Uw zoekacties: Gemeente Giethoorn 1796-1942 en Rietvlechtschool 1918-1928

30 Gemeente Giethoorn 1796-1942 en Rietvlechtschool 1918-1928 ( Gemeentearchief Steenwijkerland )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1.1. Korte geschiedenis van Giethoorn
30 Gemeente Giethoorn 1796-1942 en Rietvlechtschool 1918-1928
1. Inleiding
1.1.
Korte geschiedenis van Giethoorn
De mens heeft diep ingegrepen in het landschap van Giethoorn. Tot in de middeleeuwen bestond het landschap uit hoogveen en bossen. Vanaf de 11e of 12e eeuw heeft vervening plaatsgevonden, waarbij men zich weinig liet liggen aan wat er na de vervening overbleef. Het resultaat was een watergebied met grote plassen (Belter-, Beulaker- en Bovenwiede). *  Zo was een geïsoleerd dorp ontstaan, dat tot in het begin van deze eeuw aan geen enkele verkeersweg lag en waar het vervoer haast uitsluitend over water kon geschieden. * 
De eerste bewoners van Giethoorn zou een groep flagelanten geweest zijn, een middeleeuwse godsdienstige sekte, die zich met toestemming van de bisschop van Utrecht vestigde. Ook onder invloed van demografische druk (de verhouding tussen het aantal mensen en de bestaansmogelijkheden) zouden in de middeleeuwen mensen in het gebied zijn neergestreken. In de tweede helft van de zestiende eeuw vestigden zich veel doopsgezinden in Giethoorn. *  Behalve van de turfafgraving leefde de bevolking vooral van veeteelt, met hooi- en rietsnijden, landbouw en visserij als nevenactiviteiten. Aan het begin van de eeuw waren er acht eendenkooien. Tot in de jaren '50 was de zuivelfabriek de enige industrie van bovenlokale betekenis. Tot slot groeide sinds het begin van deze eeuw het toerisme als bron van inkomsten, evenals, na de inpolderingen, de landbouw. * 
Het bestuur van Giethoorn werd in de periode 1795-1942 achtereenvolgens gevormd door het gerecht (schout en keurnoten), de municipaliteit en vanaf 1811 de gemeente. Het bestuur had aanvankelijk niet alleen een bestuurlijke taak, maar voerde ook de rechtspraak. Notulen van het gerecht werden aangetroffen tot in 1796. Jaarlijks vergaderden bovendien-in elk geval tot 1798-de "goedsheren en erfgenamen", "(...) ten einde volgens ouder gewoonte de jaarlijkse Mayvergadering te houden en te delibereeren en te resolveeren over alles wat 's Karspels zaaken betreft (...)." *  Het kerspel is in deze periode te zien als een plattelandsgemeenschap, waarvan de geërfden, de goedsheren en erfgenamen, op bepaalde terreinen een medebestuur vormden naast het door de hogere overheden ingestelde schoutambten. De grenzen van een kerspel en een schoutambt hoeven niet noodzakelijk samen te vallen. De taak van de schout lag vooral op het terrein van de rechtspraak, terwijl de geërfden zich bezighielden met andere gemeenschappelijke belangen, zoals waterstaatszaken, gebruik van onverdeelde grond, aanstelling van de schoolmeester en dergelijke. De notulen van beide organen werden overigens in de aangetroffen periode in hetzelfde deel ingeschreven. *  Hetzelfde geldt voor de notulen van de municipaliteit, die in 1795 werd ingesteld bij de bataafse revolutie om namens de bevolking het bestuur uit te oefenen. De oude kerspelorganisatie hield daarmee overigens nog niet direct op te bestaan. In 1804 nog richtten de goedsheren en erfgenamen zich tot het departementaal bestuur van Overijssel met een verzoek om afkoop van de kosten van de onderhoudsplicht van de zeedijk. * 
Begin april 1811 werden de voormalige schout- en richterambten in Overijssel omgezet in gemeenten. De gemeente Giethoorn werd bestuurd door een maire, die aanvankelijk vaak nog schout werd genoemd en ook na de franse tijd weer zo ging heten. Vanaf 1825 heet deze functionaris burgemeester. De burgemeester werd en wordt door de Kroon benoemd voor een periode van zes jaar.
Het dagelijks bestuur van de gemeente werd gevormd door de burgemeester en de assessoren. Sinds de invoering van de Gemeentewet in 1851 worden de assessoren wethouders genoemd.
Assessoren en gemeenteraad werden aanvankelijk voor een periode van zes jaar benoemd door gedeputeerde staten van Overijssel, maar sinds 1851 wordt de raad rechtstreeks gekozen door het kiesgerechtigde deel van de bevolking. De wethouders worden sindsdien door en uit de raad gekozen. Tot de herziening van de Kieswet in 1919 trad om de twee jaar een derde deel van de raad en een wethouder af. Vanaf 1919 wordt de raad in zijn geheel om de vier jaar gekozen. Voor een overzicht van burgemeesters, wethouders en raadsleden wordt verwezen naar de bijlagen bij deze inleiding.
Vóór 1851 werden de gemeentesecretaris en -ontvanger op voordracht van de gemeenteraad benoemd door gedeputeerde staten, daarna rechtstreeks door de raad.
Voor de handhaving van de openbare veiligheid was het dorp ingedeeld in rotten, waarover zogenaamde rotmeesters waren aangesteld. Op 24 februari 1798 werd de gemeente opnieuw ingedeeld in 15 rotten, bij besluit van de municipaliteit en gecommitteerden uit het kerspel. *  Ook in 1811 en 1817 is sprake van rotten. In de 19e eeuw hadden de gemeenten veldwachters in dienst voor de bewaring van rust en orde. De gemeenteveldwachters werden door de Duitse bezetter in de tweede wereldoorlog opgenomen in de marechaussee.
De gemeente Giethoorn had een zeer klein personeelsbestand. Sinds 1851, maar waarschijnlijk ook daarvoor al was de burgemeester steeds ook de secretaris. Men had een bode in dienst, een veldwachter en enkele onderwijzers. Nog in 1924 werkte er slechts een ambtenaar op de secretarie van Giethoorn, in 1926 twee. *  In 1937 maakt de eerste ambtenaar een rapport op over de noodzaak tot reorganisatie van de gemeentelijke administratie. Hij noemt in dit rapport de burgemeester-secretaris, een ambtenaar-ontvanger (tevens agent van de arbeidsbemiddeling), een ambtenaar ter secretarie en een tijdelijk ambtenares. Daarnaast werd in de jaren daarvoor administratieve hulp verleend door vrijwilligers in opleiding die ambtenaar wilden worden, de zogenaamde volontairs, en de gemeenteveldwachter. *  De reorganisatie die daarop in de gemeenteraad werd vastgesteld hield geen uitbreiding van het personeel in, maar enkel een verschuiving van de taken. Wel werd de waarneming van de administratie van het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf door de ambtenaar ter secretarie afgestoten. * 
Het elektriciteitsbedrijf werd in 1925 opgericht om de distributie van elektriciteit, die werd betrokken van de IJsselcentrale te Zwolle, in de gemeente te verzorgen. Een jaar later kreeg Giethoorn zijn eerste straatverlichting. *  Over de aansluiting van Dwarsgracht op het elektriciteitsnet werd pas in 1940 gesproken. De schaarste aan koperdraad vormde hierbij een probleem. De elektrificatie van de buurtschap Jonen vond men ook toen nog te duur. * 
Tot de grote overstroming van 1825 zou het centrum van het dorp in de Middenbuurt hebben gelegen, evenals het gemeentehuis. Het centrum werd daarna het verplaatst naar het Zuideinde. Daar werd, wanneer is niet bekend, naast de school ook het gemeentehuis gevestigd. *  Op 30 november 1928 besloot de gemeenteraad tot aankoop van het nieuwe gebouw van de op te heffen rietvlechtschool aan het Paardepad om dat in te richten als gemeentehuis en ambtswoning voor de burgemeester. Het oude gemeentehuis werd verkocht. *  Het nieuwe gemeentehuis werd medio 1929 in gebruik genomen.
Van wijzigingen in het grondgebied van de gemeente werden geen sporen aangetroffen. Een plan van gedeputeerde staten van Overijssel uit 1927 om de gemeente met Wanneperveen samen te voegen werd door de gemeenteraad van Giethoorn in principe gunstig ontvangen, in verband met de benarde financiële positie van de gemeente. In Wanneperveen dacht men er echter anders over en het plan ging niet door. * 
Voor het onderwijs bestonden in 1811 waarschijnlijk al twee openbare scholen, een in Noordeinde en een in Zuideinde. Althans wordt de uitdrukkelijk de Noorderschool vermeld in de aanbesteding van een verbouwing in dat jaar. In 1828 krijgt ook de buurtschap Dwarsgracht een school, waar-in tegenstelling tot de scholen in Noord- en Zuideinde aanvankelijk alleen in de wintermaanden les werd gegeven. Waarschijnlijk vanaf 1839, maar zeker vanaf 1844 werd er echter ook hier volledig dagonderwijs gegeven. *  De school in Dwarsgracht bleef zeer klein, waardoor na de invoering van de Lager Onderwijswet 1920 steeds raadsbesluiten tot instandhouding van deze school moesten worden genomen.
Gedurende de economische crises van de jaren '20 en '30 van deze eeuw werd opnieuw diep ingegrepen in de structuur van het grondgebied van de gemeente Giethoorn en de omliggende gemeenten. In de periode 1924-1929 werd het kanaal Steenwijk-Blauwe Hand in werkverschaffing aangelegd. In 1928 werd gestart met de eerste proefinpoldering (polderafdeling IV, de latere polder Giethoorn), daarna met de huidige polders Gelderingen en Halfweg. *  Het belang van de landbouw voor de economie van de gemeente groeide daarmee sterk. De tewerkgestelden waren o.a. afkomstig uit Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Papendrecht en Zwolle. Werklozen uit de streek werden vooral ingezet wanneer die uit de grote steden in het najaar weer vertrokken. *  De inpolderingen werden uitgevoerd door de N.V. Ontginningsmaatschappij "Land van Vollenhove", waarin de staat, de provincie Overijssel en het waterschap Vollenhove participeerden. De opbrengst van het werk voor de Gietersen viel tegen: vissers verloren visgronden, terwijl ook het areaal voor veehouderij en rietteelt afnam. Van de pachtboeren in de nieuwe polders kwam slechts een enkeling uit Giethoorn. Met name de vissers hebben nog jarenlang gestreden om een schadevergoeding. * 
In een uitvoerige brief aan de waarnemend secretaris-generaal van het departement van sociale zaken van 24 januari 1941 vatten burgemeester en wethouders het aldus samen: (...) Waar de N.V. (Ontginningsmaatschappij Land van Vollenhove) reeds gedurende een 12 tal jaren met deze (ontginnings)werken bezig is, zoodat een groot complex geheel ontgonnen en in het economisch verkeer is gebracht, is het thans wel mogelijk een oordeel uit te spreken over de invloed van deze werken op het economisch leven van de streek en der ingezetenen. We moeten dan tot de conclusie komen, dat de hooge verwachtingen, die indertijd van de uitvoering der werken werden gekoesterd, niet in vervulling zijn gegaan, maar dat integendeel als gevolg der werken, nieuwe problemen zijn ontstaan, die dringend om een oplossing vragen." *  Het traditionele verkeer te water is door de inpolderingen verstoord. "Het dorp met zijn bedrijven enerzijds en de nieuwe cultuurgronden anderzijds vormen geen eenheid." De door de Dienst der Domeinen gestichte boerderijen waren te groot voor de Giethoornse bedrijven en daardoor gepacht door landbouwers en veehouders van elders, terwijl het areaal voor de Giethoornse bedrijven door de ontginningen verminderd was. Het Domeinbestuur had daarop t.b.v. Giethoornaren enkele bedrijven gesticht van 12 hectare, maar ook dat was te groot voor dit dorp. "(...) Het is mogelijk en ook gewenscht, dat nog meerdere kleinere boerderijen worden gesticht, ook nog kleinere dan 12 H.A., en ook is het mogelijk het nog aanwezige land (...) te reserveeren voor verpachting als los land (...), maar dit alles kan niet ongedaan maken, dat de bedrijven in het dorp en de gronden, gelegen ten Westen van den straatweg Steenwijk-Giethoorn, voorgoed van elkaar gescheiden zijn (...)."
Het gemeentebestuur komt ook met een oplossing, namelijk een herverkaveling van gronden ten oosten van het dorp en een verlaging van het waterpeil. Dat hierdoor de Dorpsgracht, het Bovenwiede en de Molengracht zouden droogvallen moest voor lief genomen worden. "(...) O.i. blijft het natuurschooon hier steeds van secundaire betekenis. Het is volkomen waar, dat tijdens het zomerseizoen velen Giethoorn een bezoek brengen, maar de opbrengsten uit dit bezoek zijn betrekkelijk gering.
Het vreemdelingenbezoek bepaalt zich voor een zeer groot gedeelte tot dagjesmenschen, die weinig geld achterlaten. (...). Ofschoon wij (...) gaarne het karakteristieke natuurschoon zouden hebben gespaard, zijn wij als gemeentebestuur bereid de volle verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de aantasting ervan, overtuigd als wij zijn, dat het een noodzakelijke aantasting is en dat een stil zitten ten koste van de toekomst der streek zoude zijn. Uit het bovenstaande volgt, dat wij, ofschoon volkomen beseffend, dat vele protesten zullen opklinken, (...), bereid zijn te bevorderen, dat inderdaad worde overgegaan tot algeheele drooglegging der gronden ten Oosten van den weg Steenwijk-Giethoorn." Voor de uitvoering van deze werkzaamheden vroegen zij een rijkssubsidie in de loonkosten. Op 20 mei 1941 kwam het antwoord van de Rijksdienst voor de Werkverruiming, die overleg had gepleegd met het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming. Dat departement had ernstige bezwaren tegen de aantasting van het karakter van Giethoorn en het plan ging niet door. * 
Dit karakter betekende intussen ook een bron van inkomsten voor de Giethoornse horeca. Diverse café- en vergunninghouders trachtten door middel van zogenaamde gidsen klanten naar hun uitspanning te lokken. De onderlinge concurrentie leidde echter tot vechtpartijen onder de gidsen en het lastigvallen van toeristen. Ook reglementering van het gidsenstelsel door het uitgeven van gemeentelijke vergunningen leidde niet tot de gewenste verbetering. *  In 1935 werd het vergunningenstelsel op verzoek van de gezamenlijke café- en vergunninghouders aangepast: ieder hotel of café mocht nog slechts één gids hebben op een vaste plaats. *  In 1938 blijken de gidsen zich echter weer weinig van de spelregels aan te trekken en na een enquête onder de horeca-ondernemers in 1940 werden de vergunningen afgeschaft. Het gidsen werd verboden. * 
Om de ontwikkeling van het ruimtegebruik te reguleren stelden en stellen gemeenten wel uitbreidingsplannen, later bestemmingsplannen genoemd, op. Dergelijke plannen werden in het archief van Giethoorn in de periode, beschreven in deze inventaris niet aangetroffen. Wel is er in 1937 gecorrespondeerd over de reglementering van het bouwen van zomerhuisjes en over de opstelling van een streekplan, waarin de ruimtelijke ordening zou moeten worden vastgelegd voor de gemeenten Lemsterland, Weststellingwerf, Kuinre, Blankenham, Blokzijl, Stad-Vollenhove, Zwartsluis, Oldemarkt, Wanneperveen, Giethoorn, Steenwijkerwold, Steenwijk, Nijeveen, Meppel, Staphorst, Hasselt, Genemuiden, IJsselmuiden, Kampen, Zwollerkerspel en Zwolle. Dergelijke plannen worden door de provinciale overheid vastgesteld. * 
1.2. De rietvlechtschool
1.3. Geschiedenis van het archief
1.4. Archief van het bestuur van de rietvlechtschool
1.5. Verantwoording van de inventarisatie
1.6. Aanwijzingen voor de gebruiker
1.7. Bestuurders van Giethoorn
1.8. Literatuur
1.9. Aanvulling op de inleiding bewerkingstraject VHIC 2007-2009

Kenmerken

Auteur:
ODRP facilitair