31 Gemeente Giethoorn 1943-1972 ( Gemeentearchief Steenwijkerland )
31
Gemeente Giethoorn 1943-1972
Inleiding
1.1. De geschiedenis van de gemeente
1.1.1. Korte geschiedenis van Giethoorn tot 1943
31 Gemeente Giethoorn 1943-1972
1. Inleiding
1.1. De geschiedenis van de gemeente
1.1.1.
Korte geschiedenis van Giethoorn tot 1943
Vanaf de 12e eeuw was er al sprake van bewoning in het gebied rond Giethoorn. De eerste bekende bewoners van Giethoorn zou een groep flagellanten geweest zijn, een middeleeuwse godsdienstige sekte, die zich met toestemming van de bisschop van Utrecht in het gebied vestigde. Daarnaast vestigden mensen zich er in de vroege middeleeuwen onder invloed van demografische druk (de verhouding tussen het aantal mensen en de bestaansmogelijkheden). Al vanaf de 11e of 12e eeuw was turfsteken een noodzakelijke en lucratieve vorm van broodwinning geworden, en de bewoners van Giethoorn waagden zich al snel aan dit zware ambacht. Het resultaat van deze vervening of veenderij was een watergebied met grote plassen (Belter-, Beulaker- en Bovenwiede). Zo was een geïsoleerd dorp ontstaan, dat tot in het begin van de twintigste eeuw aan geen enkele verkeersweg lag en waar het vervoer haast uitsluitend over water kon geschieden.
In de tweede helft van de zestiende eeuw bekeerden veel Gieterse dorpelingen zich tot het doopsgezinde geloof.
Behalve van de turfafgraving leefde de bevolking vooral van veeteelt, met hooi- en rietsnijden, landbouw en visserij als nevenactiviteiten. Daarnaast ontwikkelden zich in de loop van de 19e eeuw nog een paar andere kleine ambachten: rond 1840 bezat Giethoorn een smederij en zes scheepstimmerwerven voor kleine schepen (vooral punters en pramen), en later, aan het begin van de 20e eeuw, waren er acht eendenkooien. Maar over het geheel genomen was Giethoorn een kleine, semi-agrarische gemeenschap. De enige vorm van industrialisatie tot in de jaren '50 van de twintigste eeuw was een kleine zuivelfabriek.
In de tweede helft van de zestiende eeuw bekeerden veel Gieterse dorpelingen zich tot het doopsgezinde geloof.
Behalve van de turfafgraving leefde de bevolking vooral van veeteelt, met hooi- en rietsnijden, landbouw en visserij als nevenactiviteiten. Daarnaast ontwikkelden zich in de loop van de 19e eeuw nog een paar andere kleine ambachten: rond 1840 bezat Giethoorn een smederij en zes scheepstimmerwerven voor kleine schepen (vooral punters en pramen), en later, aan het begin van de 20e eeuw, waren er acht eendenkooien. Maar over het geheel genomen was Giethoorn een kleine, semi-agrarische gemeenschap. De enige vorm van industrialisatie tot in de jaren '50 van de twintigste eeuw was een kleine zuivelfabriek.
In de twintigste eeuw begon het leven voor de inwoners van Giethoorn in snel tempo te veranderen. Eerst veranderde het landschap: gedurende de economische crises van de jaren '20 en '30 van deze eeuw werden gebieden in en rond Giethoorn aangewezen voor inpolderingsprojecten in het kader van werkverschaffing voor werkloze arbeiders uit de Randstad. In de periode 1924-1929 werd het kanaal Steenwijk-Blauwe Hand in werkverschaffing aangelegd. In 1928 werd gestart met de eerste proefinpoldering (polderafdeling IV, de latere polder Giethoorn), daarna met de huidige polders Gelderingen en Halfweg. Het belang van de landbouw voor de economie van de gemeente groeide daarmee sterk. De inpolderingen werden uitgevoerd door de N.V. Ontginningsmaatschappij "Land van Vollenhove", waarin de staat, de provincie Overijssel en het waterschap Vollenhove participeerden. De opbrengst van het werk voor de Gietersen viel tegen: vissers verloren visgronden, terwijl ook het areaal voor veehouderij en rietteelt afnam. Van de pachtboeren in de nieuwe polders kwam slechts een enkeling uit Giethoorn. De tewerkgestelden waren o.a. afkomstig uit Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Papendrecht en Zwolle. Werklozen uit de streek werden meestal slechts ingezet wanneer die uit de grote steden in het najaar weer vertrokken. Met name de vissers, die werkloos waren geworden door de projecten die juist bedoeld waren om mensen aan werk te helpen, hebben nog jarenlang gestreden om een schadevergoeding.
In een uitvoerige brief aan de waarnemend secretaris-generaal van het departement van sociale zaken van 24 januari 1941 vatten burgemeester en wethouders het aldus samen: "(...) Waar de N.V. (Ontginningsmaatschappij Land van Vollenhove) reeds gedurende een 12 tal jaren met deze (ontginnings)werken bezig is, zoodat een groot complex geheel ontgonnen en in het economisch verkeer is gebracht, is het thans wel mogelijk een oordeel uit te spreken over de invloed van deze werken op het economisch leven van de streek en der ingezetenen. We moeten dan tot de conclusie komen, dat de hooge verwachtingen, die indertijd van de uitvoering der werken werden gekoesterd, niet in vervulling zijn gegaan, maar dat integendeel als gevolg der werken, nieuwe problemen zijn ontstaan, die dringend om een oplossing vragen."
Deze problemen waren velerlei.
Allereerst was er door de inpolderingsprojecten een einde gekomen aan het turfsteken: men wilde immers juist land winnen, niet verliezen, en voor de turfstekers van Giethoorn bleef geen enkel werkgebied meer over.
Daarnaast waren de door de Dienst der Domeinen gestichte boerderijen in de nieuwe polders te groot voor de Giethoornse bedrijven en daardoor werden ze verpacht aan landbouwers en veehouders van elders, terwijl het areaal voor de Giethoornse bedrijven door de ontginningen verminderd was. Het Domeinbestuur had daarop ten behoeve van Giethoornaren enkele bedrijven gesticht van 12 hectare, maar ook dat was te groot voor dit dorp.
Door de aanleg van de polders trad ook een geleidelijke verdroging van het gebied rondom de ingepolderde veengebieden op. De oorzaak was het wegzakken van het water in Noordwest-Overijssel door de lage grondwaterstand in de nieuwe polder. Het gevolg was dat de rietlanden rondom Giethoorn minder nat werden, wat het vol groeien van de natte stukken 'het verlandingsproces' versnelde. Rietteelt en visserij werden daardoor steeds minder rendabel, en veel vissers verkochten hun punters aan de scheepswerven, of verhuurden ze aan de nieuwe boeren voor het transport van hun vee. Het traditionele verkeer te water was door de inpolderingen verstoord en hierdoor verloren ook de scheepswerven werk, al overleefden ze door punters en andere vaartuigen te gaan verhuren.
Allereerst was er door de inpolderingsprojecten een einde gekomen aan het turfsteken: men wilde immers juist land winnen, niet verliezen, en voor de turfstekers van Giethoorn bleef geen enkel werkgebied meer over.
Daarnaast waren de door de Dienst der Domeinen gestichte boerderijen in de nieuwe polders te groot voor de Giethoornse bedrijven en daardoor werden ze verpacht aan landbouwers en veehouders van elders, terwijl het areaal voor de Giethoornse bedrijven door de ontginningen verminderd was. Het Domeinbestuur had daarop ten behoeve van Giethoornaren enkele bedrijven gesticht van 12 hectare, maar ook dat was te groot voor dit dorp.
Door de aanleg van de polders trad ook een geleidelijke verdroging van het gebied rondom de ingepolderde veengebieden op. De oorzaak was het wegzakken van het water in Noordwest-Overijssel door de lage grondwaterstand in de nieuwe polder. Het gevolg was dat de rietlanden rondom Giethoorn minder nat werden, wat het vol groeien van de natte stukken 'het verlandingsproces' versnelde. Rietteelt en visserij werden daardoor steeds minder rendabel, en veel vissers verkochten hun punters aan de scheepswerven, of verhuurden ze aan de nieuwe boeren voor het transport van hun vee. Het traditionele verkeer te water was door de inpolderingen verstoord en hierdoor verloren ook de scheepswerven werk, al overleefden ze door punters en andere vaartuigen te gaan verhuren.
Tenslotte vormden het dorp met zijn bedrijven enerzijds en de nieuwe cultuurgronden anderzijds geen eenheid meer. In de eerder genoemde brief van Burgemeester en Wethouders uit 1941 valt zo te lezen: "(...) Het is mogelijk en ook gewenscht, dat nog meerdere kleinere boerderijen worden gesticht, ook nog kleinere dan 12 H.A., en ook is het mogelijk het nog aanwezige land (...) te reserveeren voor verpachting als los land (...), maar dit alles kan niet ongedaan maken, dat de bedrijven in het dorp en de gronden, gelegen ten Westen van den straatweg Steenwijk-Giethoorn, voorgoed van elkaar gescheiden zijn (...)."
Het dorp moest op zoek naar een nieuwe identiteit, en nieuwe middelen van bestaan.
Het dorp moest op zoek naar een nieuwe identiteit, en nieuwe middelen van bestaan.
laatste wijziging 13-10-2023
483 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 4 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 13-10-2023
483 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 4 bestanden
Kenmerken
Auteur:
A. Gunther, M. Koekoek, B. de Groot en C. Joustra (VHIC)
Categorie:
laatste wijziging 13-10-2023
483 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 4 bestanden