Uw zoekacties: Commissie van directie van de Geoctrooieerde Vervening in de...

145 Commissie van directie van de Geoctrooieerde Vervening in de Krimpenerwaard (E2) ( Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van de Geoctrooieerde Vervening
145 Commissie van directie van de Geoctrooieerde Vervening in de Krimpenerwaard (E2)
Inleiding
Geschiedenis van de Geoctrooieerde Vervening
In 1778 stelde de inmiddels naar Amsterdam verhuisde Petrus Verhoeff, oud-baljuw, schout en secretaris van de vrije heerlijkheid van de Lek, Lekkerkerk en Zuidbroek, een plan op tot 'Ontgronding en weder Droogmaking' van ongeveer de helft van de Krimpenerwaard. De totale te vervenen oppervlakte bedroeg in het plan ca. 4700 hectare. Het gebied was economisch in verval, mede ten gevolge van de overstromingen in de eerste helft van de 18de eeuw (1726, 1751 en 1760), en de hoge lasten drukten zwaar op de bevolking. Verhoeffs plan moest de welvaart van de inwoners doen toenemen, werkgelegenheid scheppen en het gebied minder afhankelijk maken van de invoer van turf en steenkool van elders. De hogere belastingopbrengsten die de inwoners dankzij de vervening zouden kunnen opbrengen zou bovendien het dijkonderhoud ten goede komen.
In 1780 benoemden 22 ingelanden en grondeigenaren, die zich verenigd hadden om octrooi te krijgen voor de turfwinning en inpoldering, een drietal commissarissen om namens hen op te treden (deelarchief E1). De drie commissarissen waren rijke stedelingen uit Amsterdam, Leiden en Den Haag die uit waren op winst en weinig oog hadden voor het door Verhoeff vooropgestelde algemeen nut van de Krimpenerwaard. De commissarissen gaven een zekere Cornelis Redelijkheid opdracht een uitgebreid plan op te stellen en verzochten de Staten van Holland in 1782 om octrooi te verlenen om tot vervening en ontgronding over te gaan. De oppervlakte waarvoor octrooi werd aangevraagd, was aanzienlijk kleiner dan dat in het plan van Verhoeff.
Pas op 23 juni 1797 werd het gevraagde octrooi verleend. Het uitstel was aanvankelijk een gevolg van de onenigheid binnen het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van de Krimpenerwaard, bij wie de Staten advies inwonnen. De Staten richtten zich hierop tot Christiaan Brunings, inspecteur-generaal van 's-Lands rivieren, later van de waterstaat, die zich positief over het plan uitsprak. De politieke en maatschappelijke woelingen en omwentelingen van de jaren '80 en '90 van de 18de eeuw vertraagde de verlening van het octrooi nogmaals. Pas na de Bataafse revolutie van 1795 kwam het plan weer ter discussie en werd het octrooi uiteindelijk verleend.
Het octrooi strekte tot de vervening van de landen in het ambacht Stolwijk voor het gedeelte Benederkerk, een gedeelte van de polder het Beijersche, en van de landen in het ambacht Berkenwoude inclusief de Wellepoort en de Achterbroek; een gebied van ca. 2470 hectare. Aan het octrooi werden de voorwaarden verbonden die Brunings er in 1784 aan had gesteld, evenals het door hem vastgestelde reglement voor de Geoctrooieerde Vervening. Als een van de voorwaarden gold dat de sluizen en de ringdijk tot een nader vast te stellen, voorlopige hoogte, zouden moeten zijn aangelegd alvorens met de vervening kon worden begonnen. Het benodigde bedrag moest door middel van leningen worden opgebracht. De inkomsten zouden worden gegenereerd uit de belasting op turf en de openbare verkoop van-ingepolderde-gronden. Hieruit moesten de bouw en het onderhoud van de waterstaatkundige werken worden betaald, alsmede de kosten van de droogmaking en de vervening. De vervening zou moeten geschieden door de eigenaren en ingelanden zelf. Het reglement stelde tenslotte dat alle grond binnen 105 jaar moest zijn verveend.
Het beheer van de Geoctrooieerde Vervening berustte bij drie commissarissen, bij meerderheid van stemmen door de eigenaren van landen gekozen uit de gegoeden die in de vervening minstens voor 10 morgen waren geïnteresseerd; van deze Commissarissen uit geïnteresseerden moest er jaarlijks een aftreden, waarna een ander benoemd werd. Ze voerden het gehele financiële beheer, hadden tevens het bestuur over de vervening, onverminderd echter het gezag van het Dijkscollege, stelden directeur en opzichters aan en hielden jaarlijks inspectie. Het toezicht over de noodsluizen berustte evenwel bij de door het provinciaal bestuur van Holland aangestelde Commissie tot beneficieering der Geoctrooieerde Vervening (deelarchief E5). Deze commissie was ook aanwezig bij de jaarlijkse inspectietocht alsmede bij de afhoring van de rekening ten overstaan van hoofdingelanden, vergaderde en nam besluiten tezamen met Commissarissen uit geïnteresseerden.
Na een voortvarende start ging het echter al spoedig mis met de vervening in de Krimpenerwaard. Toen in januari 1804 de vereiste ringdijk en sluizen waren aangelegd en met de vervening kon worden begonnen, bleek de animo onder de landeigenaren zeer gering: binnen een paar weken besloot het verveningsbedrijf om gebruik te maken van een dwangmaatregel uit het reglement, volgens welke eigenaars konden worden uitgeloot om te vervenen. De animo bleef echter laag, wellicht door het mismanagement van de Geoctrooieerde Vervening welke de eigenaars een doorn in het oog was. Al spoedig liepen de financiële problemen hoog op.
In 1819 werd het reglement aangescherpt. De Commissarissen uit geïnteresseerden in de Geoctrooieerde Vervening werden opgevolgd door de Commissie van directie van de Geoctrooieerde Vervening in de Krimpenerwaard (deelarchief E2), maar ook dit bood weinig soelaas voor de noodlijdende vervening. De turfwinning wilde maar niet renderen. Het verveningsbedrijf stelde zelf in een rapport van 1850 dat de oorzaak hiervan de slechte kwaliteit van het turf was. Het rapport leidde tot de intrekking van het octrooi bij Koninklijk Besluit van 16 december 1853.
Na de intrekking van het octrooi was tussen 1854 en 1858 een tijdelijk ingestelde Commissie voorlopig belast met het beheer van de werken en eigendommen van de Geoctrooieerde Vervening (deelarchief E3). In 1858 werd een commissie benoemd uit het Dijkscollege van de Krimpenerwaard, welke, bijgestaan door de secretaris van het hoogheemraadschap, werd belast met het toezicht over en het beheer van de werken van de opgeheven vervening (deelarchief E4). De commissie was tot 1916 werkzaam.
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
Nleiding bij de oude inventarissen zoals deze uit Schoonhoven zijn overgebracht

Kenmerken

Datering:
1819-1854
Auteur:
Doxis
Omvang:
1,35 meter
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam. Toegang 145, archief van [de/het] Commissie van directie van de Geoctrooieerde Vervening in de Krimpenerwaard (E2), inv.nr …
VERKORT:
NL-RtHHSK 145, inv.nr …