Uw zoekacties: Stad Steenwijk tot ca. 1811

14 Stad Steenwijk tot ca. 1811 ( Gemeentearchief Steenwijkerland )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding van het oud-archief der stad Steenwijk
1.1. Bestuursinrichting
1.2. Geschiedenis van het archief.
1.3. Ordening van het archief
14 Stad Steenwijk tot ca. 1811
1. Inleiding van het oud-archief der stad Steenwijk
1.3.
Ordening van het archief
De oude orde, zooals zij door de bovengemelde opschriften van 1645 werd aangeduid, heb ik bij de ordening van het archief hersteld. De ingekomen brieven en resolutiën werden naar hunne herkomst bijeengevoegd, waarbij tevens gelegenheid was er eenige uit te verwijderen, die niet aan de Magistraat, maar aan de Gedeputeerde geërfden en Zijlmeesters van de schutsluis te Blokzijl en aan den Serviesmeester te Steenwijk waren geadresseerd. Bij de sorteering bleek ook, dat in eenige ingekomen brieven minuten van de antwoorden lagen en dat de witte kant van andere den secretaris had gediend om er het antwoord op te concipiëeren: aanwijzingen, waaruit ik opmaakte, dat vroeger de minuten in de ingekomen stukken hadden gelegen. Ook deze oorspronkelijke toestand werd hersteld. De weinige buiten de dossiers zwervende minuten legde ik zooveel mogelijk weer in de betrekkelijke ingekomen brieven en de exemplaren, die er daarna nog overbleven, daar tusschen.
Maar vervolgens stond ik voor eene moeilijkheid. Vooral in de dossiers betreffende geschillen van bestuur en de fortificatiewerken, trof ik ook ingekomen brieven en resolutiën en minuten van brieven aan, welke dikwijls op dezelfde zaak betrekking hadden als andere, die naar hunne herkomst waren gelegd. Maakte ik de dossiers vollediger, dan zouden de naar hunne herkomst gesorteerde brieven en resolutiën er zoo niet alle, dan toch grootendeels in verdwijnen. En dit was m.i. niet in overeenstemming met de oorspronkelijke, door de opschriften van den secretaris Ter Stege aangewezen orde. Werden daarentegen de brieven en resolutiën uit de dossiers genomen en bij de naar de herkomst gesorteerde verzameling gelegd, dan vreesde ik de door de latere secretarissen gevolgde wijze van deponeering nog meer te verstoren, dan al reeds had plaats gehad. Daarom besloot ik de dossiers te laten in den toestand, waarin ze waren, en de los geraakte zoo goed mogelijk weer te vereenigen, waarbij ik mij echter veroorloofde groote bundels stukken b.v. over de onderwerpen kerkelijke geschillen, gemeene landsmiddelen, geschillen tegen de Staten van Overijsel en tegen den Drost van Vollenhove te sorteeren naar de onderscheiden zaken en deze onder eigen nummers te inventariseeren. De charters heb ik zooveel mogelijk gevoegd bij de administraties, waarvan zij vroeger deel hadden uitgemaakt.
Zij, die mochten meenen, dat de bestuursinrichting van de stad zich in den hierna volgenden inventaris afspiegelt, m. a. w., dat daarin de archieven van de twee, zoowel vóór als na 1795 gekozen bestuurscolleges te onderscheiden zijn, moet ik tot mijn leedwezen teleurstellen. De secretarissen hebben de vervaardiging van zulk een systematischen inventaris onmogelijk gemaakt. Want 1°. schreven zij de resolutiën van het eene en van het andere college in dezelfde registers en 2°. vormden zij de dossiers vaak door samenvoeging der van beide colleges afkomstige stukken. Zóó werden resolutiën over zaken, door Raad en Meente op touw gezet, vermengd met de resolutiën, die de Magistraat bij de uitvoering er van had genomen.
Eene scheiding der archieven naar hunne herkomst - men zal het, hoop ik, toegeven - was dus niet uitvoerbaar. Ware die wel mogelijk geweest, dan zouden de registers en stukken tot 1795 bovendien moeten zijn gesplitst in de tijdvakken van vóór en na 1750, omdat bij het reglement van Zijne Hoogheid den Prins-Erfstadhouder d.d. 12 November 1749 o.a. de verpachtingen en het afhooren der rekeningen van den kerkmeester en van de rentmeesters der geestelijke goederen en stichtingen, zijnde werkzaamheden, die te voren uitsluitend tot de bevoegdheden van de Magistraat hadden behoord, aan Raad en Meente werden opgedragen. Doch ook met deze van het eene naar het andere college overgegane werkzaamheden hielden de secretarissen geene rekening in de betrekkelijke registers van verpachtingen, en de resolutiën der goedkeuring dier rekeningen door Raad en Meente schreven zij evenals vóór 1750 over in de memorialen der resolutiën van beide colleges.
Door al deze onoverkomelijke bezwaren was ik genoodzaakt van eene groepeering der archivalia naar de herkomst af te zien en moest ik tegen wil en dank besluiten tot ineenzetting van den inventaris in den practischen vorm, dien de Secretarissen zelf, hoewel dan slordig, hadden toegepast. Echter gelukte het mij met behulp van verwijzingen, en ééne enkele maal bij een register, dat desnoods door herbinding, zonder het eene of het andere gedeelte te schaden, kon worden gesplitst, door eene dubbele nummering (nos. 218 en 459*), eene afscheiding te maken tusschen de archieven, afkomstig van het oude en van het nieuwe bestuur in 1795.
Nadat deze onderscheiding had plaats gehad, werden de aanwezige bescheiden met eene doorloopende nummering verdeeld in zeven met de letters A-G gemerkte afdeelingen. Onder afdeeling A beschreef ik 1°. de resolutiën en stukken van algemeenen en gemengden aard, waaronder vielen : a. de memorialen van resolutiën; b. de ingekomen en de minuten der verzonden brieven, als zijnde bijlagen der resolutiën van den eersten rang; c. de registers der publieke verkoopingen en verpachtingen en de ordonnantie-boeken, daar deze niet slechts de bezittingen en de uitgaven van de stad, maar ook de landerijen en de rekeningen ten laste van het gasthuis, het kapittel en andere instellingen betreffen. In 1804 werden voor elk dezer instellingen afzonderlijke registers van verpachtingen aangelegd, die daardoor bij de stukken der onderscheidene administratiën gevoegd konden worden. Op deze registers en stukken van algemeenen en gemengden aard liet ik, voorafgegaan door een tweetal oude inventarissen, de registers en stukken betreffende bijzondere onderwerpen aansluiten in eene hoofdzakelijk aan het stadrecht van 1609 ontleende volgorde, en wel 1°. de bescheiden, welke door de werkzaamheid van beide bestuurscolleges waren ontstaan (II-VI); 2°. de stukken betreffende zaken, waarvan de verdediging en het toezicht aan de geheele Magistraat was opgedragen (VII en VIII); 3°. de stukken over onderwerpen, die bij hare verkiezing aan de bijzondere zorg van leden van de Magistraat waren toevertrouwd (IX en X); 4°. stukken betreffende de werkzaamheid van de door de Magistraat benoemde colleges en beambten (XI-XV); 5°. stukken betreffende het toezicht, dat eerst de Magistraat en later Raad en Meente, als oppervoogden, uitoefenden op de kerkelijke-, kapittel- en vicariegoederen, het gasthuis en andere stichtingen (XVI-XIX), en 6°. stukken, voornamelijk betreffende de financieele verrekeningen tusschen het stedelijk en de gewestelijke- en centrale besturen (XX en XXI).
Tot afdeeling B. bracht ik een register, afkomstig van eene commissie uit de Magistraat van vóór 1795, tot afdeeling C de archieven der op en na 6 Februari 1795 opgetreden plaatselijke besturen, in dezelfde volgorde als in afdeeling A; tot afdeeling D het archief van het Comité van Waakzaamheid, dat in 1795 de plaats innam van de voormalige Meenslieden; tot afdeeling E de doop-, trouw- en doodboeken, hetzij dat zij afkomstig waren van den kerkbewaarder of van de Schepenen, zonder de bij de af deelingen A en C gemaakte scheiding tusschen de deelen van vóór en van na 1795 toe te passen, hetgeen ook al om de bovengemelde redenen niet mogelijk en bovendien zeer onpractisch zou zijn gebleken; tot afdeeling F de bibliotheek van handschriften, waarin werden opgenomen: 1°. de afschriften van oorspronkelijke registers en stukken, vervaardigd door personen, die in de geschiedenis en de rechten van Steenwijk belang stelden en het resultaat van hun arbeid ter secretarie achterlieten of aan de stad schonken; 2°. eene collectie niet tot het archief van Steenwijk behoorende losse stukken, waarvan niet bleek, hoe zij in het archief gekomen zijn of waartoe zij de Magistraat of den secretaris hadden gediend; tot afdeeling G de ter secretarie of elders in het raadhuis bewaarde archieven van niet stedelijke autoriteiten en wel 1°. van de autoriteiten, die, bijgestaan door den secretaris van het stedelijk bestuur, tot in de tweede helft van de 18e eeuw hunne vergaderingen hadden gehouden in het raadhuis en aldaar ook hunne archieven bewaarden. Daar mij bij navraag bleek, dat de door deze autoriteiten vertegenwoordigde gemeenschappen niet meer bestaan, kon aan mijn plan om voor te stellen deze archieven aan hen af te staan geen gevolg worden gegeven; 2°. een geboorteregister van de Israëlietische gemeente, aanvangende in 1800, dat in 1832 in het gemeentearchief werd gedeponeerd.
Bij de onder de verschillende afdeelingen gegroepeerde registers en stukken over hetzelfde onderwerp of van dezelfde administratie schreef ik, met de bedoeling de geschiedenis van het ontstaan der stukken naar voren te brengen, toelichtingen. Hierbij kwam ik echter - ik erken het gaarne - gedeeltelijk op het terrein van den historicus. De welwillende lezers mogen mij daarvoor excuseeren.
Hiermede was de eigenlijke inventaris gereed. Ik heb er eene gewone regestenlijst aan toegevoegd en als appendices regesten van resolutiën en acten, tot April 1592 aangeteekend in nrs.1 en 2 van den inventaris, eene, omstreeks 1590 vervaardigde lijst van oude privilegiebrieven, die ik vond afgeschreven in inventaris n°. 2 folio 221, een index en een bladwijzer.
De voor de gewone regestenlijst gebruikte oorkonden en andere stukken dagteekenen van vóór de reductie van Steenwijk onder het gebied van de Algemeene Staten in 1592. De weinige oorkonden, welke van dien tijd nog in het archief berustten, vulde ik aan met een aantal in de twee oudste memorialen der handelingen van het stadsbestuur voorkomende acten, waarbij ik mij liet leiden door den vorm der acten, die bijna zonder uitzondering van den gewonen vorm afwijkt. In hoofdzaak koos ik de door de belanghebbende onderteekende stukken, waarvan waarschijnlijk geene afzonderlijke exemplaren hadden bestaan en de niet onderteekende stukken, waarvan vermoedelijk grossen waren uitgereikt. Maar bij de keuze der acten ondervond ik eene moeilijkheid. In de memorialen trof ik ook resolutiën aan, die op de acten, waarvan regesten waren gemaakt, betrekking hadden of deze aanvulden. Wenschelijk scheen het dus van deze resolutiën ook regesten te maken, te meer daar de bevoegdheid er toe in § 75 der Handleiding wordt gegeven, doch ik voelde, dat willekeur in de keuze, welke resolutiën wel en welke niet in de lijst opgenomen moesten worden, onvermijdelijk zou zijn. Naar het voorbeeld van den heer De Waard, in zijn Inventaris van de archieven der besturen van het eiland Walcheren, besloot ik daarom den korten inhoud van de memorialen tot in 1592 als bijlage A van den Inventaris te laten drukken, met verwij zing naar de gewone regestenlijst, indien ik van eene resolutie of acte een regest had vervaardigd.

Kenmerken

Auteur:
P. Berends