Uw zoekacties: Watersnood 1953 operatie WANO

705 Watersnood 1953 operatie WANO ( NIMH / Nederlands Instituut voor Militaire Historie )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanvraag en citeerinstructie
De collectie dient in de studiezaal van het NIMH als volgt te worden aangevraagd:
Collectie: Watersnoodramp 1953 operatie WANO
Toegangsnummer: 705
Bij het citeren van stukken in publicaties dient men de vindplaats ten minste eenmaal volledig en zonder afkortingen te vermelden, vervolgens kan volstaan worden met een verkorte titel.
Volledig: Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Watersnoodramp 1953 operatie WANO, Toegang 705, inventarisnummer. ...
Verkort: NIMH, Watersnoodramp 1953, 705, inv. ...
Inleiding
2.1. Watersnoodramp 1953 operatie WANO
705 Watersnood 1953 operatie WANO
2. Inleiding
2.1.
Watersnoodramp 1953 operatie WANO
De grootste natuurramp die Nederland in de twintigste eeuw heeft getroffen vond plaats in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Het K.N.M.I. voorspelde: 'guur weer en gevaarlijk hoog water', dit ten gevolge van een zeer diepe depressie die zich ontwikkelde bij Schotland en stormen veroorzaakte op de Noordzee, boven Engeland en op de Atlantische Oceaan. Het werd uiteindelijk een orkaan die windsnelheden bereikte van meer dan 144 kilometer per uur. Als gevolg hiervan werd het water in het Kanaal opgestuwd, waardoor het waterpeil in de Noordzee een veel hoger niveau bereikte dan normaal. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat het die nacht springvloed was. Tegen dit natuurgeweld waren de Nederlandse dijken niet bestand met desastreuze gevolgen. Gedurende de nacht van zaterdag op zondag vonden bijna negentig dijkdoorbraken plaats waardoor het grootste deel van Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en delen van West-Brabant onder water kwamen te staan. Er verdronken 1.837 mensen en tienduizenden dieren, circa 100.000 mensen moesten evacueren. Daarnaast werd er enorme schade aan gebouwen en de infrastructuur aangericht. Pas negen maanden later kon het laatste dijkgat worden gesloten. De totale schade bedroeg anderhalf miljard gulden. * 
Hoewel het zestig jaar geleden niet gebruikelijk was om de schuldvraag te stellen is het duidelijk dat Nederland zijn kustverdediging niet op orde had. De verantwoordelijke instanties, zoals Rijkswaterstaat, waren hiervan op de hoogte. Nog twee dagen vóór de ramp, op 30 januari 1953, diende waterstaatsingenieur dr. ir. Johan van der Veen bij de minister van Verkeer en Waterstaat een rapport in, waarin hij aangaf zich ernstig zorgen te maken over de zwakte van de Nederlandse dijken in het Zeeuwse en Hollandse kustgebied. Ook de in 1939 ingestelde stormvloedcommissie wees in haar rapporten op te lage dijken. Deze waarschuwingen vonden echter weinig weerklank. Dat had deels te maken met de oorlog en de periode van wederopbouw daarna, waarin meer aandacht was voor de bedreigingen uit het oosten dan voor de natuurvijand uit het westen. Bovendien had zich sinds mensen heugenis niet een dergelijke ramp voorgedaan. Deskundigen mochten dan discussiëren over theoretisch hoogst mogelijke waterstanden, maar de grote meerderheid van de bevolking waande zich volkomen veilig achter de dijken. Tekenend voor de achteloosheid waarmee het onderwerp werd afgedaan was bijvoorbeeld het feit dat veel coupures (kleine doorgangsopeningen in een dijk) in de rampnacht niet konden worden gesloten, omdat de daarvoor benodigde vloedplanken in de oorlog waren opgestookt en niet waren vervangen. * 
De krijgsmacht speelde een belangrijke en onontbeerlijke rol bij de reddingswerkzaamheden. De hulp kwam echter maar langzaam op gang. Het duurde vele uren voordat de omvang van de ramp enigszins duidelijk werd. Om drie uur 's nachts schoot er een landmachtdetachement te hulp bij Raamsdonkveer. Een uur later rukte het Korps Mariniers uit naar de bedreigde dijken bij Nieuwerkerk aan de IJssel en bij Capelle aan de IJssel. Pas om 4.22 uur rolden de eerste alarmberichten van de telex. Het ging om meldingen uit Hoek van Holland, Maassluis, Dordrecht, Zwijndrecht, West-Brabant, Kruiningen en Vlissingen. De commandant Maritieme Middelen (CMM) te Vlissingen was één van de eersten die de commandant der Zeemacht in Nederland informeerde. *  Met behulp van extra radio-uitzendingen op zondagochtend 1 februari werden alle in dienstzijnde militairen van verlof en permissie door de verschillende chefs van Staven teruggeroepen. In de loop van de zondagmorgen werden steeds meer infanteristen, cadetten, genisten en commando's vanuit de kazernes in Breda, 's-Hertogenbosch, Geertruidenberg en Roosendaal naar West Brabant gestuurd. Ongeveer 5.000 man van de Eerste Militaire Afdeling waren op dinsdag 3 februari actief op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden en bij Den Helder. Zo'n 7.000 militairen van de Derde Militaire Afdeling werden op die dag ingezet in West-Brabant en Zuid-Beveland. Uiteindelijk voerden tienduizenden militairen van de zee-, land- en luchtstrijdkrachten vanaf 1 februari een verbeten strijd tegen het water. * 
Op 3 februari arriveerden de H- en D- eskadrons van de Koninklijke Marechaussee op de Zuid-Hollandse eilanden om de overbelaste Rijkspolitie bij te staan. De 1 en 6 Divisie waren inmiddels al in het rampgebied actief. Veel bewakingswerk werd door de Marechaussee overgenomen. Hierin werden zij bijgestaan door vrijwilligers van de Nationale Reserve.
Ook het buitenland schoot te hulp. Zodra de omvang van de ramp bekend werd, stroomden de eerste hulpaanbiedingen binnen. Belgische troepen waren al in de eerste dagen vol in actie. Franse pontonniers met hun stormboten redden en evacueerden talloze mensen. De Scandinavische landen stelden rubberboten, zwemvesten en zandzakken beschikbaar. Britse legereenheden assisteerden met zoeklichten bij nachtelijke reddingsacties. Verder leverden de Britten rubberboten, helikopters en klein materieel. Op 4 februari arriveerden in Zierikzee het Britse Royal Navy Rhine Squadronmet veertien schepen en vier LCT's (landing craft tank). Uit Frankfurt kwamen 550 Amerikaanse genisten van het 1279 Genie Bataljon, daarnaast ook leden van het 68 Air Resque Squadron. Kolonel Ellery W. Niles kwam met 2.500 militairen uit Duitsland in een geforceerde mars van twee dagen naar Nederland. Zij brachten 1500 trucks, 125 vijftons kipwagens, 68 amfibische voertuigen, vaak aangeduid als ducks, 9 amfibietanks en 25 helikopters mee. *  Uiteindelijk werd uit maar liefst 28 landen technische bijstand aangeboden. Talloze giften kwamen uit het buitenland binnen bij het Nationaal Rampenfonds en bij het Nederlandse Rode Kruis. Een grote hoeveelheid hulpgoederen stroomde vanuit de hele wereld naar de distributiecentra van het Nederlandse Rode Kruis. Daar waar mogelijk werden mensen geëvacueerd, dijken verstevigd met zandzakken, stroomgaten gedicht en verbindingen hersteld.
De inzet van de luchtmacht was van essentieel belang en werd al snel aangeduid als Operatie WANO(Watersnood). De verbindingen met het rampgebied waren volkomen weggevallen en niemand had in eerste instantie enig overzicht van de omvang van de ramp. Vanaf het vliegveld Gilze-Rijen en Woensdrecht werden op 1 februari de eerste verkenningsvluchten gemaakt. Rond het middaguur gingen vanaf Gilze-Rijen de eerste twee Harvardsde lucht in. In de loop van de dag werden nog eens tien vluchten met Harvardsen vijf vluchten met Beechcraftsuitgevoerd. Alle beschikbare dinghies(reddingsvlotten) werden op 'Gilze' gereed gemaakt om daar waar nodig boven het gebied te droppen. Daarnaast werden honderden militairen vanaf de verschillende vliegvelden naar het rampgebied gedirigeerd. De volgende dag, op 2 februari, stonden op 'Gilze' 62 Harvards, Beechcrafts, Ansonsen Proctorsstand-bye. Later werd dit nog aangevuld met acht Austers M K3en zes Piper L-18 super cubs. Tijdens de eerste drie dagen van de ramp maakten zestig vliegtuigen en achttien helikopters vanaf vliegbases Gilze-Rijen en Woensdrecht gezamenlijk 121 vluchten boven het rampgebied. *  De Harvardsvlogen hoofdzakelijk reddingsverkennings-missies, de Beechcraftsdropten zwemvesten, rubberboten, binnen-banden, radioapparatuur en medicamenten. De twee Avro Type 652a 'Anson' Mk.I foto-vliegtuigen voerden voornamelijk fotoverkenningsvluchten uit, waarbij onder andere de dijkdoorbraken in kaart werden gebracht. * 
De fotodienst maakte niet minder dan 1.600 opnamen, die een kleine 8.000 afdrukken opleverden, zie: E. van Loo / R. de Winter (etc), 100 Jaar luchtvaart tussen Gilze en Rijen. Een vliegbasis in woord en beeld (uitgave van het NIMH), Franeker 2010, p.84; Circa 2000 van deze foto's bevinden zich heden ten dage in het bedrijfsmuseum van het Kadaster te Arnhem (zie ook inv.nr 3)Marinevliegkamp Valkenburg had sinds 24 mei 1951 de beschikking over een 'Redding en Coördinatie Centrum' (RCC) en een 'Opsporings- en Reddingsdienst' (OSRD). Toch bleken er bij de Watersnoodramp te weinig helikopters te zijn om alle reddingstaken naar behoren uit te voeren. Daarom riep het RCC op 2 februari de hulp in van vier Dragonfly-helikopters van de Britse Royal Navy. Vanaf 3 februari nam deze buitenlandse hulp in omvang toe met de komst van nog enkele Dragonflies van het Britse squadron 705, Sikorky S-51 helikopters van British European Airways, een Sycamore MK.3 van vliegtuigfabrikant Bristol, een Amerikaanse bijdrage bestaande uit nog een Sikorsky en enkele Bell 47's helikopters. De Amerikaanse luchtmacht leverde vanuit Duitsland naast helikopters ook enkele vliegtuigen van het type Fairchild C119en het amfibische vliegtuig de Grumman Albatros, dat een belangrijke rol speelde bij de communicatie tussen de basis en de laag vliegende vliegtuigen en helikopters.
De Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena zette enkele kleine Bell's en een Hiller 360 in. *  De Deense luchtmacht leverde twee Catalina amfibische vliegtuigen. Uniek was de inzet van een prototype van de toenmalige Nederlandse nationale vliegtuigbouwer, de Fokker S-13. *  Op 16 februari werd de militaire bijstand beëindigd.
2.2. De collectie

Kenmerken

Datering:
1950-1993
Categorie:
  • Zonder categorie