304 Leen- en Laatgerechten, 1463 - 1805 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )
304
Leen- en Laatgerechten, 1463 - 1805
Inleiding
Historisch overzicht
304 Leen- en Laatgerechten, 1463 - 1805
Inleiding
Historisch overzicht
Sedert de middeleeuwen waren het hof- en het leenrecht feitelijk in verval, hoewel beide tot 1798 officieel bestaan hebben en akten vrij geregeld verleden worden. Het hof- of laatrecht was een gevolg van de ministerialiteit en de lijfeigenschap, het leenrecht van de feodaliteit, maar ook dit verschil werd meer en meer uitgewist. Aan de meeste heerlijkheden waren ook laten verbonden; omgekeerd zijn alle grondheerlijkheden gaandeweg gefeodaliseerd.
Uit de latere administraties blijkt dat de leen- en laatrechten destijds als gelijk beschouwd werden en vatbaar om door dezelfde colleges en personen bedeeld worden.
Om die reden zijn de archieven van beide soorten banken bijeengevoegd, nog afgezien daarvan, dat geen enkel uitsluitend laatbanksarchief aangetroffen werd. Bovendien doet zich het verschijnsel voor dat de grotere leenhoven samen gesmolten werden met de hoven van de schepenrechtbank, waarvan voorbeelden de Raad- en leenhoven van Brabant en de Hoofd- en Leenbank van Stad en Land van Breda zijn.
Enkele banken hebben in de periode waarover de bestaande archieven lopen, dat is van de 16e tot de 18e eeuw, nog volledig personeel, maar de meesten ontlenen het aan elkaar of hebben haar taak eenvoudigweg aan de plaatselijke schepenbanken overgelaten. Wat de Meierij betreft komt daarbij, dat de Bossche schepenbank geprivilegieerd was om over alle leentransporten van de haar onderhorige landstreek te staan, hetgeen slechts ten koste van de plaatselijke leenbanken mogelijk was.
Hoger beroep in civilibus was mogelijk bij het Souverein Leenhof van Brabant te Brussel, later bij de Raad en Leenhof van Brabant te Den Haag.
De bevoegdheid van de leen- en laatbanken is, voorzover de rechten, als bijvoorbeeld die van grondeigendom en bezwaring, behouden gebleven op de schepenbanken, die weer in 1810 te niet zijn gegaan, overgegaan.
De administratie van de leen- en laatbanken was niet omvangrijk en bovendien is daarvan weinig bewaard gebleven. Formeel werd het archief door de leengriffier gevormd, maar in de praktijk had de stadhouder of officier van de lenen, die geen archief vormden, een aanzienlijk deel van de werkzaamheden. Ook kan men aannemen, dat de administratie van een leenbank doorgaans in dezelfde hand als die van de heerlijkheid berustte en derhalve beider archief één geheel vormde. Deze leengriffier en rentmeester van de heerlijkheid kan tevens de secretaris van de schepenbank en van het dorpsbestuur zijn.
Rijksarchief in Noord-Brabant, 1999
Rijksarchief in Noord-Brabant, 1999
laatste wijziging 14-08-2022
144 beschreven archiefstukken
34 gedigitaliseerd
totaal 3.845 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 14-08-2022
144 beschreven archiefstukken
34 gedigitaliseerd
totaal 3.845 bestanden
Kenmerken
laatste wijziging 14-08-2022
144 beschreven archiefstukken
34 gedigitaliseerd
totaal 3.845 bestanden