Bij het in werking komen van het Algemeen Reglement voor de polders in de provincie Zuid-Holland van 24 juli 1856, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 1856, en het bijzonder reglement voor de polder Blijdorp, vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 13 juli 1858, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 18 augustus 1858, moest een bestuur voor deze polder, bestaande uit een voorzitter en twee leden, worden gekozen.

Deze bestuursverkiezing had plaats op 17 november 1858. Als voorzitter werd gekozen Arie Poot, die evenwel bedenkingen had tegen de eedafnemingen en daarom bedankte. Daarom werd op 16 februari 1859 een nieuwe verkiezing gehouden, waarin werd benoemd tot voorzitter Leendert Cornelis Dijkshoorn en tot leden Dirk Zeeuw Janszoon en Pieter Dijkshoorn. De eerste bijeenkomst van dit bestuur had plaats op 18 maart 1859. Als secretaris bleef fungeren Jacob Wijnaendts, die ook als penningmeester werd aangesteld. Deze overleed 2 februari 1879. De vergaderingen hadden plaats te Overschie in de herberg De Vergulde Valk, later in De Vergulde Koetswagen aldaar.

Van 1886 af werd ook het bestuur van de Nieuw- of Kleinpolder uitgenodigd tot de bestuursvergaderingen van de polder Blijdorp, aangezien door de bemaling van hun polder door het stoomgemaal van Blijdorp, deze ook geïnteresseerd waren in de administratie van het stoomgemaal. Reeds in de vergadering van ingelanden van de polder Blijdorp van 10 december 1884 was het verzoek van de Nieuw- of Kleinpolder om bemaling van deze polder door het stoomgemaal Blijdorp besproken. Als één van de voorwaarden werd toen met algemene stemmen aangenomen om in beginsel vast te stellen de vereniging van beide polders onder één beheer en bestuur. Zover is het evenwel niet gekomen, maar wel werden in het vervolg, als het stoomgemaal in de bestuurs- of ingelandenvergaderingen van de polder Blijdorp ter sprake kwam, respectievelijk ook het bestuur en ingelanden van de Nieuw- of Kleinpolder uitgenodigd tot bijwoning van deze vergaderingen. De eerste gecombineerde bestuursvergadering had plaats op 17 mei 1886, de eerste gecombineerde ingelandenvergadering op 16 mei 1887.

Bij brief van 1 december 1924 zonden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan het bestuur van het hoogheemraadschap van Schieland een ontwerpbesluit tot ontpoldering van de polder Blijdorp met verzoek om eventuele opmerkingen. Op 30 december 1924 werd door het hoogheemraadschap van Schieland besloten dat het schrijven van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Wel echter had het bestuur van het hoogheemraadschap van Delfland op verschillende punten aanvullingen verzocht, waarop Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij brief van 24 augustus/1 september 1925 met een nieuw ontwerpbesluit bij het hoogheemraadschap van Schieland kwamen.

Op 15 december 1925 stelden Provinciale Staten van Zuid-Holland het ontpolderingsbesluit vast. Bij brief van 15/19 maart 1926 zonden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland 10 exemplaren van het Statenbesluit tot ontpoldering van de polder Blijdorp aan het hoogheemraadschap van Schieland, met het verzoek vier exemplaren daarvan toe te zenden aan het bestuur van de polder Blijdorp onder uitnodiging van de voorzitter, om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 5, sub II betreffende rekening en archief, voorts verzoekende van de goedkeuring van de rekening en de overbrenging van het archief van de polder naar het gemeenlandshuis van Schieland te zijner tijd bericht te mogen ontvangen.

In de bestuursvergadering van 13 april 1926 van het hoogheemraadschap van Schieland werd medegedeeld, dat van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland 12 exemplaren waren ontvangen van het Buitengewoon Provinciaal Blad nr. 853, waarin het besluit werd afgekondigd, dat het Statenbesluit tot ontpoldering van de polder Blijdorp op 15 april 1926 in werking trad.