Uw zoekacties: Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823

11 Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
Ontstaan kwartiersvergaderingen
Bevoegdheden kwartiersvergaderingen, schout en gecommitteerden
11 Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823
Inleiding
Historisch overzicht
Bevoegdheden kwartiersvergaderingen, schout en gecommitteerden
Een kwartiersvergadering bestond uit een vertegenwoordiging van de regenten van alle dorpen in dat gebied (in Kempenland eerst 36, later door combinatie 34 in getal), voorgezeten door de kwartiersschout of diens stadhouder en met een griffier als penvoerder; bovendien was er gedurende de 17e eeuw en na 1795 een rentmeester. Uit de vergadering werd een kleine commissie aangewezen, die in het begin hoofdzakelijk diende om de rekeningen af te horen en dan ook van Gecommitteerden tot de auditie van de rekeningen werd genoemd (ordinaris) gecommitteerden. Deze laatste naam bleef in gebruik, toen ten gevolge van de invoering van het reglement van 1693 in 1714 Resolutie Staten-Generaal 7 februari 1714, het afhoren van de rekening aan de volle vergadering werd opgedragen.
Een instructie of reglement, waaruit opgemaakt kan worden, welke bevoegdheden deze vergadering oudtijds bezat, is niet bewaard. Uit de oudste stukken van omstreeks 1600 blijkt echter, dat het voldoen aan de financiële eisen van beide oorlogvoerende partijen en van hun troepen de allervoornaamste zorg van de vergadering van het kwartier uitmaakte.
De bijna voortdurende oorlogstoestand in de 17e en het begin van de 18e eeuw geven hetzelfde beeld te zien, slechts afgewisseld door de protesten tegen de invoering van de Hollandse belastingen en andere nieuwe maatregelen in de jaren, volgende op de vrede van Munster. In de lange vredesperioden van de 18e eeuw verminderden de werkzaamheden van het kwartier aanmerkelijk; de voornaamste taak was toen het omslaan en doen betalen van de opgelegde lasten, waaronder die voor het handhaven van de veiligheid van het platteland naast de recognities aan de hoge ambtenaren in de Meierij de belangrijkste waren, behalve natuurlijk het salaris van de kwartiersschout en de kosten van de eigen organisatie.
Na de overgave van 's-Hertogenbosch, toen de Spaansgezinde schout Francois Prouveur vertrokken was en de door de Staten-Generaal aangestelde schout Hendrik de Bergaigne nog weinig gezag kon uitoefenen, heeft het kwartier korte tijd wat meer zelfstandigheid bezeten, doch deze niet kunnen behouden. Er is in de jaren tussen 1641 en 1644 een conflict ontstaan tussen bovengenoemde schout De Bergeigne, tevens hoog- en laagschout van 's-Hertogenbosch, en de gecommitteerden van het kwartier. Deze kende zichzelf en de kwartiersambtenaren het recht toe de kwartiersvergaderingen te mogen uitschrijven en weigerde ni het bijzonder zich in 's-Hertogenbosch te laten beschrijven (zie inventarisnummer 14). * 
De Staten-Generaal kenden bij resolutie van 13 februari 1644 het beschrijven van de kwartiersvergadering weer uitsluitend toe aan de schout. Tevens werd in deze resolutie verklaard, dat de plaats van samenkomst aan geen speciaal privilege was verbonden. Infeite werden de vergaderingen steeds binnen het kwartier in Oerle of Eindhoven gehouden, doch veiligheidsoverwegingen noopten de Staatse kwartierschout Hendrik de Bergaigne het kwartier binnen 's-Hertogenbosch bijeen te roepen. *  Na het sluiten van de vrede van Munster kwamen er dan ook weer vergaderingen te Oerle, Eindhoven en elders voor, terwijl van 1658 tot 1668 uitsluitend te Oirschot werd vergaderd. In de 18e eeuw blijkt Eindhoven de vergaderplaats bij uitstek te zijn geworden.
Eerst op het eind van de 17e eeuw werd door de Staten-Generaal een reglement ontworpen, dat in de vergadering van 23 november 1693 werd behandeld, doch eerst de 7 februari 1714 werd gearresteerd, zodat het dan ook eerst met ingang van die datum volledig werd toegepast. De kwartieren zouden éénmaal per jaar een gewone bijeenkomst houden ten tijde, dat de gedeputeerden uit de Raad van State voor de verpachting van de tienden in de Meierij zouden komen, waarop alle zaken, het kwartier aangaande, zouden mogen worden behandeld. Doch uit zorg voor de belangen van het Gemenebest werd gelast, dat de agenda tevoren aan de Raad van State moest worden toegezonden, wat in de praktijk er op neer kwam, dat deze machtiging verlenen tot het houden van deze ordinaris-vergaderingen; dit was voor de extra-ordinaris vergaderingen reeds uitdrukkelijk voorgeschreven. Aan de ordinaris-vergadering werd speciaal opgedragen het afhoren van de jaarrekening en het benoemen van het college van de ordinaris-gecommitteerden. Daarbij was hieraan bij resolutie van de Raad van State van 12 juni 1711 nog opgedragen het formeren van een specifieke staat van alle lasten van het afgelopen jaar. Eerst na verkregen machtiging door bovengenoemde gedeputeerden mocht de vergadering tot het omslaan van de benodigde bedragen en tot het uitbetalen van de verschuldigde posten overgaan, waarna die gedeputeerden aan de afgehoorde rekening nog hun goedkeuring moesten geven.
De positie van de schout in de vergadering is te vergelijken met die in de schepenbank: hij schreef de vergadering uit, hield de proposities, doch nam niet deel aan de beraadslagingen, tenzij verzocht, en had er geen stem. Volgens de getuigenverklaring van 1641 was het gewoonte, dat hij na het doen van de propositie vertrok of dat de vergadering zich terugtrok, doch het reglement van 1693 schreef alleen zijn verwijdering voor bij de behandeling van zaken, die hem zelf troffen; overigens was hij de leider van de vergadering en bracht hij de conclusie uit. Hij beschreef bovendien het college van de (ordinaris) gecommitteerden, het dagelijks bestuur van het kwartier, en had daarin zitting. Bij afwezigheid liet hij zich door een stadhouder vervangen, een figuur, die spoedig permanent werd.
De omwenteling van 1795 maakte aan het ambt van kwartiersschout en aan dat van zijn stadhouder een einde en zodoende stokten overal de kwartiersvergaderingen. Zie het archief van het kwartier van Oisterwijk inventarisnummer 11. Na een klacht van de municipaliteit van 's-Hertogenbosch, die de onkosten voor de Meierijse gedetineerden niet kon terugvorderen, gelastten de Representanten van het Volk van Bataafs-Brabant op 1 september 1796, dat de vergaderingen wederom bijeen zouden komen en in de plaats van de schout een president zouden kiezen, benevens dezelfde functies als tevoren zouden hebben. Verder werd o.a. ook gelast zo spoedig mogelijk door de gezamenlijke gecommitteerden van de vier kwartieren een reglement te doen ontwerpen. Dit geschiedde en het reglement kwam na verkregen goedkeuring door de Representanten op 30 mei 1797 tot stand. Wat betreft de kwartiersvergaderingen en de gecommitteerden bracht dit geen verandering in de voorschriften van 1693, al verviel natuurlijk elk toezicht van de Raad van State, doch de tevoren aangestelde schout werd nu vervangen door een gekozen president, die ten opzichte van het kwartier dezelfde bevoegdheden verkreeg als de vroegere schout of diens stadhouder, doch die diens functie in de Statendorpen moest overlaten aan de plaatselijke municipaliteiten en de daar fungerende officieren.
Zoals gezegd, werden de gecommitteerden naar hun oorspronkelijke taak gecommitteerden tot de auditie van de rekeningen genoemd. Volgens de getuigenverklaring van 1641 hadden deze heren de rekeningen te examineren en te sluiten, de tauxen (= het door het kwartier op te brengen bedrag) vast te stellen en de repartities uit te schrijven, doch had de schout daarin geen enkel gezag. De weinige stukken spreken dit niet tegen, doch op het eind van de 17e eeuw blijkt de schout wel bij het afhoren aanwezig te zijn.
Het meergenoemde reglement van 1693 ontnam aan de gecommitteerden weliswaar bovengenoemde bevoegdheid, doch droeg hun speciaal op goed toezicht erop te houden, dat de genomen beslissingen werden uitgevoerd en de geconsenteerde sommen voor het juiste doel zouden worden gebruikt; het gelastte daarbij, dat geen betalingen zouden mogen geschiedden dan op ordonnanties, getekend door schout en drie van de gecommitteerden. Voorts werden bij dit reglement aan de gecommitteerden onder leiding van de kwartiersschout de dagelijkse zaken opgedragen, het opmaken van de punten van beschrijving voor de gewone vergadering en het tezamen met de schout in bepaalde gevallen bijeenroepen van een extra-ordinaris vergadering onder goedkeuring alweer van de Raad van State.
Dit college bestond oorspronkelijk uit zes leden, voor het leven gekozen, zoals de getuigenverklaring van 1641 zegt. In de loop van de volgende decenniën werd het aantal geleidelijk groter, zodat tenslotte 9 à 10 personen hiervan deel uitmaakten, waarschijnlijk een gevolg van het streven van bepaalde plaatsen ook in dit college vertegenwoordigd te zijn.
Op 15 juli 1694 wees het kwartier zes groepen van banken aan, waaruit bij toerbeurt een gecommitteerde gekozen zou dienen te worden, doch aangezien dit reglement voorlopig niet werd ingevoerd, bleef het oude college 9 à 10 personen rustig verder bestaan. Eerst omstreeks 1712 schijnt men de bepalingen van het reglement van 1693 te hebben opgevolgd en zes gecommitteerden te hebben benoemd, van wie ieder jaar twee moesten aftreden en die half uit de Statendorpen en half uit de heerlijkheden moesten zijn.
Griffier en rentmeester
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1592-1823
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch