Uw zoekacties: Beurzenstichtingen Meierij van 's-Hertogenbosch, 1371 - 1975

220 Beurzenstichtingen Meierij van 's-Hertogenbosch, 1371 - 1975 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De Beurzenstichtingen * 
220 Beurzenstichtingen Meierij van 's-Hertogenbosch, 1371 - 1975
Inleiding
De Beurzenstichtingen * 
Wat zijn beurzenstichtingen?

Vooral tijdens de 16e eeuw zijn veel stichtingen bij testament opgericht, die later bekend werden onder de naam "studiebeurzen". Die stichtingen hadden tot doel de studiekosten van hetzij familieleden, hetzij stad- of streekgenoten te bestrijden. De stichters behoorden meestal tot de geestelijkheid en beschouwden het stichten van beurzen als een waardig gebruik van hun aardse goederen. Kanunnik Peter van de Water oordeelde "dat onder ander wercken van barmherticheijt wel van den meesten is, den kinderen ende jongens in goede consten ende manieren te institueren". * 
De zetel van de stichtingen was aangewezen op plaatsen waar katholieke scholen of universiteiten bestonden: Keulen, Leuven, Douay, Antwerpen, 's-Hertogenbosch.

De oudste stichting in dit archief is van 1401, *  waarbij Hendrik Buck het Boninfantenhuis sticht en een dotatie nalaat "tot opvoeding en onderwijs van tien arme jongens van 8 tot 18 jaren". Na de herovering van 's-Hertogenbosch zijn de fondsen aangewend tot studiebeurzen. * 
De leeftijd van de beurzieren liep van 7 tot 25 jaren, en hoger. Vaak werd ook de kleding voorgeschreven *  en werden er geestelijke verplichtingen voorgeschreven, zoals het gaan bidden op het graf van de weldoener. * 

Financiering van de beurzen

De stichters lieten ofwel goederen (boerderijen, akkers, huizen) ofwel geld na. Zij stelden ontvangers aan, die ervoor moesten zorgen, dat uit de rente of van de opbrengst van de oogst de beurzen bekostigd konden worden.

Het beheer over de beurzen

Naast de ontvangers stelden de stichters collators aan, die het recht hadden de beurzen te verdelen. Vaak was de collator ook rentmeester/ ontvanger.
De rol van de overheid

Vanaf 1629, bij de verovering van 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik, heeft de overheid zich met de beurzenstichtingen bemoeid. De beurzen werden beschouwd als kerkelijke goederen, die allemaal geconfisceerd werden. De Staten-Generaal plaatsten zich als hoogste bestuursinstantie in de plaats van de afgeschafte geestelijkheid en alle autoriteiten, colleges en personen die door de geestelijkheid werden aangesteld. Ze oefenden voortaan in hun plaats het begevingsrecht uit, d.w.z. bloedverwanten hielden het begevingsrecht, maar de Staten-Generaal zouden de begevingen moeten goedkeuren. * 
Bij resolutie van 14 december 1650 werd Florentius Schuyl aangesteld als ontvanger-generaal van alle beurzen en beneficiën ad studia, en bij nadere resolutie van 20 mei 1651 werd bepaald, dat de ontvanger van alle beurzen aan de ontvanger zouden komen.
Deze resoluties steunden op twee hoofdbeginselen:
- Voorkeur voor geborenen in de stad en meierij van 's-Hertogenbosch.
- Totale uitsluiting van Rooms-Katholieken.
De volgende 150 jaren, tot de Franse Revolutie, werden de fondsen voornamelijk gebruikt voor de opleiding van predikanten en schoolmeesters "van ware gereformeerde religie". *  Alle vreemde condities *  waarmee bedoeld werden de bij fundatie voorgeschreven gebeden voor de zielerust van de stichters en dergelijke oefeningen werden omgezet in oefeningen van gereformeerde godsdienstplichten. De vrije beschikking over bijna alle fondsen kwam successievelijk in handen van de Staten-Generaal. Met de oorspronkelijke bestemmingen, noch met de toegezegde voorkeur voor geborenen in de stad en meierij werd het nauw genomen.

Na de overgave van 's-Hertogenbosch aan Pichegru in 1794, werd meteen gebroken met het systeem van godsdienstige uitsluiting. Het begevingsrecht van Staten-Generaal ging over op de gewestelijke besturen: Representanten van de Bataafse Republiek. Dat werd vervolgens in 1799: Departementaal Bestuur van de Dommel, in 1802: Departementaal Bestuur van Brabant, in 1806: Landdrost van het Departement Braband, in 1810: Préfet du Département des Bouches du Rhin, in 1813: Gouverneur van de provincie Brabant, in 1815: Gouverneur van de provincie Noord-Brabant, in 1826: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.
De kapitalen waaruit van de rente de beurzen betaald moesten worden, werden in de Franse Tijd omgezet in Nationale Schuld. Toen deze schuld getiërceerd werd, kwamen de beurzen in geldnood. De lopende beurzen werden daarom in 1813 gereduceerd op 50%.
In 1815 werden de Centrale Beurzen (beurzen waarover geen collator bekend is en die volledig door de overheid beheerd worden) weer gebracht op 80% en de particuliere beurzen op het zuivere bedrag van de inkomsten. In 1844 werden de jaarlijkse rekeningen ingevoerd bij besluit van Gedeputeerde Staten van 20 september.
De rekeningen werden oorspronkelijk in tweevoud opgemaakt: één exemplaar voor de ontvanger en het andere voor de Staten-Generaal. Na 1769, de preciese datum is onbekend, werden de rekeningen in drievoud opgemaakt: één voor het gewestelijk bestuur, één voor het kantoor der beurzen en één exemplaar voor de ontvanger.

Koninklijke besluiten

K.B. 5 oktober 1816, nr. 41. Bij de opheffing van de universiteit van Leuven in 1797 werden de beurzenstichtingen beschouwd als eigendom van de universiteit en daarom ten dele verkocht door het domein, ten dele aangewend ten dienste van het openbaar onderwijs. Na de afkondiging van de grondwet in 1815 werd bij K.B. van 1816 de teruggave van de stichtingen aan de gerechtigden bevolen en maatregelen tot de uitvoering voorgeschreven.

K.B. 26 december 1818, stbl. 48. De administratie van de domeinen, de Bureaux van Weldadigheid en de Commissies van de Gasthuizen hadden geen recht meer op het genot van inkomsten van goederen, behorende tot de beurzenstichtingen.
K.B. 2 december 1823, stbl. 49. Nadere uitwerking van K.B. 1818. Er werd bepaald, dat iedere stichting beheerd zou worden door één of meerdere bestuurders. Het ontvangerschap werd geregeld; de comptabiliteit werd geregeld en er werden algemene regels opgesteld voor de uitoefening van het begevingsrecht van de beurzen en voor de benoeming en erkenning van collators in geval van vacature. De kern van het K.B. van 1823 ligt naast de handhaving van de stichtingsakten in de vestiging van het bestuur van Gedeputeerde Staten en het opperbestuur van de betrokken minister. Hierdoor behielden Gedeputeerde Staten van het begin af, bij elke herstelling van zelfstandige fundaties, de goedkeuring op elke begeving van beurzen.
Door de resolutie van 14 december 1650 waren de beurzenstichtingen in 's-Hertogenbosch toen al afgescheiden van de armbesturen en van de Domeinen en geestelijke goederen. Ze waren al 175 jaren onttrokken aan het beheer van hen, die bij de stichtingsakten aangewezen waren. Daardoor waren de aangewezenen merendeels verdwenen en waren de personen, die hun opvolgers konden aanwijzen ook verdwenen. Bovendien waren vrijwel alle bezittingen geconverteerd en verenigd in één inschrijving op het Grootboek van Nationale Schuld. Om bovenstaande redenen kon het K.B. van 1818 niet zomaar toegepast worden op de beurzenstichtingen van 's-Hertogenbosch.
K.B. 1 oktober 1825, nr. 219. Men kwam terug op de besluiten van 1818 en 1823 en er werd bepaald, dat de goederen en renten, die tot de fundaties behoorden, verenigd zouden blijven onder één bestuur, dat benoemd moest worden door de Gouverneur en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. De K.B.'s van 1818 en 1823 werden van toepassing verklaard en er werd nadrukkelijk aan de Gouverneur en Gedeputeerde Staten het begevingsrecht toegekend. De bedoeling van het K.B. van 1323 was: handhaving van de besluiten van 1818 en 1823, ook voor de beurzenstichtingen voor de stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, maar met uitzondering van bestuur en begeving.

3 april 1838. Besluit van de Gouverneur en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant waarbij tot uitvoering werd overgegaan van de K.B.'s van 1818, 1823 en 1825. Daarbij werd bepaald:
- Alle goederen en renten, behorende tot de Beurzenstichtingen voor de stad en voormalige Meijerij van 's-Hertogenbosch zullen onder één en hetzelfde bestuur van vijf leden blijven.
- Tot de leden van dat College van Bestuur worden benoemd:
- Mr. E.J.P. van Meeuwen.
- Mr. H.A. Thye Hannes.
- Mr. C.J.A. van Ryckevorsel.
- Mr. J.B. van Son.
- P.J. Vermeulen.
- De leden, die de Raad van de stad 's-Hertogenbosch uitmaken, worden aangewezen als provisoren.
Het college van Bestuur is belast met het bestuur en beheer van de studiebeurzen, voor zover voor het beheer de goedkeuring van de provisoren of het provinciaal bestuur, en voor het bestuur de goedkeuring van het provinciaal bestuur niet is vereist.
Het bestuur houdt ook in, het adviseren van het provinciaal bestuur in zake de goedkeuring van de begevingen aan degenen, die door de collators voorgedragen worden.
Het College van Bestuur voert het geldelijk beheer, daarin bijgestaan door een ontvanger. De jaarrekeningen worden door het College van Bestuur ter afhoring gestuurd naar de provisoren, die ze weer doorzenden naar het provinciaal bestuur. Sinds de instelling van het College van Bestuur worden de rekeningen dus niet meer rechtstreeks naar Gedeputeerde Staten gezonden.
Secretaris van het College van Bestuur was oorspronkelijk één van de leden, maar sinds 1862 is het secretariaat overgedragen aan de ontvanger.

9 juni 1866, nr. 213. Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken. De benoeming tot provisoren wordt ingetrokken en vervangen door het College van B. en W. van 's-Hertogenbosch.

De beurzenstichtingen tegenwoordig

Een studiebeurs van 150 gulden was in vroeger tijd een flinke bijdrage in de studiekosten. Tegenwoordig echter worden deze gelden meer gezien als een extraatje.
Het College van Bestuur is al jaren doende met het reorganiseren van de beurzenstichtingen. Fundaties met bijvoorbeeld 3 beurzen van f 100,= zijn in veel gevallen gebracht tot twee beurzen van f 150,=.
In 1975 heeft prof. dr. J.P.A. Coopmans een advies uitgebracht om tot een verantwoorder en doelmatiger beheer van de beurzenstichtingen te komen. Er zijn bijvoorbeeld fundaties, waarvan de voorwaarden ter verkrijging van een beurs niet meer na te leven zijn. Zo zijn er fundaties, waarvan de beurzier, al dan niet dagelijks, moet gaan bidden op het graf van de stichter, terwijl het betreffende graf er niet meer is. De uiteindelijke reorganisatie van de Bossche Beurzenstichtingen zal nog wel enkele jaren van onderzoek vergen.

België

Veel Nederlandse beurzenstichtingen hadden hun zetel in België, vooral aan de universiteit van Leuven. De Belgische bestuurders van de Noord-Nederlandse beurzen eisten, dat de Nederlandse beurzieren in België, speciaal aan de nieuwe universiteit van Leuven, zouden komen studeren. In verband met het ook in België erkende K.B. van 26 december 1818, stbl. 48, was dit niet te verenigen met de oorspronkelijke stichtingsakten, tenminste, het kon niet geëist worden na de opheffing van de vroeger in België gevestigde onderwijsinstellingen.

Op 19 december 1864 werd in België een wet aangenomen, waarbij stichtingen "libéralités" verklaard werd gedaan te zijn ten behoeve van staat, provincie of gemeente. Dus werd het eigen beheer opgeheven en veranderd in staatsbeheer. Het collatierecht, verbonden aan bloedverwanten, bleef geëerbiedigd, maar voor het overige werd het recht opgeheven en overgedragen: theologische studies aan het "Bestuur van de Seminaries" in België, andere beurzen aan provinciale commissies.
In 1871 kwam er overeenkomst tussen beide regeringen, waarbij o.a. werd bepaald, dat de vacatures in de studiebeurzen, waarbij Nederlanders belang hadden, op alle mogelijke wijze hier te lande gepubliceerd zouden worden. Er werd geen controlemiddel op de naleving ingesteld.

K.B. 20 april 1873, stbl. 44. Wijziging van het K.B. van 1823. De eis, dat de beurzieren moest studeren "hier te lande" werd weggenomen. Ook mocht voortaan, door weglating van het woordje "openbare", gestudeerd worden aan bijzondere scholen.
Het Beurzenarchief
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1371-1975
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch