërfden. Hij mocht geen betalingen doen, dan op ordonnantie van de gecommitteerden, met uitzondering van de betaling van de tractementen van de leden van de dijkstoel en de renten van de kapitalen ten laste van de polder, die op kwitantie zijn rekening werden verantwoord. Bij het invorderen van de omslagen, pachten, huren, etc. kon de penningmeester gebruik maken van alle rechten, welke de polder in dat opzicht had en als hij tot het invorderen van de omslag een “Executoriaal” van ’s-landswege nodig had, mocht hij dit, met kennis van de gecommitteerden, aan de Raad van State ver zoeken. De penningmeester moest op de eerste maandag in de maand mei van het jaar 1732 zijn rekening over het jaar 1730 overleggen en op die dag vervolgens jaarlijks, om in het bijzijn van alle geërfden opgenomen en gesloten te worden door de gecommitteerden ten overstaan van de dijkstoel.
Schouw.
De dijkbrief van 1309 bepaalde reeds, dat iedere geërfde in de polder zijn dijken, sloten en weteringen in zodanige staat moest brengen en onderhouden, als hem door de heemraden werd opgelegd en naar rato van zijn land de kosten moest helpen dragen, die tot nut van het algemeen werden aangewend. De dijkgraaf en heemraden hadden het recht, zo dikwijls als zij nuttig achtten, door de gehele polder de schouw te voeren en degenen, die in gebreke bleven waren hun dijken, sloten en weteringen in behoorlijke staat te brengen, te beboeten. Bij het reglement van 1346 werd de schouw over de polder verdeeld tussen de hoogschout van ’s-Hertogenbosch en de kwartierschout, tevens dijkgraaf van Maasland. De hoogschout zou de schouw voeren over het gedeelte van de polder, dat behoorde tot het "Vrijdom van de stad ’s-Hertogenbosch" en de schout van Maasland over het deel, dat behoorde tot het Kwartier van Maasland, maar de boeten werden door de zeven heemraden gezamenlijk opgelegd.

Banschouw.
De respectieve dijkgraven en heemraden waren volgens het reglement van 1730 verplicht jaarlijks tenminste vijf banschouwen te voeren, twee onder leiding van de hoogdijkgraaf en drie onder leiding van de dijkgraaf van Maasland. De banschouwen werden gevoerd om te zien, of de dijken in goede staat waren. Was dit het geval, dan werd verder niet onderzocht, wie de heer of eigenaar van een bepaald vak van de dijk was. Verkeerde een dijkvak niet in goede staat, dan moest de eigenaar het dijkvak onderstaan. Kwam de dijkplichtige niet opdagen, dan werd het dijkvak op zijn kosten aanbesteed. Had de dijkgeslaagde zijn dijkvak(ken onderstaan ("daar voor geloofd"), dan verplichtte hij zich de dijk binnen een bepaalde tijd te herstellen en de opgelegde boeten te voldoen. Had hij aan zijn verplichtingen voldaan en was hij door de heemraden op de schouw "gepresen", dan werd de dijkgeslaagde van zijn gelofte ontslagen.
Van de gevoerde banschouwen werd door de dijkschrijver aantekening gehouden in de banschouwcedulen. Behalve de gewone schouwen konden de dijkgraven en heemraden te allen tijde een noodschouw voeren.

Klopschouw.
Behalve banschouwen werden door de dijkgraven en heemraden om de tien of twaalf jaar – na 1730 om de vijftien jaar – klopschouwen of heerschouwen gevoerd, opdat de dijkgraaf en heemraden "den heere des dijcx soude kennen ende die altijt connen vinden. ( Gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch. Observantie op ’t stuck van dijckrechten - ca. 2e helft 17e eeuw – Collectie aanwinsten, afschriften betreffende polders). Om aan deze schouw te voldoen was het niet genoeg zijn dijkvak(ken) in goed staat te hebben. De dijkgeslaagden moesten hun dijkvakken ook onderstaan en de gelofte op de schouw aannemen. Van deze geloften hield de dijkschrijver aantekening in de klopschouwcedulen. Deze gelofte verbond de persoon van de "gelover" met zijn goederen voor het onderhoud van de dijk.
Wanneer een dijkgeslaagde in gebreke bleef zijn dijkvak(ken) in goede staat te brengen, dan werden deze door dijkgraaf met goedvinden van de heemraden aanbesteed.
De kosten van aanbesteding werden verhaald op de goederen van de dijkplichtigen. In 1730 werd bepaald, dat de reparatiekosten van verlaten dijken voortaan in eerste instantie zouden worden betaald door de penningmeester van de polder op ordonnantie van de gecommitteerden van de geërfden. De geërfden konden deze kosten verhalen op de dijkplichtigen met de interest tot acht procent per jaar ten behoeve van de polder. Daarom werd ook bij het 6e en 8e artikel van het reglement van 1730 het "boesemrecht" tegen de personen en goederen van de verlaters en verdere dijkplichtigen, dat voordien aan de dijkgraven competeerde, toegevoegd aan de ingelanden, met dien verstande, dat judiciële akten door de respectieve dijkgraven zouden worden behandeld.
Procedure van boezeming.
De dijkstoel tot het boezemen, niet verwarren met de dijkstoel als polderbestuur, bestond uit drie heemraden en twee advocaten. Van het vonnis van de dijkstoel kon worden geappelleerd aan de Raad van Brabant. Over de verlaten dijken werden drie "gevers" aangesteld, te weten twee dijkgeslaagden boven en één beneden het verlaten dijkvak. De "gevers" stelden een onderzoek in naar de goederen van de laatste "gelovers", die op de klopschouwcedule van de betreffende dijk vermeld stonden en maakten daarvan een lijst ( de z.g. dijklijst). De dijkstoel tot het boezemen verklaarde de "gegeven" goederen executabel. Uit de opbrengst van de verkochte goederen werden de gemaakte kosten bestreden. Bleven er nog gelden over, dan deed de penningmeester daar van rekening ten behoeve van de rechthebbende(n).

Oprichting Hoogheemraadschap van Maasland, 1825.
Het "Generaal Reglement voor de Polder van der Eygen", vastgesteld door de Raad van State de 19e januari 1730, bleef van kracht tot het jaar 1825. In de periode 1730-1825 was de toestand op waterstaatkundig gebied in de vier Maaspolders door de jaarlijkse overstromingen en de onderlinge tegenwerking van de polderbesturen zeer droevig geworden. Steeds meer kwam de noodzaak naar voren om te komen tot een algemeen hoofdbestuur over de vier polders. Bij Koninklijk Besluit d.d. 31 oktober 1825, no. 25 werden dan ook de dijkbesturen van de polders het Hoog Hemaal, het Laag Hemaal, Empel en Meerwijk, en Van der Eigen opgeheven en vervangen door één dijkbestuur, onder de naam van "Hoog-heemraadschap van Maasland".
Artikel 4 van genoemd K.B. bepaalde: "De dijkgraaf en de hoog-heemraden zullen alle zodanige macht en jurisdictie hebben en hetzelfde gezag uitoefenen, als de bij art. 1 ontslagen dijkgraven en heemraden (van de vier Maaspolders), ieder in de hunne, tengevolge van de onderscheidene polder-reglementen, dijk-keuren, wetten of ordonnantie hebben gehad en uitgeoefend;
Voor de Polder van der Eigen bleef dan ook een bestuur gehandhaafd, bestaande uit vijf gecommitteerde ingelanden, welk bestuur "principaal de directie uitoefende over de middelen van uitwatering en het financiële van den Polder". ( Zie het “Statistiek Tableau der Polders in Noord-Brabant, bldz. 338, ’s-Hertogenbosch, 1843).
De Polder van der Eigen moest jaarlijks een derde van de door het hoogheemraadschap begrote uitgaven opbrengen. Het aandeel van de polder werd per bunder omgeslagen. De rekening van de polder moest voortaan worden gesloten "ten overstaan van de dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoog-Heemraadschap van Maasland".
De schouw over rivier-waterkerende dijken werd voortaan gevoerd door de dijkgraaf en hoogheemraden van Maasland. Vandaar dat in het archief van de polder over de periode na 1825 slechts kopieën van klopschouwcedulen aanwezig zijn. De schouwen over de wegen, dammen, achterdijken, bruggen, weteringen, tochtsloten, uitvlieten en andere waterleidingen in de polder bleven aan het polder-bestuur opgedragen.
Herstel oude rechtspositie, 1849.
Daar het Hoogheemraadschap van Maasland niet aan de bij zijn instelling gekoesterde verwachtingen beantwoordde en de pogingen tot opruiming van de gerezen bezwaren en geschillen over het bestuur van dit dijkcollege vruchteloos bleven, werd het met ingang van 1 mei 1849 opgeheven. Het betreffende K.B. d.d. 18 mei 1849, no. 18 bepaalde tevens, dat de vier Maaspolders terugkeerden in hun "respectieve betrekkingen" van vóór de oprichting van het Hoogheemraadschap van Maasland en daarom werden opgenomen in de staat van dijk- en polderbesturen in de provincie Noord-Brabant, die zee- of rivierwater kerende werken onder hun beheer hebben. Bij K.B. d.d. 18 februari 1850, no. 5, werd voor de Polder van der Eigen – sedert de invoering van de grondwet van 1848 mag men spreken van het waterschap "de Polder van der Eigen" (zie S.J. Fockema Andreae: Studiën over Waterschapsgeschiedenis, VIII Overzicht van de Nederlandse Waterschapsgeschiedenis, bldz. 29, Leiden 1952) - een nieuw bestuur ingesteld bestaande uit een president en vier leden.

Reglement 1875.
In het Bijzonder Reglement voor het waterschap "de Polder van der Eigen", vastgesteld door de Staten der provincie Noord-Brabant bij besluit van 3 november 1875, goedgekeurd bij K.B. d.d. 25 december 1875, no. 2, werd dit bestuur gehandhaafd, onder de benaming van Voorzitter en Leden en bleef in deze vorm bestaan tot 1942.
Opheffing en reorganisatie 1942.
In dat jaar verscheen namelijk de Afkondiging van het besluit van de Staten van de provincie Noord-Brabant d.d. 31 juli 1941 tot opheffing van de waterschappen “de Polder van der Eigen” en “de Polder van Empel en Meerwijk”. (Provinciaal Blad van Noord-Brabant nr. 36, 1942).
Onder IV d. en e. van deze afkondiging werd bepaald:
- Alle eigendommen, rechten en schulden, lasten en verplichtingen van de waterschappen “de Polder van der Eigen” en “de Polder van Empel en Meerwijk”, welke niet overgaan naar het waterschap “de Maaskant”, gaan over op het waterschap “de Polder van den Eigen en Empel”;
- Al hetgeen tot het Archief van de waterschappen “de Polder van der Eigen” en “de Polder van Empel en Meerwijk” behoort, moet binnen een maand na het in werking treden van dit besluit worden overgebracht naar het archief van het waterschap “de Polder van den Eigen en Empel”.
Dit besluit trad krachtens artikel V in werking op 1 juli 1942.

Lotgevallen van het archief.
Het archief van de polder van der Eigen is, gezien de lotgevallen van andere polderarchieven, betrekkelijk goed bewaard gebleven en omvat ongeveer 13 strekkende meter. De serie resoluties en/of notulen van het polderbestuur zijn vanaf 1686 bewaard gebleven. De rekeningen van de ontvangsten en uitgaven vanaf 1730, hoewel enkele oudere exemplaren voorhanden zijn. Een groot deel van het archief werd reeds in 1923 naar het gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch overgebracht. Dit blijkt uit een schrijven van B. en W. van ’s-Hertogenbosch d.d. 29 januari 1923 aan het Dagelijks Bestuur van de Polder van der Eigen, waarin zij meedelen, geen bezwaar te hebben te voldoen aan het verzoek van genoemd bestuur, het archief van de polder in het gemeentearchief te doen overbrengen, onder voorwaarde, dat de inventarisatiekosten door het bestuur van de polder zouden worden gedragen. (Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Correspondentie 1922-192???).
Tengevolge van de oorlogshandelingen in 1944 is echter een gedeelte van de niet overgebrachte archiefbescheiden verloren gegaan. Dit valt op te maken uit de correspondentie van de secretaris-penningmeester van de Polder van den Eigen en Empel over de jaren 1947, 1948 en 1953 met het Centraal Bureau voor effectenregistratie te Amsterdam. (Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Rapporten en manuscripten 002.6, Stukken betreffende schenkingen, bruikleningen en in bewaringgevingen, proces-verbaal d.d. 7 oktober 1960 no. 17. Volgens mondeling getuigenis van de secretaris H.C.J. Bouman, is een deel van het archief in oktober 1944 verloren gegaan bij de verwoesting van het pand Stationsplein 15 te ’s-Hertogenbosch, dat toebehoorde aan de toenmalige secretaris-penningmeester, A.A.J.M. van Meerwijk. Vandaar waarschijnlijk dat b.v. rekeningen na 1880 ontbreken).
In 1958 werd door de archivaris van de gemeente ’s-Hertogenbosch overgenomen van het Archief der Provinciale griffie 4,50 m’ archief van het waterschap "de Polder van den Eigen en Empel". (Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Rapporten en manuscripten 002.6, Stukken betreffende schenkingen, bruikleningen en in bewaringgevingen, proces-verbaal d.d. 20 december 1958). In werkelijkheid was dit het archief van het opgeheven waterschap "de Polder van Empel en Meerwijk", zoals ook bleek uit de kopie van het begeleidend schrijven d.d. 20 augustus 1951 van de secretaris-penningmeester van de Polder van den Eigen en Empel bij de overdracht van dit archief aan het Archief der Provinciale griffie. ( Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, t.a.p., proces-verbaal d.d. 7 oktober 1960, no. 29).
Het archief van de Polder van Empel en Meerwijk werd in dezelfde kast geplaatst als het archief van de Polder van der Eigen en moest daarvan worden gescheiden.
Bij een onderzoek van de Collectie aanwinsten van het Rijksarchief in Noord-Brabant bleken daarin te berusten:
1) een inventaris van het archief van de Polder van der Eigen, opgemaakt 1713; 1 stuk.
2) de 9e rekening van Cornelis van Boxmeer, penningmeester van de Polder van der Eigen, over 1669; 1 deel
3) De rekening over de gift bij de Ravensnest, van Pero de Cassemajor, penningmeester van de Polder van der Eigen, 1716; 1 deel.
Deze stukken zijn bij proces-verbaal van 5 juli 1960 in bewaring gegeven aan de burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch, door deze aan de archivaris van de gemeente ter hand gesteld en respectievelijk onder de nummers 2, 229 en 506 in deze inventaris opgenomen.

Verantwoording van de inventarisatie.
Bij de ordening van dit polderarchief, waarmee de gemeentearchivaris van ’s-Hertogenbosch mij belastte, heb ik getracht de oude orde waar mogelijk te herstellen. Zo werden de series resoluties en notulen, ingekomen – en minuten van uitgaande stukken, banschouwcedulen, klopschouwcedulen, rekeningen en bijlagen in hun oorspronkelijk verband teruggebracht. Wat de onderlinge volgorde van de gelijktijdig lopende reeksen betreft, werden de banschouwcedulen (gewone schouw) geplaatst vóór de klopschouwcedulen, bij de afdeling financiën de staten van dijkgeslaagden vóór het kohier van dijklasten, de leggers van de eigendommen van de ingelanden vóór het kohier van de omslag en tenslotte de serie rekeningen vóór de bijlagen. De inwendige orde van de dossiers, die voornamelijk de waterstaat betreffen, werd hersteld met behulp van de dossierinventaris en waar deze ontbrak, door de stukken naar datum te ordenen met uitzondering natuurlijk van de z.g. retroacta. De dossiers werden gerubriceerd naar onderwerpen en onderling chronologisch geordend.

G. van Rooy
4 oktober 1960
Inventaris
489 Bijlagen tot de rekeningen van ontvangsten en uitgaven, 1895
7421 Polder van der Eigen, 1309-1942
Inventaris
489
Bijlagen tot de rekeningen van ontvangsten en uitgaven, 1895
Datering:
1895
Vindplaats origineel:
Den Bosch

Kenmerken

Datering:
1309-1942
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch