Uw zoekacties: Erfsecretarie van Maasland, 1386 - 1801

302 Erfsecretarie van Maasland, 1386 - 1801 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
302 Erfsecretarie van Maasland, 1386 - 1801
Inleiding
Historisch overzicht
Op de 18de juli 1386 verkreeg Jan Roeverszoon van Vladeracken, schout van Maasland, van hertogin Johanna ter vermeerdering van een leen van twee mudzaat land in Haaren bij Oisterwijk het leen van de "voirsterijen van Osch met hueren toebehoirten, dats te weeten van Berghem, van Heesch, van Nistelroy, van Littoyen metten schutterijen aldaer, in dese voorschreven dorpe gelegen, ende metten schrijfampte onser meyerijen van der Maesen met huere toebehoerten". * 
Hierbij waren de vorsterijen met de schutterijen blijkbaar het voornaamste en was er nog maar één ongedeeld schrijfambt. De secretaris moest nog alle dorpen bedienen of zoals de landschrijver Otto van Bruhese het in een verklaring op verzoek van de erfsecretaris Claes Steenwech in 1502 uitdrukte: hij had de schout gedurende 16 jaren "opde dinghbancke van Maeslant van dorpe tot dorpe gevolght". *  Met de toenemende maatschappelijke en economische ontwikkeling groeide ook het schrijfambt. Hieronder viel namelijk alles, waarbij voor een publieke bestuursinstelling in geheel Maasland de pen gevoerd moest worden, derhalve de secretarisambten bij de schepencolleges in de verschillende dorpen, naar gelang de behoefte daaraan ontstond, uitgezonderd de heerlijkheden, die bij de uitgifte reeds bestonden. Bovendien vielen hieronder ook het griffierschap van de kwartiersvergadering en het dijkschrijverschap van Hoog Hemaal. Deze ambten werden steeds door de secretaris van Oss waargenomen, waarschijnlijk omdat die colleges daar, als zijnde de hoofdplaats, gewoonlijk vergaderden. Deze werden dan ook als ap- en dependenties van dat secretarisambt beschouwd; ze werden althans nooit afzonderlijk in de leenakten genoemd; de laatste beschrijving van het volledige leen voor Johan Baptista Boonaerts in 1708 luidt "de schrijfambachten ofte secretarijen van Maesland namentlijc Osch, Berchem, Heesch, Nistelroy, Maren, Littoyen, Rosmalen, Berlcum en Nieulant mette vorstereijen aldaer met henne toebehoor ten, ap- en dependentien van dien". *  Het ambt van schutter wordt hierin niet meer afzonderlijk genoemd en is waarschijnlijk in dat van vorster opgegaan.
Bovendien was het leen ondertussen losgemaakt van het land in Haaren, wat geschied was bij de belening van Margriet van Outheusden na de dood van haar broeder Jan van Outheusden in 1600 en de op dezelfde dag plaats hebbende verkoop aan Gijsbrecht van Berchem. * 
Vervolgens werd het leen verminderd en wel in 1715, toen Johan Baptista Boonaerts de erfsecretarieën met de vorsterschappen van Rosmalen en Nuland aan Herman Cremers verkocht. * 

Een slechts tijdelijke deling heeft blijkbaar in 1614 plaats gehad tussen de zoons van Gijsbrecht van Berchem Jan en Jacob, *  welke deling bij de dood van eerstgenoemde in 1651 weer werd opgeheven. Jan van Berchem zou de erfsecretarieën van Oss, Lithoyen en Maren hebben gehad, Jacob die van Berchem, Heesch, Nistelrode, Berlicum, Rosmalen en Nuland. Hoewel de leenregisters, zowel Strick-griffier in 1610 als het register van de Raad van Brabant te 's-Gravenhage (Inv. nr. 1324) in 1633 slechts Jan van Berchem als opvolger van zijn vader Gijsbrecht vermelden en pas in 1651 Jacob met het leen bij dode van zijn broeder Jan werd beleend, zijn er toch wel aanwijzingen voor een gedeeld bezit in de aangegeven jaren. * 
De bezitters van dit leen zullen niet alleen de vorsterambten, doch ook het schrijfambt van den beginne af aan door anderen hebben doen waarnemen, zij behoorden immers tot adellijke geslachten, voor wie dit niet een passend beroep geacht kon worden. Hierboven werd reeds Otto van Bruhese genoemd. In 1561 werd het secretarisambt van Maasland door Jan van Outheusden aan Hanrick Symonsz. verpacht. *  De Van Berchems namen echter het secretarisschap van Oss zelf waar, doch daar zij katholiek bleven en na de vrede van Munster de secretarissen etc. lidmaten van de Ned. Gereformeerde kerk moesten zijn, moesten ook zij weer tot verpachting overgaan, hetgeen trouwens ook steeds noodzakelijk was geweest, wanneer vrouwen of minderjarigen ermede waren beleend.

De bezitters hebben hun recht op het erfsecretarisschap van geheel Maasland bij het ontstaan van de behoefte aan meer secretarissen of andere penvoerders herhaaldelijk moeten verdedigen tegen de pogingen van kwartierschouten en schepenbanken om de benoemingen aan zich te trekken. Het was immers in deze streken een uitzonderlijke figuur, dat het schrijfambt van een geheel kwartier in leen was uitgegeven, slechts de uitgifte van dat van afzonderlijke schepenbanken kwam meer voor.
Een ander geschilpunt betrof dat van de archieven: de erfsecretarissen achtten zich de bewaarders van de bestuursarchieven, al moesten de pachters daarover tijdelijk de beschikking hebben. Voor de besturen zelf was dit een ongewenste toestand, waaraan zij enige malen een eind trachtten te maken. Een groot deel van de aanwezige stukken gaan dan ook over al deze geschillen.
Aangezien het leen uitsluitend bestond uit het recht secretarissen en vorsters aan te stellen, ging het tengevolge van de Franse omwenteling geheel teniet; de erven van Johannes Petrus van Meeuwen verkregen hiervoor in 1824/25 schadeloosstelling. * 
Het bleek niet mogelijk een volledige lijst van de bezitters samen te stellen, aangezien de gegevens uit de hier aanwezige leenregisters *  niet verder terugreiken dan tot 1485. Uit het archief zelf, waarin slechts enkele leenbrieven berusten, konden nog enige daaraan voorafgaande gegevens worden ontleend.

1386 Jan Roeverszoon van Vladeracken. * 

Vóór 1419 Goeswijn Moedel van der Donck als man van Gertruyde van Vladeracken. * 

Vóór 1455 Claes Loenman. * 

1458 Goossen Steenwech Arntszoon bij dode van Claes Loenman zijn grootvader. * 

1464 Gheertrude Steenwech, vrouw van Henrick Celen, bij koop van haar broeder Goossen. * 

1485 Henrick en Jan Celen bij overgifte van hun moeder Gheertrude Steenwech.

1485 Claes Steenwech bij koop van Henrick en Jan Celen.

1504 Henrick Steenwech bij dode van zijn vader Claes.

1532 Wouter, Claes, Jan, Florys, Anna en Marie van Outheusden bij opdracht van heer Henrick Steenwech.
1582 Jonker Jan van Outheusden bij dode van zijn vader Jan bovengenoemd.

1600 Margriet van Outheusden bij dode van haar broeder Jan.

1600 Gijsbrecht van Berchem Jacobszoon bij koop van Margriet van Outheusden.

1610 Jan van Berchem bij dode van zijn vader Gijsbrecht voor het Leenhof te Brussel.

1633 idem voor de Raad van Brabant te 's-Gravenhage.

1651 Jacob van Berchem bij dode van zijn broeder Jan.

1653 Judith van Berchem bij dode van haar broeder Jacob.

1674 Gijsbert Boonaerts bij gifte van zijn tante Judith van Berchem.

1708 Johan Baptista Boonaerts bij dode van zijn vader Gijsbert.

1709 4 achtste delen voor Lucas Biedijcx als voogd over zijn kinderen bij zijn overleden huisvrouw Anna Catharina Boonaerts, Johan Clingh als man van Maria Anna Boonaerts, Johan François en Alexander Boonaerts, alle kinderen en kleinkinderen van Gijsbert Boonaerts. * 

1725 Maria Gijsbertina van Berckel, weduwe van Johan Baptista Boonaerts, als voogdes van Gijsbertus Josephus Boonaerts bij dode van zijn vader Johan Baptista; hij doet zelf eed in 1735.

1778 Maria Elisabeth Boonaerts bij dode van haar broeder Gijsbertus Josephus.
1778 Johannes Petrus van Meeuwen *  bij testament van (zijn achternicht) M.E. Boonaerts.

De losse stukken uit dit archief werden verkregen uit het in 1960 van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in bruikleen ontvangen gedeelte van zijn Handschriftenverzameling en wel de cat. nrs. 231 bis, 446, 447, 460 en 461, *  doch ook in de reeds eerder in bruikleen ontvangen Oorkonden-verzameling bleken nummers te zitten, die ongetwijfeld eens deel van het archief van het erfsecretarisschap hadden uitgemaakt, verleibrieven, octrooien tot testeren, eigendomsbewijzen van andere familiegoederen etc. Het lag voor de hand deze beide gedeelten in één inventaris op te nemen.
Een punt van overweging maakten hierbij de stukken van jonker Dirk van Oss uit. Deze was reeds vóór 1601 *  gehuwd met Wouterken van Berchem, zuster van Gijsbrecht, de eerste erfsecretaris uit die familie; het huwelijk bleef kinderloos en blijkens het testament van dit echtpaar d.d. 1636 *  zou de helft van de goederen, staande huwelijk verworven, aan haar familie komen. De aanwezige eigendomsbewijzen van land zijn alle gedurende die periode opgemaakt en bovendien blijkt uit de leenregisters, dat een deel van het leen van 25 morgen land onder Lithoyen op Gijsbert Boonaerts via Judith van Berchem is overgegaan; *  de retro-acta betreffende dit leen zijn op die grond ook hierbij opgenomen.

Hoewel de nummers, uit de Handschriftenverzameling overgenomen, bij eerste beschouwing een zeer verwarde indruk maakten, was een restant van een oude ordening nog wel te onderkennen: zo bevatten de cat. nrs. 446 en 447 uitsluitend stukken betreffende respectievelijk Lithoyen en Maren, nr. 231 bis had een kern van stukken betreffende het ambt van griffier van het kwartier met verder veel familiepapieren, nr. 460 bevatte hoofdzakelijk stukken betreffende het secretaris- en vorsterambt van Oss, terwijl cat. nr. 461 weer meer familiepapieren bevatte. Op deze onderscheidingen is de indeling van de inventaris gebaseerd.
Men treft hierbij talrijke afschriften aan, die meer dan eens in geschillen zijn gebruikt, doch eigenlijke procesdossiers zijn niet gevonden. Daarom zijn deze stukken gelegd bij het geschil, waarvoor ze blijkens het jaar van vervaardiging voor het eerst zijn gebruikt. Originele stukken, die blijkens een nummering of een aantekening ook wel eens zijn overlegd, zijn op hun oorspronkelijke plaats gelegd.

Aangezien jhr. Van Sasse van Ysselt in zijn Nieuwe Catalogus der Oorkonden etc. een beschrijving in regestvorm heeft gegeven, leek het overbodig dit nogmaals te doen. Eventuele vergissingen en drukfouten zijn bij de beschrijving in een noot aangegeven. Slechts van de in de nummers van de voormalige Handschriften-verzameling aangetroffen kopieën van oorkonden is hierachter een regestenlijst gemaakt; als grens is het jaar 1600 aangenomen, toen Gijsbrecht van Berchem met het erfsecretarisschap beleend werd na koop van Margriet van Outheusden.
De charters uit de nog niet opnieuw geinventariseerde oorkondenverzameling van het Provinciaal Genootschap zijn wel in deze nieuwe beschrijving opgenomen, doch voorlopig op de oude plaatsen gelaten.

Elis.H. Korvezee, 1975
Aanwijzingen voor de gebruiker
Regesten

Kenmerken

Datering:
1386-1801
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch