Uw zoekacties: Doopsgezinde gemeente te Zwolle

1152 Doopsgezinde gemeente te Zwolle ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Voor een goed begrip van de samenstelling en eigen-geaardheid van het archief der Doopsgezinde Gemeente te Zwolle, is het nodig een algemeen beeld te geven van de inrichting van een Doopsgezinde Broederschap. Zulk een korte uiteenzetting zou achterwege kunnen blijven, indien de inrichting en werkwijze van de broederschap geen sterke invloed op het archief en zijn vorming had gehad. Gaat men uit van het typisch karakter van een Doopsgezinde broederschap, dan worden echter verschillende onlogische handelingen opgelost. Men verwondert zich dan niet meer, dat kerkelijke en persoonlijke stukken vaak in één verband zijn opgenomen, (cf. inv.no. 48) dat de diaconie belangrijker is dan de kerkeraad, kortom dat verschillende administratieve slordigheden aan de orde van de dag zijn. Kerkeraad, armenkamer en diaconie worden maar al te vaak bij de adressering verwisseld. Deze weinig omlijnde inslag karakteriseert de Doopsgezinde Broederschap in het algemeen. Men heeft niet met een kerk te doen; overleg van breder allure is vrijwel niet aanwezig, een plaatselijke kerken overkoepelende organisatie in de vorm van meerdere vergaderingen bestaat niet of wordt, zo deze er toch mocht zijn, niet gebruikt. Het plaatselijk isolationisme overheerst, onderling contact beperkt zich vrijwel tot het terrein van de diaconie. Van een kerkenorde is vanzelfsprekend geen sprake. Dit alles heeft ook zijn invloed gehad op de leerstellingen van de Doopsgezinden. Zo kwam het in Zwolle voor, dat men zich had aangesloten bij de Zonse Sociëteit en toch een beroep uit bracht op een leraar, die bij het Lam had gestudeerd. De partijen van Lamisten en Zonisten hadden hun eigen opleidingsscholen in Amsterdam, terwijl de eerste een uitgesproken vrijzinnige inslag had tegenover de partij van de Zon met een meer rechtzinnig behoudend karakter.
Vereenzelviging van dogmatiek en dogmatisme bracht met zich mee, dat men de letter steeds als dodend beschouwde en de geest naar eigen hand zette. Zo kwam het in het kerkelijk leven voor, dat "liberaal" naar Goethe's woorden een verdraagzaamheid was, die inderdaad gewaardeerd werd, maar het gevaar bleef steeds aanwezig, dat men zich de Genestet's woorden moest inprenten: "zij zijn liberaal, maar hen, die het niet zijn, wensen zij naar den duivel". In de vorige eeuw wees Dr. A.K. Kuyper reeds in de (Doopsgezinde) Zondagsbode op het ondogmatisch karakter van de Doopsgezinden. In een publicatie in Elseviers Weekblad van 21 januari 1950 zegt Dr. A Mankes-Zernike: "Onze gemeenten zijn steeds zelfstandig geweest; zij hebben nooit iets gekend, dat op een synode gelijkt. De Algemeen Doopsgezinde Sociëteit is een lichaam, dat niet boven de gemeenten staat, doch uitsluitend dient om de godsdienstige, zedelijke en daarmee samenhangende stoffelijke belangen in de gemeenten te bevorderen en deze naar buiten te vertegenwoordigen." Samenvattend kan gezegd worden, dat het typische van de Doopsgezinde geloofsgemeenschap zich vooral openbaart in twee dingen: de autonomie der gemeenten en de nadruk op de zedelijke inhoud van het Christelijke geloof. Daarom staan zij én in organisatorisch én in dogmatisch opzicht vrijer dan de andere Christelijke kerken.
Deze algemene opmerkingen zijn ook van toepassing op het leven van de Doopsgezinde Gemeente te Zwolle. Gezien in het verband met de gehele historie van de gemeente kan dit archief niet meer dan een fragment worden genoemd. Dientengevolge is het onmogelijk en onnodig voor de samenhang van haar inhoud een samenvattend overzicht te geven van de volledige historie van deze broederschap. Met enkele opmerkingen kan worden volstaan. Naar aan Blaupot ten Cate door de heer Mr. J.W.N.J. Heerkens te Zwolle werd medegedeeld *  , is op 8 april 1562 een zekere Steven Potgieter "wegens het ophouden van een vreemden lerer van Embden en in heimelijke vergaderingen van leeringen en predicatien geweest te zijn" verbannen uit de stad en vrijheid, en gelast "op zonneschijn de stad en vrijheid te ontruimen en zijns levenslang niet weder te komen." Ook was reeds in het jaar 1553 tussen Deventer en Zwolle een geschil ontstaan over de interpretatie van de keizerlijke mandamenten *  , waarvan de weduwe van Renssen de hoofdpersone werd, besmet als zij was "met twivelachtige secten, contrarie het gelove ende de statuten der Heiliger Kercken en mandamenten der Roomsch keizerlijke Majesteit".
Hieruit kan echter geen geordend kerkelijk leven worden afgeleid. Vervolging en het karakter van de "vermaning" (plaats van samenkomst der gemeente) doen dit ook niet veronderstellen. Bijzonder jammer is het daarom, dat de papieren van de familie Strick (cf. inv.no.225) in dezen ook geen oplossing geven. Blaupot ten Cate noemt als een der eerste Doopsgezinde families, waarvan iets bekend was, de familie Strick. Althans de predikant A. Doijer te Amsterdam deelde hem mede, dat in 1605 gewag werd gemaakt van de Vrienden te Zwolle, in brieven door een lid van de familie Strick aan zijn vrouw geschreven. In het archief berust thans slechts een gedeelte van deze familiepapieren, want de genoemde brieven zijn niet meer in het archief aanwezig *  . Blaupot ten Cate weet nog te vermelden, dat in 1571 een leeraar van de Zwolse broeders gedagvaard werd door Kanselier en Raden te Vollenhove *  . Kühler deelt mede, dat voor de Munsterse periode een zekere Berent Bakker te Zwolle werkzaam was als liefdeprediker *  .
Verdere gegevens uit het rechtelijk archief van de stad Zwolle bewijzen wel de aanwezigheid van de wederdopers, maar zeggen niets van een kerkelijk leven. In 1561 is alleen sprake van de activiteit van een zekere Hermen Leuw, die boeken had laten drukken en verspreiden. Dit feit kan er op wijzen dat een aantal gelovigen zich hier bevond. In het algemeen kan uit de schaarse gegevens worden opgemaakt, dat de Zwolse broederschap vrij is gebleven van Munsterse invloeden, ook al ondervond zij hiervan natuurlijk de nadelige gevolgen. Ook bij de beruchte rooftochten van Jan Wilhelms van Roermond vanuit Awendorp nabij Wezel bezocht deze "gespleten figuur" wel de Overijsselse hoofdstad met zijn benden en een en twintig vrouwen, maar de plaatselijke geloofsgemeenschap heeft zich hierin niet gemengd. Voorzover de schaarse gegevens dit wettigen, heeft de Zwolse broederschap niet aan zware vervolgingen blootgestaan. De reformatie is in Zwolle vrij rustig verlopen *  . In de zeventiende eeuw moet de broederschap zich in zijn vermaningshuis hebben gevestigd. Uit de genoemde eeuw dateren de acquitten, zij beginnen te lopen in het jaar 1629. Zij zijn, strikt kerkelijk genomen, de oudste archivalia. Maar ook de attestatien en cautien voor de tienjarige borgtogt zijn uit deze tijd (resp.1636 en 1638). De uitgaande stukken lopen van 1634 af.
De in de literatuur vermelde kerkbouw van 1638 is uit de archivalia niet meer na te gaan. Het is echter ook mogelijk, dat men de kerkbouw op dit jaar heeft gesteld op grond van het feit, dat in het archief koopbrieven en charters van de huizen in Wolweverstraat uit deze tijd voorkomen. Het godshuis stond en staat namelijk in deze straat. Dat dus in de afdeling: onroerende goederen stukken van het jaar 1542 voorkomen, nog niets van een activiteit van de Doopsgezinden zelf. Een soortgelijk geval doet zich voor bij het armenhuis "De IJseren Tralie". Dit moet later zijn overgegaan in de in deze eeuw in de Koestraat nog bekende "Vilsterenhuizen". *  Een meer te betreuren lacune in het archief is de omstandigheid, dat uit de archiefstukken niets meer valt af te lezen omtrent de verdeeldheid in de Zwolse Gemeente in deze tijd. Ook van de hereniging in 1649 zijn geen stukken meer aanwezig. *  In 1708 werd het kerkgebouw aanmerkelijk uitgebreid, hetgeen blijkt uit financiële administratie van dat jaar (cf.ook inv.no. 60) *  . Tegen het einde der 18e eeuw begint de strijd over de opleiding der predikanten en het vervangen der zogenaamde liefde-predikers. Volgens gegevens, die thans niet meer in het archief te vinden zijn, waren de eerste liefde-predikers Jasper Broeker (1656), Albert Bavink (1690) en Jan Comes (1695). De bediening van de sacramenten geschiedde door buiten-predikers.
Toen nu echter ook in Doopsgezinde kring de behoefte ontstond aan academisch gevormde predikers, kwam men tot de volgende oplossing, die ook verschillende onderdelen van dit archief nader verklaart. Een studie in de godsgeleerdheid aan een openbare universiteit was uitgesloten, daarom liet men zich inschrijven in de faculteit der medicijnen. Dit had ten gevolge, dat verschillende predikanten ook medicus waren (cf. het recept tegen de rode of witte loop, inv.no. 243). Zo kan men ook verklaren de activiteit van een Ds. Assuerus Doijer betreffende het begraven buiten de bebouwde kom en de koepokinenting, die hij zelfs in enige preken behandelde *  . Onder Ds. Assuerus Doijer, een bekend figuur in het Zwolse leven in het begin van de negentiende eeuw, beleefde de broederschap een bloeiperiode. Op verschillend gebied ontwikkelde zich zijn werkzaamheid en hij beheerste met zijn uitgebreid gezin en talrijke familie het gehele kerkelijke leven. De bekende Zwolse straatcollecte voor de armen werd b.v. eens door acht Doijers gedaan. Op de vorming en bewaring van het archief heeft de vooraanstaande plaats van deze familie Doijer hoogstwaarschijnlijk geen gunstige invloed gehad. In de negentiende eeuw ontwikkelde zich het kerkelijke leven zonder schokkende gebeurtenissen. In de jaren 1847- 1856 onderging het godshuis een grondige uit- en inwendige verbouwing, waardoor het tegenwoordige gebouw ontstond, de ook in uitwendige vorm karakteristieke schuikerk in het achterafstraatje, de Zwolse Wolweverstraat.
Ingevolge beschikking van Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen d.d. 29 november 1926 no. 6071, werd door de Rijksarchivaris in de provincie Overijssel het oud-archief van de Doopsgezinde Gemeente te Zwolle in bruikleen overgenomen. Als grens werd gekozen het jaar 1863, hoewel het trouwboek tot het jaar 1923 doorloopt en ook enige losse stukken van jonger datum zijn. Aan de ordening van dit archief hebben de heren J. Geesink, P.A.A.M. Wubbe, J. Kruyff en J.L. Hommes hun krachten gewijd, totdat in 1952 de inventarisatie aan onder-getekende werd opgedragen. Het resultaat van deze verschillende pogingen tot inventarisatie was, dat verschillende systemen, die een definitieve ordening bemoeilijkten, de opbouw van de inventaris doorkruisten. Dientengevolge werd een geheel nieuwe indeling opgezet.
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1542 - 1863
Omvang archiefblok:
2,60 m
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Toegang:
Wijnbeek, D., Inventaris van het archief van de Doopsgezinde gemeente te Zwolle, 1542 - 1863, Zwolle ([1952]).
Bijzonderheden:
Oud: KA062.
Archiefvormer(s):