Uw zoekacties: Inventaris gemeente Schaesberg

100 Inventaris gemeente Schaesberg ( Gemeentearchief Landgraaf )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Voorwoord
2. Schets van het plaatselijke bestuur
100 Inventaris gemeente Schaesberg
Inleiding
2.
Schets van het plaatselijke bestuur
Schaesberg werd 20 april 1618 tot zelfstandige heerlijkheid verheven. Daarvoor had het deel uitgemaakt van de heerlijkheid Heerlen. Schaesberg was destijds in Spaanse handen en bleef ook Spaans na het partagetractaat van 1661. *  De heerlijkheid ging bij de vrede van Utrecht in 1713 over van Spanje naar Oostenrijk. Tengevolge van het verdrag van Fontainebleau kwam Schaesberg in 1786 te behoren tot de Republiek der Verenigde Nederlanden. * 
Bij zijn verheffing tot heerlijkheid kreeg Schaesberg een eigen schepenbank. Een schepenbank is een rechterlijke instelling met oorspronkelijk als enige taak het handhaven van het recht. Sinds de 14e eeuw kwam naast de schepenbank ook de "gemeente" naar voren, die gevormd werd door de grootgrondbezitters van een plaats; zij verenigden zich ter behartiging van de gemeenschappelijke belangen. De "gemeente" hield zich niet alleen bezig met het beheer van de gemene gronden, maar vervulde ook publieke taken, zoals het innen van de schat, het zorgen voor wegen en waterlopen, de zorg voor de armen en het onderwijs.
In 1794 bezetten de Fransen een groot deel van de zuidelijke Nederlanden. Bij decreet van 1 oktober 1795 van de Nationale Conventie annexeerde Frankrijk definitief het prins-bisdom Luik, de voormalige Oostenrijkse Nederlanden, het gebied door de Republiek der Verenigde Provincies bij het verdrag van Den Haag van 5 mei 1795 afgestaan aan de Franse Republiek en enige andere veroverde gebieden van geringere omvang. Bijna heel het grondgebied van de tegenwoordige provincie Limburg werd ondergebracht bij het département de la Meuse-Inférieure of van de Nedermaas. * 
Bij de inlijving werd, tegelijk met de invoering van een departementale bestuursvorm, ter vervanging van de plaatselijke besturen, een organisatie van kantons ingevoerd, voortvloeiend uit de grondwet der Franse Republiek van 22 augustus 1795 (5 fructidor an III). Deze kantonnale organisatie ontnam aan alle plaatsen beneden de 5000 inwoners het zelfstandig bestuur; deze plaatsen konden geen eigen municipaliteit meer vormen, men plaatste hen kantonsgewijze onder een gemeenschappelijk bestuur, te weten de z.g. municipale administratie van het kanton.
De plaatsen behielden in zoverre nog een restant van hun oorspronkelijke zelfstandigheid dat ze ieder een agent municipal en adjoint konden kiezen. De gezamenlijke agenten en adjoints vormden de municipale administratie, met aan het hoofd een president die voorzitter was. Naast of boven de municipale administratie stond in ieder kanton een vertegenwoordiger van het departementaal bestuur, de z.g. "commissaire du directoir exécutif", die zijn instructies ontving door tussenkomst van de commissaris bij het departementaal bestuur. De commissaris van het directoir exécutif bij het kanton moest toezicht uitoefenen op de plaatselijke gezagsdragers en er voor waken dat de wetten stipt werden uitgevoerd, terwijl hij de municipale administratie bovendien bijstond als raadsman. Bij de beraadslagingen beschikte hij weliswaar niet over het recht om mee te stemmen, maar anderzijds mocht de lokale administratie geen beslissingen treffen zonder zijn medeweten. Wanneer deze hem onwettig voorkwamen beschikte hij over de bevoegdheid ze te annuleren. Hij stond voortdurend in contact met de centrale administratie van het departement om verslag uit te brengen over de toestand en de politieke activiteiten in het kanton, alsmede over het gedrag van de kantonnale bestuurders. Hij werd benoemd door de commissaris van het directoir exécutif bij het departement. * 
Schaesberg werd aanvankelijk ingedeeld bij het kanton Valkenburg. Daar dit kanton echter te uitgestrekt was werden Schaesberg, Heerlen en Voerendaal er van afgescheiden. Zij vormden voortaan samen het kanton Heerlen. * 
Eerste agent municipal van Schaesberg werd J.J.Jongen. Hij werd in 1799 opgevolgd door J.P.Quaedvlieg, die op zijn beurt nog in het zelfde jaar werd opgevolgd door J.F.Berents. * 
In 1800, bij de wet van 28 pluviose an VIII (17 februari 1800) werden de "municipalités du canton" opgeheven, waardoor de plaatsen beneden de 5000 inwoners weer in het bezit van een eigen bestuur werden gesteld.
In de meeste plaatsen waar voorheen een agent municipal en adjoint waren kwamen nu een maire en een of meer adjoints (naar gelang het aantal inwoners van beneden de 2500 tot boven de 2500, boven de 5000 en boven de 10.000 varieerde) met daarnaast een conceil municipal van 10 tot 30 leden. * 
Het einde van de Franse tijd in 1814 heeft geen onmiddellijke invloed gehad op het plaatselijke bestuur, alleen heette de maire voortaan burgemeester. Ook bij de overgang tot het koninkrijk der Nederlanden bleef de inrichting van het plaatselijk bestuur hetzelfde tot aan de nieuwe bestuursorganisatie in 1818.
Bij koninklijk besluit van 14 februari 1818, nr.95, werd een reglement van bestuur voor het platteland ingesteld. Elke plattelandsgemeente in Limburg kreeg ingevolge dit reglement een schout, benoemd door de koning, aan het hoofd, terwijl het plaatselijke bestuur verder bestond uit twee schepenen, benoemd door gedeputeerde staten uit de leden van de gemeenteraad, op voordracht van de raad, uit een dubbeltal, en een gemeenteraad, benoemd door gedeputeerde staten, voor de eerste maal onmiddellijk, en vervolgens op voordracht van de raad, uit een dubbeltal kandidaten. De leden der plaatselijke besturen werden benoemd voor zes jaren en waren steeds herkiesbaar. De raadsleden werden bij derde gedeelten vernieuwd: om de twee jaar trad een derde gedeelte van de raad en 1 schepen af, terwijl de schout met het laatste derde gedeelte aftrad. Het aantal raadsleden was niet in elke gemeente hetzelfde; het bedroeg, de schout inbegrepen 12 in gemeenten met meer dan 1.000, 9 in die met 500-1.000 en 6 in die met minder dan 500 inwoners.
Schout en schepenen benoemden alle andere gemeentefunctionarissen met uitzondering van de gemeentesecretaris en de gemeente-ontvanger, die door gedeputeerde staten werden benoemd uit een dubbeltal kandidaten, voorgedragen door de raad.
Bij het reglement op het bestuur ten platte lande in de provincie Limburg, vastgesteld bij koninklijk besluit van 23 juni 1825, nr.132, *  werden de namen schout en schepenen veranderd in burgemeester en assessoren, benamingen die in de noordelijke provincies reeds sedert de eerste reglementen voor het bestuur der plattelandsgemeenten in de verschillende provincies (1815-1819) in gebruik waren. Het plaatselijke bestuur bleef bestaan uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. De burgemeester werd door de koning benoemd, de assessoren vanwege de koning door de staatsraad gouverneur der provincie, uit de leden van de gemeenteraad en de gemeenteraad door gedeputeerde staten, na het plaatselijke bestuur te hebben gehoord. De termijn van benoeming voor al deze functionarissen bleef zes jaar, herbenoeming was steeds mogelijk. Om de twee jaar trad een derde of ongeveer een derde gedeelte der gemeenteraad af, de assessoren maakten deel uit van het eerste of tweede aftredende derde gedeelte, de burgemeester behoorde tot het laatste. De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond uit 7 of 9 personen, naar gelang de provinciale staten bepaalden. De gemeentesecretaris werd door de koning op voordracht van de gemeenteraad benoemd, de gemeente-ontvanger door gedeputeerde staten, eveneens op voordracht van de gemeenteraad.
Bij de Belgische op stand in 1830 stond bijna geheel Limburg aan de zijde van onze Zuiderburen. Ook Schaesberg heeft negen jaar lang, 1830-1839, deel uitgemaakt van het nieuwe Belgische Koninkrijk. Als gevolg van de afscheiding ontstond er een nieuwe bestuursregeling voor de plattelandsgemeenten. Ingevolge het besluit van het gouvernement provisoire van 8 oktober 1830 *  moesten de notabelen (zij die een bepaalde som in de belasting betaalden en zij die een vrij beroep uitoefenden) een burgemeester, assessoren en raadsleden kiezen.
Het besluit van het gouvernement provisoire van 28 oktober 1830 *  bepaalde, dat de gemeentesecretaris zou worden benoemd door de gemeenteraadsleden en de gemeente-ontvanger door de gouverneur der provincie uit een voordracht van 3 kandidaten door de gemeenteraad.
Met de Belgische gemeentewet van 30 maart 1836 *  traden nieuwe bepalingen in werking en vervielen ipso facto de zo juist genoemde gouvernementsbesluiten. In deze werd de gemeenteraad, niet meer de burgemeester, op de voorgrond geplaatst. De raadsleden werden door de kiesgerechtigde inwoners (censuskiesrecht) gekozen en wel rechtstreeks; de burgemeester en schepenen werden door de koning uit de leden van de raad benoemd. De zittingstermijn der raadsleden, evenals die van burgemeester en schepenen, was zes jaar, maar in de wijze van aftreding kwam enige verandering; deze zou om de drie jaar plaats hebben, de helft der raadsleden trad dan telkens af; de schepenen zouden voor de helft bij de eerste reeks behoren, voor de helft bij de tweede en de burgemeester bij de tweede. Het aantal raadsleden, inclusief burgemeester en schepenen, bedroeg 7 in gemeenten beneden de 1.000 inwoners, 9 in die van 1.000-3.000, 11 in die van 3.000-10,000 etc. ... en tenslotte 31 in die van 70.000 en meer inwoners. De gemeentesecretaris werd volgens de gemeentewet van 30 maart 1836 door de gemeenteraad benoemd, welke benoeming moest worden goedgekeurd door de députation permanente du conceil provincial.
De eerste benoeming van de secretaris geschiedde bij koninklijk besluit. De gemeente-ontvanger werd eveneens door de gemeenteraad benoemd onder goedkeuring van de députation permanente du conceil provincial.
Na de ingevolge het Londens tractaat van 19 april 1839 wederinbezitneming van Limburg door de Nederlandse koning Willem I, d.d. 22 juni 1839, en de opname van Limburg als hertogdom in de Duitse bond, d.d. 5 september 1839, werd de Nederlandse grondwet bij koninklijk besluit *  van 24 september 1840 voor Limburg van kracht verklaard.
Voordien echter waren er al voorlopige bestuursmaatregelen getroffen o.a. dat alle bestaande werkzame ambtenaren zonder onderscheid of uitzondering, in de weder in het bezit genomen landstreken van Limburg, aanvankelijk en tot zolang daaromtrent nader zou zijn beschikt, hun bedieningen bleven uitoefenen. Ook na de van kracht verklaring van de grondwet kwamen er nog verschillende wetten omtrent het plaatselijk bestuur tot stand. We vatten deze besluiten en wetten voor wat betreft de benoeming van burgemeester, schepenen, raadsleden, secretaris en ontvanger gemakshalve als volgt kort samen:
De burgemeester bleef benoemd worden door de koning.
De schepenen werden benoemd door de commissarissen, belast met het voorlopig bestuur, later door de staatsraad gouverneur van het hertogdom.
De raadsleden werden benoemd door de commissarissen, belast met het voorlopig bestuur, en vanaf 28 september 1841 door gedeputeerde staten.
De secretaris werd benoemd door de koning.
De ontvanger werd benoemd door de commissarissen, belast met het voorlopig bestuur, en later door de staatsraad gouverneur van het hertogdom.
De grondwet van 1848 en de daartoe geëiste gemeentewet van 29 juni 1851, Stbl. no.85, stellen de raad aan het hoofd van de gemeente. Het bestuur van elke gemeente bestaat uit een gemeenteraad, een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester. De leden van de raad worden gekozen door de inwoners der gemeente volgens censuskiesrecht. De raadsleden hebben zitting gedurende 6 jaar; een derde van hen treedt om de 2 jaar af en zijn weer herkiesbaar. De wethouders worden door de raad uit zijn midden benoemd; ze worden gekozen voor zes jaar, de helft treedt om de drie jaar af en zijn weer herkiesbaar. De burgemeester wordt door de koning benoemd voor de tijd van 6 jaar; hij kan na verloop van die tijd herbenoemd worden.
Het aantal raadsleden bedraagt, onverschillig of de burgemeester al dan niet lid van de raad is, 7 in gemeenten beneden de 3.000, 11 in gemeenten van 3.000-6.000, 13 in gemeenten van 6.001-10.000 etc. ... en tenslotte 45 in gemeenten boven de 200.000 inwoners. De gemeentesecretaris wordt door de raad, op voordracht van burgemeester en wethouders, benoemd, geschorst of ontslagen. De burgemeester, tot secretaris benoemd, wordt als zodanig niet dan met goedkeuring van de Kroon geschorst of ontslagen. De gemeente-ontvanger wordt eveneens door de raad, op voordracht van burgemeester en wethouders, benoemd, geschorst of ontslagen.
De grondwet van 1848 en de gemeentewet van 1851 zijn, met inbegrip van hun vele wijzigingen, nog steeds de grondslag voor de huidige samenstelling van het plaatselijke bestuur. De voornaamste wijzigingen in verband met het hierboven behandelde zijn: het algemeen kiesrecht, de zittingsperiode van 4 jaar voor zowel de gemeenteraad als de wethouders en de afschaffing van de periodieke aftreding.
Tot slot volgen nu nog lijsten van burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden, gemeentesecretarissen en gemeente-ontvangers van Schaesberg, voor zover althans nog te achterhalen.
2.1. Burgemeesters
2.2. Wethouders
2.3. Gemeenteraadsleden
2.4. Gemeentesecretarissen
2.5. Gemeenteontvangers
3. Verantwoording van de ordening en inventarisatie
4. Overzicht van de indeling der archieven
Concordans
De nummers die in de inventaris uit 1970 niet voorkomen zijn aangegeven met een-onmiddellijk vóór het = teken. Aan de volgende inventarisnummers zijn stukken toegevoegd: 378, 827, 834, 835, 843, 921, 1163, 1170, 1774 en 1177.
1-303=1-303
-=304-312
304=313
-=314-354
305-306=355-356
- = 357
307 = 358
-=359-361
308=362,372
309=363,364
-=365-376
310-761=377-828
-=829-833
762-763=834-835
- = 836
764-771=837-844
- = 845
772-780=846-854
- = 855
781-784=856-859
-=860-861
785-932=862-1009
-=1010-1017
933-972=1018-1057
-=1058
973-1034 = 1059-1120
-=1121-1122
1035-1036=1123-1124
-=1125-1126
1037=1127
-=1128-1129
1038=1130
-=1131-1133
1039-1042=1134-1137
-=1138-1142
1043-1046=1143-1146
-=1147-1151
1047-1048=1152-1153
-=1154-1156
1049-1051=1157-1159
-=1160
1052-1057=1161-1166
-=1167
1058-1061=1168-1171
-=1172
1062-1063=1173-1174
-=1175-1176
1064-1096=1177-1209
-=1210
1097=1211
-=1212
1098=1213
-=1214
1099-1142=1215-1258
-=1259
1143-1144=1260-1261
-=1262-1345
1145=1346
-=1347-1452
1146-1240=1453-1547
-=1548
1241-1263=1549-1571
-=1572-1607
1264-1288=1608-1632
-=1633-1657
1289=1658
-=1659-1660
1290-1299=1661-1670
-=1671-1678
1300-1325=1679-1704
-=1705-1710
1326-1351-1711-1736
1352-1401=vervallen.

Kenmerken

Datering:
1676-1910