Uw zoekacties: Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Militaire Zaken

356 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Militaire Zaken ( Stadsarchief Rotterdam )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
356 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Militaire Zaken
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Titel:
Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie: Stadsarchief Rotterdam
De dienstplicht
De dienstplicht werd in ons land eerst gedurende de Franse overheersing ingevoerd. Door loting werd bepaald welke dienstplichtigen zouden worden opgeroepen voor de werkelijke vervulling van hun dienstplicht.
Nadat Willem I was uitgeroepen tot soeverein vorst, werd op 20 december 1813 een Reglement van Algemeene Volkswapening vastgesteld (Stbl. no. 14). De Nederlandse strijdmacht zou worden samengesteld uit een Landstorm en een Landmilitie.
De Landstorm zou bestaan uit alle weerbare mannen van 17 tot 50 jaar, die konden worden ingezet bij de verdediging van de eigen woonplaats en de directe omgeving. Uit de Landstorm werd de Landmilitie geformeerd, waarvoor in principe alle weerbare mannen van 17 tot 45 jaar in aanmerking kwamen. De sterkte was vastgesteld op 20.000 man. De Landmilitie werd in de praktijk gevormd door vrijwilligers, aangevuld met ingelote dienstplichtigen. De taak van de Landmilitie was de verdediging van het vaderland en de verdrijving van de vijand, waarbij ze geassisteerd zou worden door de staande armé, gevormd door beroepsmilitairen.
De Nationale Militie
In de eerste grondwet van 29 maart 1814 werd ook een hoofdstuk gewijd aan de defensie van het koninkrijk. Gebaseerd op deze bepalingen verscheen op 27 februari 1815 de eerste Militiewet (Stbl. no. 19). Deze wet moest de artikelen 123, 124 en 126 van de grondwet in werking brengen. Behalve de staande armé, zou de Nederlandse strijdmacht bestaan uit een korps Nationale Militie, gevormd door circa 22.000 man. Wanneer het aantal vrijwilligers niet voldoende zou zijn, zou aanvulling plaatsvinden met behulp van lotelingen. De dienstplicht duurde 5 jaar, van 18 tot en met 22 jaar. Na de vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werd op 24 augustus 1815 een nieuwe grondwet afgekondigd (Stbl. no. 45). Volgens art. 208 van deze grondwet zou de militie zich ongeveer een maand per jaar oefenen in de "wapenhandel". De militie zou nimmer naar de koloniën mogen worden gezonden (art. 210).
De tweede Militiewet van 8 januari 1817 (Stbl. no. 1), die op de nieuwe grondwet was gebaseerd, bepaalde dat de sterkte der Nationale Militie evenredig moest zijn aan 1 man per 100 inwoners. Elke provincie werd verdeeld in kantons van 8-12000 inwoners. Rotterdam bestond uit 6 kantons. Bij wet van 27 april 1820 werd bepaald dat per gemeente slechts één kanton zou bestaan.
Iedereen was verplicht zich te laten inschrijven en aan de loting deel te nemen, ongeacht welke redenen tot vrijstelling men meende te hebben.
De wet van 1817 bleef van kracht tot 1861, in welk jaar ze werd vervangen door de wet van 19 augustus (Stbl. no. 72). Gedurende de periode dat de militiewet van 1817 van kracht was, viel het inschrijvingsjaar en het lichtingsjaar samen. Bij de invoering van de wet van 1861 verschoof het lichtingsjaar; het kwam nu een jaar na het inschrijvingsjaar te liggen. Deze verschuiving had tot gevolg dat het lichtingsjaar 1862 kwam te vervallen *  .
Nadat in 1898 de nummerwisseling en de plaatsvervanging werden afgeschaft (wet van 2 juli, Stbl. no. 70), waardoor persoonlijke dienstplicht tot stand kwam, werd bij wet van 24 juni 1901 (Stbl. no. 159) iedere Nederlander in beginsel dienstplichtig. Het contingent werd vergroot tot 17.500 man. De dienstplicht werd verhoogd tot 15 jaar, waarvan 8 jaar bij de militie en 7 jaar bij de legerreserve, de Zgn. Landweer. Deze Landweer, ingesteld bij wet van 24 juni 1901 (Stbl. no. 160) was bedoeld om als Iegeraanvulling de niet meer bruikbare schutterij te vervangen *  Omdat minder miliciens nodig waren dan er aanbod was, bleef het stelsel van loting gehandhaafd. Een nieuwe wet van 2 februari 1912 (Stbl. no. 21) verhoogde het jaarlijkse contingent tot 23.000 man en verkortte de diensttijd tot 6 jaar bij de militie en 5 jaar bij de Landweer *  In 1922 werden krachtens de Dienstplichtwet van 4 februari 1922 (Stbl. no. 43) de Nationale Militie en de Landweer opgeheven. De militieplicht werd vervangen door de dienstplicht.
De Landstorm
Volgens het Reglement van Algemeene Volkswapening van 1813 (Stbl. nr. 14) werden alle weerbare mannen van 17-50 jaar ingelijfd bij de Landstorm om in tijden van oorlog en gevaar te worden ingezet bij de verdediging van de eigen woonplaats en de directe omgeving. Bij wet van 27 februari 1815 (Stbl. nr. 20) werd de organisatie gewijzigd. Er zouden schutterijen worden opgericht, onderscheiden in dienstdoende in steden met meer dan 2.500 inwoners en rustende voor het platteland. Voor de verdediging van het land werden de dienstdoende en rustende schutterijen samengebracht in de Landstorm. De wet van 11 april 1829 (St.bl. nr. 17, art. 77) breidde de Landstorm in geval van nood uit tot "alle weerbare ingezetenen die niet reeds in persoon in dienst zijn bij land- of zeemacht, de Nationale Militie of bij enig andere vrijwillig korps". Wegens dreigend oorlogsgevaar als gevolg van de Belgische Opstand werd in 1832 tot daadwerkelijke oproeping van de Landstorm overgegaan door afkondiging van het besluit van 23 nov. 1832 (Stbl. no. 55). Nadat in 1839 het eindverdrag met België was getekend, werd de Landstorm ontbonden bij besluit van 4 aug. 1839 (Stbl. no 34). Daarna bleef de situatie lange tijd ongewijzigd, slechts onderbroken door voorbereidende maatregelen voor de oproeping van de dienstdoende schutterijen tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870.
Eerst in 1913 wijzigde zich het karakter van de Landstorm door de wet van 1913 (Stbl. no. 149), die bepaalde dat de Landstorm zou bestaan uit iedere mannelijke Nederlander onder 30 jaar die vroeger om welke reden dan ook vrijstelling had gekregen (uitgezonderd afgekeurden). Drie maanden lang moest iedere ingedeelde 10 uur per week aan de oefening deelnemen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd de mogelijkheid geopend om vrijwillig bij de Landstorm dienst te nemen *  In Rotterdam werden bij die gelegenheid vrijwillige korpsen opgericht, die in de morgen- en avonduren oefenden *  Door de Dienstplichtwet van 1922 verviel de Landstormwet en werd de betrokken categorie als buitengewoon dienstplichtig ingedeeld. Niettemin bleef de mogelijkheid tot vrijwillige Landstorm bestaan (K.B. 10 juli 1933, Stbl. no. 360). In 1940 werd hij door de Duitse bezetter ontbonden.
Vrijwillige schutters en rustbewaarders
In zijn proclamatie van 5 oktober 1830 (Stbl. no. 62) riep de koning in verband met de opstand in het Zuiden, vrijwilligers op voor de verdediging van het land. De daarop gevormde compagnieën vrijwilligers vielen uiteen in twee categorieën: de vrijwillige schutters die met de dienstdoende schutters meetrokken naar het zuiden, en de rustbewaarders, alleen bestemd om bij gevaar van brand en oproer binnen de stad dienst te doen *  Deze laatsten werden later ook met de term 'vrijwillige schutterij' aangeduid.(De rustbewaarders dienen wel te worden onderscheiden van de rustende schutterij-zie hierboven). Nadat de afscheiding van België een feit was, werden zij van hun dienst ontheven.
Fonds ter ondersteuning en aanmoediging van de gewapende dienst
Jaarlijks werd door de officieren van de schutterij, en later door de schalisten, een kollekte gehouden ten behoeve van het Fonds ter ondersteuning en aanmoediging van de gewapende dienst. De kollekte vond plaats direkt of daags na de in juni gehouden dankstond ter gedachtenis van de slag bij Waterloo. De "leeraars der onderscheiden godsdienstige gezindten" werd gevraagd hun toehoorders vanaf de preekstoel "tot een milde bijdrage aan te sporen" *  .
Secretarie
Toen na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden een beperkte dienstplicht werd ingevoerd, kwam de taak tot registratie van de dienstplichtigen bij de secretarieën der gemeenten te liggen. In Rotterdam werd daarvoor geen afzonderlijke afdeling gevormd; het werk werd waarschijnlijk gedaan door één van de secretarieambtenaren. De eerste duidelijke aanwijzing betreffende een zelfstandige afdeling Militaire Zaken dateert pas van 1923 *  Dan is ook juist een nieuwe fase begonnen door de invoering van de dienstplicht, waarbij de inschrijvingsregisters voor de Landstorm en de Landweer waren vervallen.
In 1936 werd de afdeling samengevoegd met de afdeling Bevolking, waarmee zij als zelfstandige afdeling ophield te bestaan.
Geschiedenis van het archief
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording
Aanwijzingen voor de gebruiker
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen