Uw zoekacties: Klooster Sint-Catharina in Heusden, 1316 - 1588

242 Klooster Sint-Catharina in Heusden, 1316 - 1588 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Het klooster
Het archief
242 Klooster Sint-Catharina in Heusden, 1316 - 1588
Inleiding
Het archief
Geschiedenis

De dorsale aantekeningen en merktekens op de charters verraden, dat schriftelijke bewijsstukken van meet af aan op geordende wijze werden bewaard. Men vindt er sporen van oude registratienummers en korte inhoudsopgaven. Er zijn enige veelvuldig terugkerende handen te herkennen, waarvan de oudste wellicht nog vijftiende-eeuws is. Het zal overigens niet meevallen aan de hand van de dorsalia de oorspronkelijk gebruikte ordeningswijze te reconstrueren. Vele charters dragen dorsalia van verschillende hand en herkomst en erg consequent lijkt men bij het rugtekenen van de stukken ook weer niet te werk te zijn gegaan. Sommige stukken die betrekking hebben op het eigenlijke kloostercomplex te Heusden of die gedragsregels en discipline aangaan, voeren aan de keerzijde een gestileerd kapelletje als merkteken, *  andere evenwel niet. Eén hand, welke een serie Bossche schepenbrieven voorzag van de dorsale notitie 'Sorores in Huesden' of 'Sorores 3eregule in Huesden' is herkenbaar als de schrijfhand van het tweede rekenboek (inv.nr. 345) *  - een autograaf van rentmeester Jan van Balen ? De andere handen zijn niet zo zonder meer thuis te brengen. Bij de indeling van de stukken in deze inventaris hebben de dorsalia dan ook nauwelijks een rol gespeeld.
Interessant is de vraag hoe de thans geïnventariseerde stukken in de loop der tijd bij elkaar gekomen of gebleven zijn. In 1922 meldde de algemeen rijksarchivaris in zijn jaarverslag, dat hem was meegedeeld, dat de archieven van de Rijke Claren van 's-Hertogenbosch en van het Franciskanerklooster van St. Catharina te Heusden zich in het gemeentearchief van Mechelen bevonden. Daar zou men wellicht bereid zijn die af te staan, 'zoo van de zijde van Nederland eene tegenpraestatie werd aangeboden'. *  De ruil heeft uiteindelijk nog veertig jaar op zich laten wachten. In 1962 werden de genoemde archieven in het kader van de ruilovereenkomst met België ingewisseld voor een verzameling stukken uit het archief van het klooster Baudeloo, die in Rotterdam verzeild was geraakt. *  Door Mechelen werden 349 charters en 3 registers van de archieven van Rijke Claren en tertiarissen ongescheiden overgedragen - een bewijs dat ze ook door elkaar te Mechelen waren aangekomen? *  Hoe dan ook waarschuwde de toenmalige rijksarchivaris in Noord-Brabant, mej. Korvezee, dat bij definitieve inventarisering van beide fondsen rekening moest worden gehouden met mogelijke vermenging van stukken. * 
Het archief der Rijke Claren werd vervolgens gedeponeerd in het gemeentearchief van Den Bosch, dat van de Heusdense tertiarissen in het rijksarchief van Noord-Brabant. Uit correspondentie tussen gemeentearchivaris dr. L. Pirenne en rijksarchivaris mej .dr. E. Korvezee blijkt, dat in eerste instantie 270 Heusdense schepenbrieven uit de ruil aan het rijksarchief waren toebedeeld. 159 konden met zekerheid aan het Catharijnenconvent worden toegeschreven, van de overige 111 moest eerst 'dieper gaande studie' worden gemaakt. *  Tegelijk hiermee stond de gemeentearchivaris 33 Bossche schepenbrieven en 36 'akten' van andere instanties af, waaronder 5 'notariële oorkonden'. Ook daarvan was na onderzoek vast komen te staan, dat zij eertijds deel uitmaakten van het archief van de tertiarissen. *  Later is de collectie nog aangevuld met enige losse stukken die opdoken in andere archieven en die een duidelijke relatie hadden met de tertiarissen in Heusden. *  Evenmin mag op deze plaats onvermeld blijven, dat handschriften uit de kloosterboekerij zich thans bevinden in de bibliotheek van de universiteit van Amsterdam en in de Athenaeum Bibliotheek te Deventer. *  Problemen gaf de onderbrenging van die stukken uit de ruil met Mechelen, waarvan de herkomst - Rijke Claren of tertiarissen - onzeker was.
Toen het archief van de Rijke Claren in 1965 werd geïnventariseerd, heeft de samensteller van de inventaris, mr. J.A.M. Hoekx, al dergelijke twijfelgevallen terzijde gehouden, apart beschreven en ondergebracht in een fonds 'Collectie Aanwinsten uit de ruilovereenkomst met België, 1962'. 45 stukken uit deze aanwinstencollectie zijn door mij geïdentificeerd als zijnde zeker of met grote mate van zekerheid afkomstig van het archief van de Heusdense tertiarissen (zie voor een overzicht Bijlage-5). *  Ze zijn uit de aanwinstencollectie van het Gemeentearchief gelicht en vervolgens op het Rijksarchief ingevoegd in het archief van de tertiarissen. Ook met deze operatie zijn echter de stukken van clarissen en tertiarissen nog altijd niet volmaakt uit elkaar gehaald. Gebruikers van beide fondsen dienen dus met een geringe vermenging rekening te houden en tevens de restanten van genoemde aanwinstencollectie op het Bossche gemeentearchief te raadplegen.
Blijven over de kwesties wanneer de archieven van de Rijke Claren uit Den Bosch en de tertiarissen uit Heusden bij elkaar zijn gekomen en hoe zij in Mechelen belandden. De tweede is eenvoudig op te lossen met hetgeen uit de literatuur bekend is, over de eerste is alleszins zinnig te speculeren. Het is immers heel goed denkbaar, dat de stokoude zuster Spierincx haar laatste dagen in Den Bosch doorbracht in het convent van de (geestverwante) clarissen aan de Hinthamerstraat. *  En waarom zou zij niet dat wat aan administratieve paperassen uit handen was gebleven van de Ontvanger-Generaal van het Geestelijk Kantoor te Delft, in haar bagage hebben meegenomen? De Bossche clarissen is het vervolgens ongeveer zo vergaan als eerder de tertiarissen te Heusden. Na de verovering van Den Bosch in 1629 door Frederik Hendrik zijn zij niet aanstonds verdreven, totdat bij de Vrede van Münster de hele Meierij definitief in Staatse handen geraakte. * 
Krachtens resolutie van de Staten Generaal van 2 februari 1650 kregen zij toestemming binnen anderhalf jaar uit Den Bosch en de Republiek te vertrekken met medeneming van alle roerende goederen en onder beding, dat zij nog 17 jaar rente zouden genieten uit al hun overige bezittingen, behalve de conventsgebouwen in Den Bosch. *  Kort daarop weken de clarissen uit naar de Spaanse Zuidelijke Nederlanden, waar zij zich mochten vestigen te Mechelen, eerst in de Koestraat, later aan de Leermarkt. Bij de tenuitvoerlegging van het bekende decreet tegen de religieuze orden van de Oostenrijkse keizer Jozef II van 17 maart 1783 werd aan het bestaan van de gemeenschap tenslotte een einde gemaakt. * 
Ordening

Op drie rekeningboeken na zijn alle stukken in het huidige archief van de tertiarissen losse charters. De ordening die is aangebracht, is de gangbare: eerst komen de stukken die het geestelijk leven en zijn organisatie raken. Daar zijn bijgevoegd de paar stukken betreffende kontakten met wereldlijke autoriteiten.
Verweg de meeste thans in het archief aanwezige charters zijn echter titels die de verwerving van onroerend goed dan wel de vestiging of overdracht van renten en eventuele beslagleggingen op onderpanden beschrijven. Zij zijn dus het best te vatten onder het begrip eigendomsbewijzen in algemene zin. Deze grootste categorie stukken is opgesplitst in twee afdelingen. De eerste afdeling bevat die stukken die betrekking hebben op bezittingen welke het klooster 'expressis verbis' verwierf uit:
a) het privé- of familievermogen van de conventualen zelf;
b) het vermogen van personen die op grond van hun functie (biechtvader, rentmeester) nauw met het convent waren verbonden.
In de tweede afdeling volgen de overige eigendomsbewijzen. Zij zijn, zoals te doen gebruikelijk, geografisch-chronologisch geordend. Van de geografische ordening is een enkele keer afgeweken, wanneer een groep stukken duidelijk in verband te brengen was met één samenhangende reeks transacties. Immers, het was niet zo, dat de toedracht achter het transport bij stukken uit deze tweede afdeling per se in het duister bleef. De achtergronden bijvoorbeeld van de verwerving van een serie renten uit de nalatenschap van zekere Bela Timmermans uit Den Bosch zijn uit de stukken zelf genoegzaam op te maken. Om die samenhang te bewaren zijn zij dan ook niet uit elkaar gehaald naar de verschillende plaatsen in de Meierij waar de onderpanden waren gelegen. Via de index op plaatsnamen zijn overigens alle stukken die over eenzelfde locatie handelen, gemakkelijk weer bijeen te zoeken. Van de andere kant ontbreekt van heel wat eigendomstitels in het archief elk spoor van enige relatie met de voormalige kloostergoederen van de Heusdense tertiarissen voor zover die thans bekend zijn. Soms zelfs was dat verband al zoek in de tijd dat het convent nog bestond, getuige de dorsale notities op een paar stukken, waarin de schrijver zich hulpeloos afvroeg om welke reden het charter in kwestie eigenlijk werd bewaard. *  Ook kan het zijn - het is al gezegd - , dat tussen de charters toch nog enige materiaal zit, dat afkomstig is van het archief van de Bossche clarissen.
Waar bij de plaatsing van afzonderlijke eigendomsbewijzen in dit tweeledige ordeningsschema twijfel rees en het toegankelijk maken van bronnenmateriaal over dreigde te gaan in de interpretatie ervan, heb ik, zoals de samensteller van een archiefinventaris betaamt, alle terughoudendheid betracht. Tegelijk ben ik mij bewust, dat daardoor een zekere willekeur is ingeslopen. Nogal eens zijn eigendomsbewijzen in de 'neutrale' tweede afdeling geplaatst, ofschoon ik het gerede vermoeden houd, dat zij goederen of renten beschreven, die door of ten behoeve van conventualen waren ingebracht. Dat geldt onder andere voor de bezittingen aangekomen van de erfgenamen van heer Jan Peters c.s. uit Genderen (waarschijnlijk verwant met 'mater' Agnes Peter Vastraets), van Aleyt weduwe Heyn Neven en haar dochter Margriet uit Heusden (de laatste de moeder van de non Herberga Neven) en van Korstiaen Ywijns uit Heusden (vader van 'mater' Anna Korstiaen Ywijns). Omdat in elk van deze gevallen niet met zoveel woorden werd vermeld, dat de overdracht ten behoeve van genoemde conventualen was geschied, is toch afgezien van plaatsing in de eerste afdeling. Naaste familieleden van latere conventualen konden immers goederen aan het klooster hebben verkocht of geschonken lang vóór de intrede van hun verwante. Ook hoefden transacties van later tijdstip niet noodzakelijk verband te houden met de aanwezigheid van nonnen uit de familiekring. * 
Een vergelijkbaar probleem leverde de vele akten waarin rentmeesters van het convent goederen en renten aan de tertiarissen opdroegen, vaak zonder vermelding van hun mandaat. *  In al deze gevallen is door mij aangenomen, dat zij hier niet als privé-persoon, maar uit hoofde van hun functie optraden, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel blijkt. Deze keuze is gerechtvaardigd op twee gronden. In de eerste plaats zou anders de vrijgevigheid of verkooplust jegens de Heusdense Catharijnen van een handjevol mensen, van wie bovendien vaststaat, dat zij in dezelfde tijd als rentmeester bij het convent in (parttime) dienst waren, onwaarschijnlijk groot zijn. De tweede reden is gelegen in de bijzondere formele wijze waarop transacties destijds voor de Heusdense en Bossche schepenbanken plaatsvonden.

Voor de Bossche schepenbank liet het convent zich zonder uitzondering vertegenwoordigen door een zaakwaarnemer niet de rentmeester, maar veelal een notaris of een kanunnik van het kapittel van de St. Jan. *  Deze aanvaardde het goed namens de Heusdense nonnen en daarmee was de zaak dan rond.
In Heusden vervoegde zich, vreemd genoeg, de 'mater' zelf als regel bij de schepenen om hoogstpersoonlijk - en niet als men zou verwachten via een voogd - transacties namens haar gemeenschap af te handelen. Zowel in Den Bosch als te Heusden traden de rentmeesters daarbij frequent op als tussenpersoon tussen de verkoper/schenker aan de ene kant en de zaakwaarnemer (Den Bosch) of 'mater' (Heusden) van het convent aan de andere kant. Op die manier kreeg zo'n transactie als het ware een 'getrapt' karakter. Het goed in kwestie werd dan door de verkoper/schenker op naam van de rentmeester gezet met de bedoeling, dat deze later, bij aparte schepenbrief, de titel formeel aan het convent overdroeg op een moment dat dit de zaakwaarnemer of 'mater' schikte.
De moeilijkheid is nu, dat juist deze laatste documentaire schakel nogal eens ontbreekt. Om deze reden dient een aantal akten, waarin goederen worden overgedragen aan personen van wie bekend is dat zij tevens rentmeester van het convent waren, als feitelijke aankomsttitel ten gunste van het convent te worden beschouwd. * 
Enige twijfels over de bedoeling van de transactie houd ik vooralsnog bij de transporten via Symon Koenraets. Deze was behalve rentmeester van het convent tevens de broer van 'mater' Margriet Koenraets. Het is moeilijk uit te maken waar zijn optreden een ambtelijk en waar een privé karakter had.

P.C.M. Hoppenbrouwers, 1987
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1308-1598
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch