Uw zoekacties: Gemeente Hasselt, bestuur

1365.3 Gemeente Hasselt, bestuur ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Als in 1813 de onafhankelijkheid in ons land wordt hersteld, verandert er voor de stad Hasselt wat bestuursvorm betreft nog niets. De maire wordt bijgestaan door een adjunct-maire en gemeenteraden. Wel wordt de naam van maire vervangen door die van burgemeester.
Pas op 17 september 1818 is door de Gouverneur van de provincie in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken overgegaan tot reorganisatie van het stadsbestuur.
Door Koning Willem I waren op 5 juni 1818 benoemd tot burgemeesters van de stad G.J. Freislich en H. Ridderinkhof en zij werden als zodanig geïnstalleerd door de Gouverneur.
Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel waren op 1 september 1818 overgegaan tot de benoeming van zes leden van de "Stedelijke Raad" van Hasselt te weten de heren:
Jan Gastman; Arnold Frans Jacob Sloet tot Lindenhorst; Gerkes de Vries; Harmen Moed; Reinier van der Vecht en Jacobus Gaykema, en ook zij werden tijdens de bijzondere raadsvergadering op 17 september als zodanig geïnstalleerd door de Gouverneur.
Op 3 oktober 1818 wordt G. Freislich benoemd tot secretaris.
De raad vergaderde veelal op zaterdag, hoewel ook op andere dagen wel bijeen werd gekomen zonodig op zondag.
Hasselt bleef stad en kreeg met vier andere kleinere steden in Overijssel een afzonderlijk stadsreglement, vastgesteld bij KB. Van 12 mei 1818, no. 51.
Het reglement op het bestuur ten platte lande van 31 juli 1825 omvatte ook Hasselt, maar de aanduiding van "Stad" bleef behouden. De gemeentewet van 1851 brengt dan de volkomen gelijkstelling.
Een groter bezwaar leverde de uitvoering op van het KB. van 24 november 1818 no. 80. De oude grenzen werden ingevolge dit besluit weer hersteld, wat betekende dat de gebieden genaamd Streukel en Hasselterdijk bij de gemeente Zwollerkerspel werden gevoegd en de buurtschappen Klooster en Ten Velde deel gingen uitmaken van de gemeente Zwartsluis.
De motivatie voor deze afsplitsing lag alleen in het feit dat men (staatsbestuur) de scheiding tussen stad en platteland wilde doorvoeren, ondanks het advies van Gedeputeerde Staten dat handhaving van de grenzen van 1811 geschikter zou zijn geweest.
Het staatsbestuur wilde de kleine steden niet extra belasten met de lasten van grotere steden. Of het geografisch gezien logisch was kwam niet ter sprake.
De financiële toestand was direct na de Franse tijd niet meer rooskleurig. De burgers hadden veel onkosten gemaakt voor de inkwartiering van Franse en Geallieerde troepen en dienden hun rekening daarvoor in bij het stadsbestuur, waardoor de uitgaven de inkomsten overschrijden, zo erg zelfs dat de veldwachter moet worden ontslagen en van de inwoners straatgeld werd gevraagd als ze met beesten en/of voertuigen door de stad gingen.
Meerdere belastingen werden geheven gedurende kortere of langere tijd. De schuldenlast blijft echter groot en ten einde raad besluit het stadsbestuur een aantal bezittingen zowel roerende als onroerende te verkopen, om met de opbrengst daarvan de in de franse tijd noodzakelijk aangegane geldleningen af te lossen.
In 1820 lukt het dan om de begroting sluitend te krijgen met zelfs een batig saldo van f. 7.10 wat bij de vaststelling van de rekening over dat jaar resulteert in een overschot van f. 148.51.
Nu de stad de functie van vestingstad is kwijtgeraakt, besluit het bestuur om een deel van de vestingwerken over te nemen van het rijk en deze te slopen. De kruidtoren en houten loods leveren weinig moeite op en worden dan ook al snel na 1820 voor afbraak verkocht.
De schutsluis in de stad geeft meer problemen. De onderhoudstoestand is slecht en het stadsbestuur wil dan ook pas tot overname overgaan als de staat de nodige herstellingen heeft verricht.
Uiteindelijk wordt de koop gesloten, als het stadsbestuur verklaart zelf de herstellingen te verrichten en die te betalen uit de opbrengst van de verkoop van de eerder genoemde kruidtoren en houten loods.
De modernisering van het stadhuis in de jaren 1818 en 1819 vergden nogal wat kapitaal, en het resultaat ervan werd later beschreven als zijnde "verknoeid". Een gedeelte van het gebouw werd geschikt gemaakt als woning voor de veldwachter/bode.
De restauratie van het pand in de jaren 1907 - 1908 onder leiding van vader en zoon Cuypers hebben het gebouw weer een heel ander aanzien gegeven.
Rampen zijn ook Hasselt in de 19e eeuw niet bespaard gebleven. De watersnoodramp van 1825 kan wel worden beschouwd als een nationale ramp, maar ook branden in de toren en de molen alsmede aanvaringen op het Zwartewater met dodelijke afloop vinden hun papieren neerslag in dit gedeelte van het archief.
De uitbreiding van de stad vindt uitsluitend plaats na demping van een deel van de Binnengracht waardoor de Eikenallee/laan ontstaat.
Van grote invloed op de ontwikkeling van Hasselt is geweest het graven van de vaart naar de Avereestervenen, later omgedoopt als Dedemsvaart en doorgetrokken tot de gemeente Gramsbergen.
Hasselt werd stapelplaats voor turf die middels kleinere schepen en pramen uit de venen werden gehaald in Hasselt opgeslagen om daarna in grotere zeilschepen verladen te worden voor transport via de Zuiderzee naar het westland.
Veel bedrijven die een band hebben met de scheepvaart vinden in Hasselt voldoende opdrachten. Ook de veren op Amsterdam, Zwolle en Kampen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van deze bedrijfstak.
Hasselt was in het begin van de 19e eeuw een belangrijke handelsplaats geworden. Een vaste oeververbinding over het Zwartewater was één van de wensen van het stadsbestuur. Het stadsbestuur van Zwolle heeft het eeuwenlang kunnen tegenhouden, omdat deze stad meende het vrije gebruik van het Zwartewater te hebben maar in 1827 kon dan toch worden gestart met de bouw ervan, welke brug aan het eind van de 19e eeuw werd vervangen door een groter en steviger exemplaar. Door de toename van het vervoer over water en via de Stadsgracht naar de Drentse venen was het noodzakelijke een nieuwe schutsluis in de Stadsgracht te bouwen waardoor grotere vaartuigen konden passeren.
De komst van stoomschepen versterkten de vooruitgang. Maar zoals een historicus in die eeuw schreef "het gesukkel via het Zwartewater kon de vooruitgang belemmeren". Het Zwartewater en het Zwolschediep moesten geschikt gemaakt worden voor grotere schepen, zelfs zeeschepen zouden dan af moeten kunnen meren aan het Rodetorenplein in Zwolle. Maar zoiets kost geld en de staat was niet bereid dat op tafel te leggen. Er werd door burgers (handelslieden) een naamloze vennootschap opgericht welke geld trachtte te verwerven om het gestelde doel te bereiken. Als het werk voltooid zou zijn, zouden de schippers, middels tolheffing, de rekening moeten betalen, maar deze weigerden. Eén en ander leidde tot een parlementaire enquête wat weer tot gevolg had dat de staat de Zwolsche-Diepwerken in 1875 met al hun lusten en lasten overnam. De werken zijn in beperkte omvang uitgevoerd en Zwolle is geen zeehavenstad geworden.
Ook het verkeer te land laat Hasselt niet links liggen. De zgn. Grootte Weg nr. 2 vormde een verbinding van Groningen via Hasselt naar Deventer. De verbinding met het westen werd eveneens via deze stad onderhouden. Vanuit het noorden reisde men per koets naar Hasselt, daar stapte men over op het veer naar Kampen om vandaar de weg te vervolgen naar Amersfoort en Amsterdam. Toen de weg uit het noorden via Staphorst en Rouveen naar Zwolle werd gelegd werd het wegverkeer minder en beleefden de stoombootdiensten weer goede jaren, door het vervoer van personen, vee en goederen van en naar plaatsen gelegen aan het water.
De aanleg van een railverbinding vanaf Blokzijl naar Hasselt en over de Van Nahuysbrug naar Zwolle vormde op den duur de nekslag voor het vervoer te water, terwijl de opkomst van de vrachtauto deze vorm van transport uit de vaart nam.
Tot na de tweede wereldoorlog bleef het veer via de trekvaart door de Mastenbroekerpolder naar Kampen nog bestaan.
Het onderwijs na de franse tijd bleef beperkt tot twee lagere scholen. Een kostschool, meisjesschool en jongensschool alsmede een school voor meer uitgebreid lager onderwijs hebben slechts tijdelijk bestaan. De bewaarschool kreeg wel een toeloop van peuters die later de lagere school zouden gaan bevolken. Toen aan het eind van de 19e eeuw de gedeeltelijke gelijkstelling van het bijzonder en openbaar onderwijs in de grondwet werd vastgelegd had dit al gauw tot gevolg dat ook in Hasselt een school voor bijzonder onderwijs werd opgericht.
Opvallend is de oprichting van een openbare bibliotheek eerst door de vereniging het Nut van 't Algemeen en later overgenomen door het gemeentebestuur. Door deze vereniging is tevens het gymnastiekonderwijs verzorgd. Muziek- en zangkoren deden hun intrede.
Wat betreft de militaire dienstplicht, was in Hasselt het lotingsbureau voor dienstplichtigen uit Zwartsluis en Staphorst gevestigd. De lotingsdagen waren soms aanleiding tot opstootjes en vernielingen in de kerk aan de Markt waar de loting en inschrijving werd gehouden.
De burgerwachten hebben na de Franse tijd in Hasselt geen grote bloei gekend. Er was een rustende schutterij wat wil zeggen dat er een commandant was die in noodsituaties een aantal lieden kon bijeenroepen om de veldwachter steun te verlenen.
Over hun optreden is bijna niets te vinden, hooguit wat nota's voor de reparaties van de wapens door de plaatselijke smid.
Van 1811 - 1838 was in Hasselt het Vredegerecht gevestigd wat ook zijn neerslag vindt in de archivalia, met name in de vorm van vermenging van archiefbestanden, die door hun vormgeving niet te splitsen zijn.
Archief

Kenmerken

Datering:
1813 - 1912
Omvang archiefblok:
34 m
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Toegang:
Vegte, J.O. van de, Inventaris van het Archief van de Gemeente Hasselt, 1813 - 1912, Hasselt (2003).