Uw zoekacties: Emmanuelshuizen te Zwolle

0894 Emmanuelshuizen te Zwolle ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De Emmanuelshuizen danken hun ontstaan aan Anna van Haerst, dochter van Johan van Haersolte, lid van een aanzienlijke familie. Deze schijnt overigens niet normaal gehuwd geweest te zijn, want zowel Anna als haar broer Geurt waren onechte kinderen. Toch kon Anna in 1585 een goed huwelijk doen met dr. Emmanuel van Twenhuysen, eveneens van rijke afkomst. Uit dit huwelijk werd een zoon geboren, Zacharias genaamd. In die tijd was pest een veel voorkomende ziekte, reeds in 1581 was Anna's moeder hieraan bezweken, nu verloor zij ca. 1626 ook haar man en ca. 1632 haar enige zoon. Laatst genoemde was enige jaren tevoren (31 okt.1630) in het huwelijk getreden met Maria van Sonsbeeck en hun kinderen, zo zij die al gehad hebben, zijn ook vroegtijdig gestorven. Zo was Anna alleen achtergebleven. In 1638 besloot zij haar testament te maken, hetwelk zij op 15 mei van dat jaar met de stadssecretaris Joannes Holt als momber, aan het schependom ter hand stelde. Spoedig hierna, op 10 juli 1639 kwam zij te overlijden. Een maand later verschenen de executeurs van haar laatste wil, Joan van der Merssche en dr. Cornelis van Twenhuysen voor de schepenen om opening van het testament te verzoeken.
Hierin staat het volgende te lezen:
Na de gebruikelijke openingsformules worden onder breedvoerige bepalingen een aantal legaten in geld en grond vermaakt aan familieleden. Dan komt het bijzondere gedeelte. Testatrice benoemt tot haar universele erfgenamen, wat betreft de rest van haar vermogen (het grootste gedeelte), Johan van der Merssche en haar neef dr. Cornelis van Twenhuysen. Deze mogen hier evenwel niet zelf van genieten, maar moeten hun erfenis aanwenden tot de stichting van een tehuis voor "enige bedaechde ende eerbaere vrouwpersoenen", die daarin vrije kost en inwoning zullen krijgen en tevens op bepaalde hoogtijdagen extra uitdelingen zullen ontvangen in "torff, holt, bottergelt offte anders". Het aantal op te nemen vrouwen zal afhangen van de staat der nalatenschap en bij overlijden van één hunner, zullen de collatoren (regenten) telkens een nieuwe mogen opnemen. De voormelde twee erfgenamen zullen het eerst als collator optreden en wel in die zin, alsof zij volle eigenaars waren, zonder bemoeienis van iemand anders. Zij zullen zelf hun opvolgers benoemen, hetgeen in het stadsprotocol opgetekend moet worden, maar één van beide collatoren moet in infinitum tot de familie van testatrices man, Emmanuel van Twenhuysen, behoren of bij uitsterven daarvan tot een aanverwant geslacht. Voorts zijn zij verplicht jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer voor de twee oudste cameraars (financiële bestuurders) van Zwolle. Als vergoeding van de door hen te nemen moeite zullen zij beiden een legaat van 100 dalers ontvangen, maar verder mogen ze dan ook niets tot eigen gebruik aanwenden.
Wat kan Anna van Haerst bewogen hebben tot het opstellen van een dergelijke laatste wil? Zij had geen echtgenoot, noch nakomelingen meer om haar vermogen aan na te laten. Ze had alles aan haar familie kunnen schenken, maar deze werd afgescheept met enkele legaten. Anna was inmiddels op hoge leeftijd gekomen en voelde zich misschien eenzaam, mogelijk dat zij vandaar de behoefte gevoelde iets te doen voor anderen, die in dezelfde positie verkeerden en bovendien nog arm waren ook. In elk geval toonde zij zich, wat wij zouden noemen, zeer sociaalvoelend.
In voornoemd testament komen nog enkele opvallende dingen naar voren, o.a. de autonomie van het te stichten tehuis, dat kennelijk geheel los moest staan van de parochie. Vermeld moet nog worden, dat testatrice en haar echtgenoot van R.K. godsdienst waren. Dit zal ook wel de reden zijn, dat hoewel dit niet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven, uitsluitend R.K. vrouwen in het tehuis werden opgenomen. Reden van één en ander is waarschijnlijk het feit, dat de uitoefening van de R.K. Godsdienst in die tijd niet toegestaan was. Daarom werd het veiliger geacht in het testament elke aanduiding in die richting te vermijden. Een ander punt is nog, dat de beide universele erfgenamen er voor hunzelf maar bekaaid van af komen, maar testatrice zal hoogstwaarschijnlijk al wel van te voren een en ander met hen besproken hebben. In elk geval kweten zij zich getrouw van de hun opgelegde taak. Nadat zij door de schepenbank als rechtmatige collatoren erkend waren, werd door hen een inventaris opgemaakt van de nalatenschap, die bestond uit enkele huizen en stukken land en een aantal obligaties, rentebrieven e.d., tezamen een kapitaal vertegenwoordigend van 19.028 gulden. Hier moet nog verteld worden, dat Anna reeds zelf met de uitvoering van haar eigen testament een aanvang had gemaakt. Op 1 febr. 1638 had zijn van Wilhelmina van Voorst, weduwe van Bernhart ter Borch, drie huizen gekocht, gelegen in de "Praauwstraete ende Goldstege" voor 2.000 g. gl. of 2.800 Car. gl. Slechts één van deze panden werd door de collatoren tot woning voor de vrouwen ingericht, aangezien zij meenden niet meer dan 9 vrouwen te kunnen opnemen.
Dit is ook niet verwonderlijk, want van het fundatiekapitaal bleef na aftrek van allerlei lasten en uitbetaling van de legaten niet meer dan f 13.500 over.
Nadat aldus een overzicht van de financiële situatie was verkregen, kon tot de stichting en ingebruikneming worden overgegaan. Hoewel hiervan niets officieel bekend is, mogen wij aannemen, dat dit nog in hetzelfde jaar 1639 plaatsgevonden heeft. Er waren zoals vermeld 9 vrouwen opgenomen. Deze kregen, overeenkomstig de wens van de testatrice, jaarlijks op de vier hoogtijdagen (Pasen, Pinksteren, Maria Hemelvaart en Kerstmis), alsmede op de sterfdata van fundatrice, haar man en haar zoon een extra uitkering in natura of geld. Later, in 1809, werd deze lijst nog belangrijk uitgebreid. Het financiële beheer werd door de collatoren opgedragen aan een door hen benoemde rentmeester. De eerste hiervan was mr. Eylart Bosch, die reeds in 1639 zijn werkzaamheden begon. Deze rentmeester legde sinds 1663, in tegenwoordigheid van de collatoren, elk jaar rekening en verantwoording af voor twee cameraars, zoals door Anna van Haerst was voorgeschreven. Vóór 1663 gebeurde dit over een aantal jaren tegelijk. Onduidelijk is, hoe het sinds 1712 in zijn werk gegaan is. Van cameraars wordt dan niet meer gerept. Het zijn dan de collatoren, die de rekening van hun rentmeester controleren en goedkeuren.
De stichting verkreeg haar inkomsten uit de opbrengsten van verhuur en verpachting van enkele behuizingen en landerijen, alsmede uit de renten van uitgegeven obligaties. Bovendien werd haar zo nu en dan een legaat toegewezen, vooral van leden van de familie van Twenhuysen, later ook van andere R.K. vermogenden. Belangrijk in dit opzicht was het overlijden van Zacharias van Haerst, een achterneef van de fundatrice. Zijn dood, zonder nakomelingen, bracht overeenkomstig de bepalingen van het testament, de stichting een kapitaal op van f 1.140 en twee morgen land in Assendorp. Het fondskapitaal bereikte in 1670 dan ook een recordhoogte van f 17.600. Toch was dit alles niet genoeg voor een rijk bestaan. Het kapitaal ging geleidelijk weer omlaag en toen het armenhuis getroffen werd door een zwaar bankroet van enkele voorname families, waarbij het voor enkele duizenden gulden betrokken was, werd in 1713 een dieptepunt van f 9.650 bereikt. Gedurende bijna de gehele 18e eeuw bleef het fonds vervolgens ongeveer stationair rond de f 11.000 schommelen, maar in 1797 kwam daarin radikaal verandering. De rijke Derkjen Jans, die al eerder een liefdegift van f 650 geschonken had, kwam toen te overlijden, hetgeen de stichting 5 akkers en een som van f 3.360 rijker maakte. Zo bedroeg het kapitaal in 1800 f 18.400. Sindsdien ging het met sprongen vooruit, zelfs in de Franse tijd werd enige winst geboekt. In 1850 zat er f 31.976 in kas en in 1901 f 69.820.
Gaan wij thans, na met dit financiële overzicht enigszins vooruitgelopen te zijn, over op een ander onderwerp, nl. het leven in de Emmanuelshuizen zelf. Helaas zijn hierover bijzonder weinig gegevens beschikbaar. Het enige document, waaruit iets af te leiden valt, is een reglement voor de vrouwen, opgesteld in 1680 en bestaande uit 19 artikelen. De eerste drie hiervan handelen over de financiële verplichtingen van de bewoonsters - later in 1868 werden deze strenge bepalingen verzacht, de overige stellen gedragsnormen vast met strafbepalingen bij het niet nakomen daarvan. Zo lezen wij o.a., dat de dames niemand te logeren mogen vragen, zelf de straat schoon moeten houden (op hun leeftijd) en om 9 uur 's avonds ('s winters om 8 uur) binnen moeten wezen. Opvallend is de bepaling, dat zij zich niet mogen bezig houden met het lesgeven in naaien en breien. Wie daarop voor de derde maal betrapt wordt, wordt het huis uitgezet. Verder zijn de dames verplicht om eventuele overtredingen, die zij bij anderen constateren, dadelijk aan de collatoren of de rentmeester over te brieven. Indien dit laatste voorschrift inderdaad is opgevolgd, zal dat de sfeer binnen het huis bepaald niet ten goede zijn gekomen. In het 19e en laatste artikel vinden wij tenslotte de reden van het in leven roepen van een reglement, hetgeen tot dusver kennelijk niet nodig was geoordeeld. Hierin wordt nl. gesproken over dronkenschap en diefstal, waaraan de "eerbaere" dames zich schuldig gemaakt hadden, een feit, dat de heren collatoren met het grootste misnoegen had vervuld. Uit het reglement blijkt tenslotte nog, dat de rentmeester merkwaardig genoeg, naast zijn financiële verplichtingen, belast is met het onmiddellijke toezicht op de dagelijkse gang van zaken in het tehuis. De collatoren zelf houden zich meer op de achtergrond, doen niet het werkelijke werk, maar oefenen alleen een soort van oppertoezicht uit, zoals ook gebruikelijk is bij dergelijke lieden.
In aansluiting hierop zij nog vermeld, dat het aantal collatoren niet altijd twee geweest is, er zijn ook perioden geweest, dat drie collatoren tegelijk het bewind voerden of dat er maar één regent was, zelfs heeft een keer een dame dit ambt vervuld. In latere tijd kwam het tenslotte nog voor, dat één van de collatoren tevens rentmeester was.
Betreffende de verdere geschiedenis van de Emmanuelshuizen valt nog op te merken, dat de in de 19e eeuw steeds gunstiger wordende financiële situatie het collatoren mogelijk maakte tot uitbreiding over te gaan. In 1882 werd daartoe van de heer J.A.G. van Ittersum een belendend pand aangekocht voor de som van f 8.252. Het aantal opgenomen vrouwen steeg nu tot 23, terwijl tevens de uitdelingen verhoogd werden.
Een zeer belangrijke organisatorische wijziging vond plaats in 1901. Den 7en juni van dat jaar werd de stichting onder beheer gesteld van de Onze Lieve Vrouwe parochie, waarmee haar door de fundatrice gewenste autonomie een einde nam. Het bestuur werd in 1901 samengesteld uit de pastoor als voorzitter, de twee voormalige collatoren, van wie één secretaris-thesaurier werd en de rentmeester. Hierna zouden de Emmanuelshuizen niet lang meer bestaan. In 1964 werd het gebouw aan de gemeente verkocht. Het pand werd, in het kader van de moderne bejaardenzorg, niet meer voor zijn doel geschikt geacht. De bewoonsters waren geleidelijk al naar andere behuizingen overgebracht. De Stichting Emmanuelshuizen houdt zich nu enkel nog bezig met het beheren van het kapitaal. In het pand aan de Praubstraat is nu een stichting voor hulp aan kunstenaars gevestigd. Als men thans door de sombere Praubstraat wandelt, ziet men op nr. 23 het onopvallende gebouw, waar nog steeds boven de deur het opschrift "Emmanuelshuizen" prijkt.
In 1959 werden de inboedel en alle papieren, de Emmanuelshuizen toebehorende, welke tot dusver altijd in het gebouw aan de Praubstraat waren bewaard, aan het Provinciaal Overijssels Museum in bewaring gegeven. Aangezien de archiefstukken en de manuscripten hier uiteraard niet tot hun recht kwamen, werden deze in 1972 aan de Gemeentelijke Archiefdienst van Zwolle overgedragen. Het meubilair en de schilderijen bleven in het museum. Hierbij is ook een portret van de fundatrice, Anna van Haerst, dat in kamer 10 te bewonderen valt.
De papieren bij de Gemeentelijke Archiefdienst berustende, kunnen onderverdeeld worden in bibliotheek- en archiefbescheiden. Er zij op gewezen, dat deze alle eigendom zijn van de Stichting Emmanuelshuizen. Wat betreft de archivalia, deze behoren slechts voor een gedeelte tot het archief van de Emmanuelshuizen zelf. Voorts zijn er een groot aantal laat-middeleeuwse charters, vooral van kloosters en kerken, gemeentelijke stukken en stukken betreffende de familie van Twenhuysen. De reden hiervan is enerzijds gelegen in het feit, dat na de Reformatie de in de kloosters en R.K. kerken aanwezige archivalia daar niet langer veilig geacht werden. Zij werden daarom naar een onopvallende en weinig bekende plaats overgebracht, zijnde de Emmanuelshuizen. Anderzijds is de verzamelneiging van sommige leden van de familie van Twenhuysen debat aan deze gang van zaken, vooral ene Emmanuel van Twenhuysen (niet de man van Anna van Haerst), die in de tweede helft van 17e eeuw schout en burgemeester was van Zwolle, is in dat opzicht bekend geworden.
Van de rijke chartercollectie bleken slechts exemplaren, waaronder het testament, dat als stichtingsakte beschouwd kan worden, betrekking te hebben op de Emmanuelshuizen zelf. Van deze collectie bestaat een catalogus uit 1919 van de hand van G.A. Meyer, die ook een artikel heeft geschreven, getiteld "de Emmanuelshuizen te Zwolle", verschenen in "Verslagen en mededeelingen Overijsselsch Regt en Geschiedenis", 35e stuk, 1918, blz. 13-30. Wat betreft de overige archivalia, moesten de bescheiden, behorende tot het archief van de Emmanuelshuizen, gescheiden worden van die, behorende tot andere archieven. Eerstgenoemd archief bleek vrij bescheiden van omvang. Het bestaat voornamelijk uit financiële bescheiden. Hierbij kwam dan nog het archiefje van Twenhuisen's Armenhuis, een vroegere benaming van de Emmanuelshuizen, dat tot dusver ten onrechte voor een zelfstandig archief was gehouden en nog enkele dozen kwitanties.
Achtereenvolgens werden nu de delen, de losse stukken en de kwitanties beschreven. Het handhaven van de oude orde leverde geen moeilijkheden op. Ook werden nog regesten gemaakt van de weinige charters.
Aangenomen mag worden, dat een niet onaanzienlijk aantal bescheiden verloren is gegaan, waaronder het origineel van het reglement van 1680, Voorts ontbreekt minstens één kasboek, een groot aantal kwitanties en diverse andere financiële stukken, vermoedelijk ook stukken van persoonlijke aard. Correspondentie is in het geheel niet aanwezig.
Als afsluitingsdatum werd 1901 aangehouden, het jaar waarin, zoals vermeld, een belangrijke organisatorische wijziging plaatsvond. Het archief van deze eeuw berust grotendeels nog niet bij de Gemeentelijke Archiefdienst.
Testament van Anna van Haerst
Lijst van collatoren
Lijst van rentmeesters
Financieel overzicht betreffend het stichtingskapitaal

Kenmerken

Datering:
1638 - 1901, 20e eeuw
Toegang:
Nijkamp, G.P., Emmanuelshuizen te Zwolle, 1638 - 1901, 20e eeuw (1974).
Opmerkingen:
Zie ook de website www.emmauelshuizen.nl
Omvang in stuks:
1
Voorwaarden voor raadpleging en gebruik:
Het archief is openbaar.
Omvang archiefblok:
3,5 meter(s)
Bijzonderheden:
Het deel na 1901 is ongeïnventariseerd.
Archiefvormer(s):