Uw zoekacties: CHV, Coöperatieve Handelsvereniging Veghel, 1911 - 2011

185 CHV, Coöperatieve Handelsvereniging Veghel, 1911 - 2011 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht van de archiefvormer
185 CHV, Coöperatieve Handelsvereniging Veghel, 1911 - 2011
Inleiding
Historisch overzicht van de archiefvormer
In 1911 besloten enkele afdelingen van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond rond Eindhoven, ertoe over te gaan om gezamenlijk hun grondstoffen in te kopen. Zo richtten deze boerenbonden de Coöperatieve handelsvereniging op, waarvan de statuten door het hoofdbestuur van de NCB werden goedgekeurd.
De CHV bestond dus uit meerdere afdelingen, hierdoor nam men als lid geen afzonderlijke personen aan, maar alleen boerenbonden. Bij de oprichting in 1911 waren enkel de boerenbonden Stratum en Son lid, langzamerhand traden steeds meer afdelingen als lid toe.
Bij de oprichting had de CHV het doel om zowel belerend als beschermend te zijn, nl. het geven van voorlichting over alles wat een economische inrichting van het boerenbedrijf ten goede kan komen, en beschermend in verband met de verkoop van artikelen. Een coöperatie kan namelijk in het groot produkten inkopen en hierdoor voldoende waarborgen geven voor kwaliteit en prijs. Zo werden er op geschikte punten verkoopplaatsen opgericht, de zogenaamde filialen, waar de boeren kleine hoeveelheden konden kopen voor een goede prijs en kwaliteit.
Tot 1917 was de CHV een coöperatie van verschillende boerenbonden en dus een instelling van die boerenbonds-afdelingen; wèl had de NCB recht op controle, maar de eerste controleurs waren toch de plaatselijke besturen. Intussen echter breidde het gebied waarin de CHV werkte zich dermate uit, dat de CHV geschikt gevonden werd om voor het gehele NCB-gebied te werken, dus werd zij aangenomen als instelling van de NCB. Waardoor deze ook meer controle wilde hebben op het beleid van de CHV, en zo werd besloten om minstens één lid van het hoofdbestuur zitting te laten hebben in het CHV-bestuur, om de statuten en de benoeming van de directeuren door het hoofdbestuur te laten goedkeuren, en om controle op het geldelijke beheer en de administratie te houden.
De CHV had zo dus wel haar eigen taak, haar eigen verantwoordelijkheid, maar stond als instelling niet los van de NCB. Zij bestond uit NCB-leden en viel daarom onder voogdijschap van het hoofdbestuur.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog deed de CHV veel werk voor de Rijksgraaninzameling en de bereiding van melassevoeder in opdracht van de regering. Dit is één van de redenen waardoor zij de moeilijke tijd is doorgekomen. Na de oorlog, toen zij weer toekwam aan haar eigen werk, volgde er een flinke uitbreiding van het werkgebied, nl. met West- en Midden Brabant, Zeeuws-Vlaanderen en het Rijk van Nijmegen. Tevens werd het hoofdkantoor van de CHV verplaatst van Woensel naar Veghel, in verband met het goedkope watervervoer en de goede aansluiting met tram- en spoorwegen. Ook werd besloten tot de oprichting van de eerste bijkantoren over te gaan, dit omdat het werkgebied zich zo uitbreidde dat een gedeeltelijke decentralisatie nodig werd. De aan- en verkoop bleef zoveel mogelijk een taak van het hoofdkantoor, de opslag verwerking en expeditie echter werd nu gedaan op meerdere plaatsen.
Ter besparing van vrachten, voor een betere bediening van de betreffende streek en voor gelegenheid tot opslag in het gunstige seizoen ontstond er behoefte aan de oprichting van de zogenaamde streekpakhuizen, die op voor het vervoer gunstig gelegen punten, voor de voorziening van een gehele streek moesten dienen.
Zodat toen de onderverdeling van de pakhuizen van de CHV er als volgt uitzag:
- Centrale magazijnen; behorende bij het hoofdkantoor of de bijkantoren die beschikten over vrij grote opslagruimten, een maalderij en een reinigingsinrichting;
- Streekmagazijnen; behorende bij het hoofdkantoor of de bijkantoren. Zij waren hoofdzakelijk aan water gelegen en dienden voor de verzorging van een bepaalde streek. Zij waren vooral nuttig bij de aanvoer van grote partijen die niet verder bewerkt hoefden te worden;
- Plaatselijke pakhuizen; die ten dienste stonden van een enkel dorp of een kleinere omgeving.
Samenvattend kan gesteld worden dat de eerste 25 jaar van haar bestaan de C.H.V. drie tijdperken heeft gekend.
1) 1911-1917 als streekvereniging ("in de kring Eindhoven"); 56 leden, 13 pakhuizen.
2) 1917-1919 als instelling van N.C.B. daardoor sterke uitbreiding; 173 leden, 105 pakhuizen.
3) 1919-1936 verdere groei en consolidatie: 267 leden, 232 pakhuizen.

[bron: gedenkschrift bij het 25-jarig bestaan]
Aan het eind van de jaren dertig werd besloten tot internationale samenwerking, door middel van deelname in de Coöperatieve Aankoopvereniging 'Intercoop', waarbij centrale land-bouwaankoopverenigingen uit verschillende landen waren aangesloten. De Intercoop hield zich in het begin vooral bezig met de import van chilisalpeter, maar had ook nog andere punten op haar programma. * 
Rond deze zelfde tijd werd ook de invloed van de crisis voelbaar, er kwam een ernstige prijsdaling, vooral van de veevoeders. Dit zou gunstig kunnen zijn voor de verbruikers, als niet ook de produkten van de boerderijen sterk in prijs waren gedaald en soms zelfs onverkoopbaar waren geworden. Ook de CHV leed verlies, maar wist toch haar positie te handhaven. * 
In 1938 lukt het de CHV om een gelijke prijs voor het gehele gebied in te voeren. In het laatste jaar voor de oorlog volgde er een lichte stijging van de omzet. Toen de oorlog uitbrak kwam er echter een einde aan de handel in buitenlandse granen, peulvruchten, veevoeder en kunstmeststoffen, en zo werd de verkoop van eenheidsvoer weer ingesteld.
De CHV werd gedwongen om haar voorraden aan te spreken en er volgde een inkrimping van de pluimvee- en varkensstapel. Als gevolg hiervan werd in 1939 de CIV, Coöperatieve In- en Verkoopvereniging, opgericht door de vier gewestelijke R.K. Inkooporganisaties, nl. de Handelsraad van de ABTB te Arnhem, Landbouwbelang te Roermond, het in- en verkoopkantoor van de LTB te Haarlem en de CHV.
Deze vier werkten nu geheel samen bij de inkoop van veevoeder en meststoffen, en zouden later al hun in- en verkopen over de CIV laten lopen. * 
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de oude organisaties grotendeels verdwenen en werden nieuwe aan- en verkoopverenigingen gesticht. Dit kwam omdat de Duitse overheid commissarissen had aangesteld voor de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuinders Bond; deze commissarissen bepaalden dat de boerenbonden geen zelfstandigheid meer bezaten en dat de standsorganisaties moesten worden opgeheven. Economische organisaties voor aan- en verkoop zouden zich wel onafhankelijk van de commissaris kunnen organiseren, als ze maar buiten alle verband met de standsorganisaties zouden blijven. Het reorganiseren door middel van statuten was niet mogelijk, omdat alle organisaties immers al waren opgeheven; men moest dus wel nieuwe organisaties oprichten. * 
Als eerste werd de Coöperatieve Centrale Handelsvereniging G.A. te Veghel opgericht, die het bedrijf voortzette van de vroegere CHV. Deze vereniging, die de centrale organisatie was voor de plaatselijke aankoopverenigingen in haar gebied, werd opgericht op 21 november 1941 op initiatief van de N.V. Handelmij. 'Het Zuiden', aan wie de bezittingen van de vroegere CHV tijdelijk waren overgedragen.


G.A. = (Gewijzigde Aansprakelijkheid) moet worden gezien in het licht van de Wet op de Coöperatieve Verenigingen van 1925 waarbij in de statuten kon worden bepaald dat de leden rechtstreeks jegens derden aansprakelijk waren of varianten daarvan.
Tevens werden, op initiatief van 'Het Zuiden', de Coöperatieve Aan- en Verkooporganisaties gesticht. Nadat de nieuwe vereniging in de Staatscourant was afgekondigd en minstens 20 procent van het aantal leden van de vroegere boerenbonden het ledenregister hadden getekend, werden de bezittingen van de boerenbonden, voorzover die voortgekomen waren uit de aan- en verkoop, overgedragen aan de nieuwe coöperatie. * 
Deze Coöperatieve Aan- en Verkoopverenigingen droegen zorg voor het aan- en verkopen en verwerken van alle land- en tuinbouwartikelen en benodigdheden voor de leden. Leden van een CAV konden zijn rechtspersonen of natuurlijke personen. Het bestuur bestond uit een oneven aantal, tenminste drie, personen. De algemene vergadering koos de leden van het bestuur en de Raad van Toezicht. Het bestuur kon, met goedkeuring van de Raad van Toezicht en de CHV een zaakvoerder benoemen die tevens de administratie voerde. * 
De zelfstandigheid van deze CAV's was veel groter geworden dan zijn vroeger was. Toen werden nl. de plaatselijke pakhuizen als regel door de CHV als filiaal geëxploiteerd; bij de nieuwe organisatie echter is de exploitatie van het plaatselijk pakhuis overgegaan aan de CAV.
De CHV had dus geen filialen meer, verkocht niet meer aan de boeren, maar alleen aan de verenigingen. Alleen ongeveer 25 centrale- en streekmagazijnen bleven in exploitatie bij de CHV zèlf.
De CHV hield toezicht op de handelingen en de administratie van de CAV's. Organisatorisch echter kon de CAV nooit als vervanger optreden voor de verdwenen NCB; de boer accepteerde haar als een redmiddel om de bezittingen van de boerenbonden veilig te stellen, met de bedoeling om deze zodra de NCB weer zou herrijzen terug te geven. Na de oorlog werd er veel aandacht besteed aan het rechtsherstel en de praktische uitvoering daarvan. De CHV zou het filialensysteem niet meer invoeren, maar had besloten om de aan- en verkoop ter plaatse te laten geschieden door ofwel een boerenbond of een coöperatieve vereniging, die ene instelling moest zijn van de plaatselijke standsorganisatie.
De beslissing over deze vorm ligt bij de algemene vergadering van de plaatselijke boerenbond.
In 1948 werd door de Raad voor het Rechtsherstel besloten om de statuten van de CHV GA te wijzigen en bijna gelijk te stellen aan de statuten van de oude CHV van de NCB. De nieuwe naam was vanaf toen de 'CHV van de NCB GA'. De nieuwe statuten waren bijna gelijk aan de oude, behalve artikel 4; 'leden der vereniging kunnen alleen worden rechtspersoonlijkheid bezittende boerenbonden, aangesloten bij de NCB'. Als dit artikel zo zou zijn overgenomen, dan had de CHV geen leden meer, want de CAV's zouden geen lid kunnen zijn, terwijl er nog geen boerenbonden als lid waren toegetreden. Daarom was in de nieuwe statuten bepaald dat zowel boerenbonden als CAV's lid konden zijn.
In de loop van 1950 werd op vele plaatsen een besluit genomen ten aanzien van de vorm waarin men de coöperatieve aan- en verkoop wilde gaan uitoefenen; als coöperatieve aan- en verkoopvereniging van de Boerenbond, als boerenbond of als filiaal van de CHV.
Intussen kwam er binnen de CIV steeds meer samenwerking wat de inkoop en afzet van alle produkten betrof en het gezamenlijk optreden naar buiten. Via de CIV werkte de CHV mee in het Instituut voor Moderne Veevoeding 'de Schothorst', in het kweekbedrijf van de CIV, in de Centrale Vereniging voor de coöperatieve Industrie, en in het Coöperatief Pluimveefokkers Instituut.
In 1956 werd het expeditie-systeem ingesteld, dat wil zeggen het afhalen op afspraak. In de jaren daarop nam het aantal bestel- en ophaaldiensten toe, waardoor de functie van het plaatselijk pakhuis van aard veranderde en veel minder dan voorheen het centrum was voor het contact van de leden met hun bedrijf.
Men wilde de produktie gecentraliseerd houden, met als gevolg dat er een systeem moest worden ontworpen voor een vrachtegalisatie; hierdoor moest bereikt worden dat alle leden met praktisch gelijke vrachtkosten in het gebied de mengvoeders konden afleveren.
Er werd besloten tot gedecentraliseerde distributie, op drie plaatsen (Someren, Eindhoven en Tilburg) werden opslagruimten gebouwd, waardoor er voor de leden mogelijkheid was om rechtstreeks op besteldienst te laden. De kosten van overslag en gebouwen ter plaatse werden zo bespaard.
In 1960 vond er een reorganisatie plaats; de bijkantoren en depots werden heringedeeld, evenals de werkgebieden, wat concentratie van meerdere plaatselijke afdelingen tot gevolg had. Deze concentratie van afdelingen zette zich in de loop van de jaren voort en dus werden ook steeds meer pakhuizen van de CHV verkocht aan de plaatselijke afdelingen. Dit was een gunstige ontwikkeling voor de CHV, omdat men zo de beste exploitatie kreeg van de pakhuizen, maar het nadeel was dat de CHV steeds verder van haar leden af kwam te staan.
Hierdoor werd besloten tot het houden van streekvergaderingen naast de algemene vergaderingen. Waardoor ook de invloed van de leden zelf op de coöperatie behouden bleef. Door het fuseren van afdelingen kwam er een geleidelijke structurele wijziging in de opbouw van de CHV. De statuten kenden nl. voor de besluitvorming aan ieder lid één stem toe. Maar als gevolg van de concentraties van afdelingen dreigden de verhoudingen scheef te komen liggen en werd er besloten tot herziening van het stemrecht. De stemmenverhouding werd nu afhankelijk gemaakt van het aantal leden van een afdeling en van de geldomzet van die afdeling.
Kort na 1968 kwam aan samenwerking tussen CHV en de CIV met betrekking tot de gezamenlijk inkoopactiviteiten van veevoedergrondstoffen een einde. De belangen van de CHV en de drie andere CIV-zusterorganisaties op de wereldmarkt van mengvoedergrondstoffen, zijn uit elkaar gegroeid. De CHV maakte immers 50 procent uit van de CIV, maar had maar zeggenschap voor 1/4 deel. De CHV had gecentraliseerde mengvoederproduktie, grote wendbaarheid in de samenstelling van de voeders en een zeer grote silocapaciteit.
De drie anderen hadden dit niet, of niet in die mate. Dit, en het grote marktaandeel van de CHV brachten mee dat de belangen van de CHV het best gediend konden worden zonder verdere tussenkomst van anderen.
In juni 1970 werd besloten om de economische activiteiten van de CHV in te brengen in de pas opgerichte Cehave N.V., dat had belangrijke economische en fiscale voordelen. Ook kwam er een structuurverandering tot stand, de 219 bestaande leden werden ingedeeld in ongeveer 22 rayons, die ieder een commissie en statuten hadden. Deze rayons kregen grote zelfstandigheid en konden zoveel mogelijk zelf hun zaken regelen.
In 1980 werden de eerste boerenbond-extra-winkels gesticht. Tot op de dag van vandaag exploiteert de CHV-organisatie onder de naam boerenbond een groot aantal winkels, 19 hiervan worden beheerd door de Cehave NV zelf, maar het overgrote deel is in beheer bij de tot de CHV-organisatie behorende CAV's en boerenbonden.
 * 
Na 1980 hebben de nodige reorganisaties plaatsgevonden. De website [http://www.agrifirm.com/agrifirm-group/over-agrifirm/historie/cehave-landbouwbelang] laat het volgende zien:

- Op 30 juni 1992 fusie tussen Cehave nv, bv Exportcentrale te Boxtel en Lunenbug Groep bv. Ze krijgt gestalte kreeg in de nieuwe holding Cehave/Encebe nv. Deze holding treedt op als houdstermaatschappij van alle aandelen in de ondernemingen van zowel Cehave als Encebe en Lunenburg incl. hun dochteractiviteiten.
- Najaar 1993 ontstaat Coöperatie Cehave-Encebe U.A.: een topcoöperatie van de Cooperatieve Handelsvereniging en de Coöperatieve Brabantse Vee- en Vleescentrale van de N.C.B. Elf nieuw gevormde regiocoöperaties en een vereniging van zelfmengende afdelingen vormen de topcoöoperatie. De boeren zijn lid van de regiocoöperaties (reco’s).
- 1996 ontbinding fusie Cehave-Encebe. Vanaf februari 1996 weer de naam Cehave nv en CHV met elf regiocoöperaties als en een vereniging van zelfmengende afdelingen als lid.
- 26 februari 1999 fusie regiocoöperaties met topcoöperatie Cehave tot primaire coöperatie Cehave UA. Boeren worden rechtstreeks lid. Ze blijven georganiseerd via elf kringen.
- Op 1 januari 2000 fusie met Coöperatie Landbouwbelang tot Cehave Landbouwbelang.
- Op 1 juni 2010 fusie met Agrifirm tot de nieuwe coöperatie Agrifirm.

Opmerkingen over het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1911-2011
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch