Uw zoekacties: Bevervoorden tot Oldemeule, familie Van

0230.1 Bevervoorden tot Oldemeule, familie Van ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De papieren van Bevervoorden vallen archief-technisch gezien in twee grote segmenten uiteen. Allereerst een zuiver familiearchief, afkomstig van de familie Engelbert (van Bevervoorde), waarvan de naam na enige wijzigingen uiteindelijk, van Bevervoorden tot Oldemeule luidde, dat voornamelijk 19e eeuws is. En daarnaast een complex documentatiemateriaal, dat enige 19e eeuwse leden van deze familie gekocht, ten geschenke gekregen of op andere wijze bijeengegaard hebben en vervolgens aangevuld hebben met hun eigen aantekeningen. Het familiearchief is voornamelijk afkomstig van juist die familieleden, waaraan wij dit tweede segment te danken hebben. Deze bescheiden zijn hoofdzakelijk 19e eeuws. Het tweede segment gaat veel verder terug. Het omvat een kleine 50 middeleeuwse stukken, waarvan het oudste dateert van 1345.
Het zwaartepunt in de betekenis van het geheel ligt, zeker wat de geschiedenis van Overijssel en nog meer speciaal die van Twente betreft, bij dit tweede deel. En wel juist vanwege die oude stukken, die alleen betrekking hebben op het oude Overijsselse geslacht van Bevervoorde. Dit adellijk geslacht behoorde eertijds tot de machtigste families van Overijssel. Zijn leden bekleedden in de bisschoppelijke tijd meermalen de hoogste posten in ons gewest. Het zou te ver voeren hiervan nu een opsomming te geven. Vermeldenswaard is wel, dat het beroemde schattingsregister van Twente *  , dat wel de meest volledige bron genoemd mag worden voor de middeleeuwse geschiedenis van de Twentse boerenerven, ontstaan is op initiatief van Roelof van Bevervoorde, die het in 1475 als rentmeester liet aanleggen. Wanneer door huwelijken in de 16e eeuw hun belangen meer in Westfalen komen te liggen verplaatst de familie zich daarheen. In Overijssel blijft het geslacht echter tot het jaar 1700 door een jongere tak vertegenwoordigd.
De 19e eeuwse van Bevervoordens, afstammelingen van de genoemde familie, die aanvankelijk louter Engelbert heette, hebben zich niet zozeer over de geschiedenis van Overijssel of Twente willen documenteren. Hun stond een ander doel voor ogen, dat zij met niet aflatende ijver en onwankelbaar vertrouwen op het uiteindelijke succes hebben nagestreefd. Namelijk, het leveren van een onomstotelijk bewijs van hun direkte afstamming uit het eerdervermelde adellijk geslacht van Bevervoorde, zodat inlijving (met de titel van baron) in de nederlandse adelstand zou kunnen volgen. Het is niet aan de bewerker een oordeel te vellen over de juistheid van dit streven. Verwezen zij hier naar een in 1891 verschenen artikel in de Nederlandsche Heraut, waarop François van Bevervoorden in enige artikelen van repliek heeft gediend *  en verder naar een artikel van W. Wynaendts van Resandt in de Nederlandsche Leeuw van 1913 *  Het Nederlands Adelsboek van 1940 laat het verband met het Overijsselse adellijk geslacht van Bevervoorde in het midden, de eerste 6 generaties van de daar behandelde familie van Bevervoorden tot Oldemeule worden alleen aangeduid met de naam Engelbert.
Men vindt in het eerste segment, het familiearchief, de sporen terug van de geleidelijke opbouw van het tweede, het documentatiecomplex. Zo krijgt Henricus (1791-1858) in 1836 van dr. L. Tross te Hamm (Westfalen), die door hem was ingeschakeld om aldaar oude archivalia op te sporen, het bericht, dat deze de hand had weten te leggen op een 30-tal charters betreffende het geslacht van Bevervoorde (verg. inv. nrs. 44 en 48). Regelmatig ook worden hem, zijn zoon François en diens zoon Ludolf aanbiedingen gedaan door (boek-)handelaren op dit gebied (verg. b.v. inv. nr. 141). Een en ander laat wel zien, dat er in de vorige eeuw heel wat archieven op drift moeten zijn geraakt en door allerlei gegadigden beroofd van interressante stukken. Dit zelfde bemerkt men bij nalezing van de brieven, die zij ontvangen van kerkelijke- en wereldlijke autoriteiten in antwoord op hun genealogische vragen (verg. inv. nr. 36). Vaak kregen zij hierbij nul op rekwest, omdat de archieven vernietigd of zoek geraakt bleken te zijn. Vooral in Westfalen schijnt men er "rücksichtlos" mee te zijn omgesprongen. Dezelfde ervaring hadden zij met hun onderzoek naar wapenafbeeldingen op grafzerken en kerkramen (verg. inv. nr. 35). De revolutie had hier diepe sporen van vernietiging getrokken. Gelijdelijk aan verkregen zij aldus steeds meer "bewijsstukken" in handen, waarbij zij steeds opnieuw meenden het nu gevonden te hebben. Na iedere nieuw ontdekte schakel welhaast worden rekwesten om adelserkenning bij de koning ingediend, telkens uitvoeriger van bijlagen voorzien en rijk gedocumenteerd uit eigen bronnen. Tot het in 1837 koning Willem I behaagt Henricus Johan Engelbert van Bevervoorde tot Oldemeule in de nederlandse adelstand te verheffen met de titel van jonkheer (KB 17 juni 1837, no. 52). De stroom rekwesten houdt dan echter nog niet op. Het eigenlijke doel: inlijving met erkenning van de titel van baron is immers nog niet bereikt. Het zal nooit bereikt worden.
Men zou de 19e eeuwse van Bevervoordens, Henricus (1791-1858) en zijn zoon François (1821-1908) onrecht doen, wanneer men blindelings zou aannemen, dat zij door louter ijdelheid gedreven werden. Hier zat veel meer achter. Heel hun streven was mede gebaseerd op een opvatting over de maatschappelijke en intrinsiek juiste waarden van de Adel (inderdaad met een hoofdletter), die geheel paste in de 19e eeuwse romantische gedachtenwereld. Wij zullen hierover Henricus zelf eens aan het woord laten (verg. inv. nr. 79):
"Behalven het vraagstuk omtrent den eigenlijken aarci van het bestaan van God, is er geen dat 's menschen weetgierigheid zoo zeer heeft opgewekt als het vraagstuk omtrent den eigenschappelijken aard van het bestaan van den Adel. De dichters en zedekundigen van alle tijden hebben zich onophoudelijk eerbiedig doch met onwederstaanbare gretigheid met deze twee grote raadsels bezig gehouden...
Het is inderdaad altijd zigtbaar geweest dat de Adel de bron was waaruit de allereerste beschaving afvloeide, dat daaruit de eerste opperpriesters, de eerste krijgshelden, de eerste wetgevers, de eerste dichters zijn voortgekomen...
De Adel is derhalven uit zijnen aard de meest verhevene en door zijnen verspreiding de belangrijkste der geschiedkundige daadzaken, en uit dien hoofd dan ook ten allen tijde, het meest bestudeerd en het meest bestreden geworden ............
Wij willen ook volgaarne aannemen dat de glorie en het voorregt Edelman geboren te zijn of te worden niet groot is wanneer daarbij verstand, moed, verhevenheid in denkbeelden en deugd wordt gemist, maar wij willen ook wederkerig hebben aangenomen, dat een Edelman even zoo goed als ieder ander mensch voor het verkrijgen van die dingen geschikt en vatbaar is......... en dat bij gelijkheid van persoonlijke verdiensten het altijd als een voorbeschikt of toevallig voorregt beschoud en te beschouwen is Edelman te zijn"
Het is tegen deze achtergrond, dat wij het streven naar adelserkenning van Henricus en zijn zoon François moeten zien, waaraan hun héle genealogische activiteit dienstbaar werd gemaakt.
De laatste bewerking van de genealogie van zijn geslacht, een compilatie van eigen notities en mededelingen van derden, die Henricus in dertig jaar moeizaam had bijeengebracht, draagt het veelzeggende opschrift: "Bevervoorde, finalement la dernière et pour moi." (verg. inv. nr. 374). Hoe geobsedeerd ook, was hij toch in zijn laatste levensjaren zijn grote hobby beu geworden. In deze genealogie vinden wij zijn levensloop en die van zijn kinderen verhaald. Hieraan zij de volgende biografische gegevens ontleend.
Henricus werd in 1791 geboren als zoon van de latere kolonel Thomas Adriaan Engelbert van Bevervoorde. Hij volgde eveneens een militaire loopbaan, die hij in 1810 aanving als officier bij de garde d'honneur, in welke kwaliteit hij de beruchte veldtocht naar Rusland meemaakte. Jammer genoeg heeft Henricus hiervan geen verslag nagelaten, omdat naar zijn mening "daaromtrent reeds zoo veel beschrijvingen (commentaren) van deskundigen" bestonden. Na behouden thuiskomst en ontslag uit franse dienst bood hij samen met zijn vader aan de generaal Krayenhoff, gouverneur van Amsterdam, zijn diensten aan. Hij werd terstond tot diens "luitenant aide-de-camp" aangesteld. In 1815 vocht hij onder de prins van Oranje in België tegen de franse keizer. Hij bleef tot 1852 in actieve dienst en eindigde zijn loopbaan als lui tenant-kolonel.
Zijn vader en diens broers, hoewel Engelbert. geheten, noemden zich ook reeds in de wandeling van Bevervoorde. Henricus is er in geslaagd deze naam officieel als de zijne erkend te krijgen (bij KB dd. 9 oktober 1854) met weglating van de naam Engelbert. In zijn in 1844 verschenen "Mijn zoogenaamde naamsverandering" *  heeft hij de rechtvaardiging hiervoor gegeven. In 1827 voegde hij inofficieel "tot Oldemeule" aan zijn naam toe. Dit laatste werd bij zijn adelsverheffing in 1837 gelegaliseerd. Deze laatste toevoeging ontleende hij aan de gelijknamige havezathe -oorspronkelijk een bezitting van het hiervoor behandelde oude Overijsselse geslacht van Bevervoorde-waarvan hij in 1827 de gronden kocht van Mozes Salomonson. Deze Salomonson had zelf de Oldemeule verworven uit de desolate boedel van Jan Christiaan Willem Unico von Münchhausen, die in vrouwelijke lijn van de Overijsselse van Bevervoorde's afstamde. Dit goed, waar elk jaar geld bij moest, deed hij "tot spijt zijner nakomelingen" *  weer van de hand. Inderdaad heeft zijn zoon François zich later nogal wat moeite getroost enige percelen van deze oude bezitting terug te kopen. Hij mocht hierbij geen succes hebben (verg. inv. nr. 315 en 316).
Henricus van Bevervoorden huwde in 1817 met Elisabeth van Westrenen van Themaat, dochter van Pieter Hieronymus van Westrenen, heer van Themaat, en Anna Maria Eleonora van den Heuvel, dochter van Jan Cornelis van den Heuvel, eertijds gouverneur van Essequibo. Pieter Hieronymus van Westrenen had een glansrijke carrière gemaakt. Hij was minister-plenipotentiaris (gezant) aan het hof van Zweden geweest, lid van het Wetgevend Lichaam van het Koninkrijk Holland, kamerheer bij koningin Hortense, en na inlijving bij het franse keizerrijk membre du Corps Législative in Parijs. Hij verwierf vele onderscheidingen en mocht zich uiteindelijk chevalier de l'Empire noemen. Hoewel nogal wat stukken betreffende van Westrenen aanwezig zijn, ontbreken helaas van deze boeiende figuur de persoonlijke stukken zijn functies betreffende.
Elisabeth van Westrenen, de vrouw van Henricus van Bevervoorden, beoefende al even enthousiast als haar man de genealogie, waarbij zij zich niet alleen beperkte tot de van Bevervoorde's, maar ook haar eigen voorgeslacht naging. Zij was het blijkbaar ook, die de correspondentie verzorgde. In het archief bevinden zich meer dan 200 brieven, aan haar gericht, afkomstig van personen en instellingen. Zij schreef letterlijk iedereen aan, die mogelijk maar iets van nut kon zijn. Een gelijkenis met de naam van Bevervoorde (b.v. de Bever, Beverweerd, van Beveren, etc.) was al genoeg voor haar om naar de pen te grijpen. Het zelfde geldt voor personen, die namen (gelijkend op die) van verwante families droegen. Ieder mogelijke bron van inlichtingen werd aangeboord. Zo schreef zij de prins von Salm aan, maar ook een eenvoudige kapitein van Langen *  en vanwege de naam Engelbert ook maar de burgemeester van het gelijknamige plaatsje in Groningen. Ondanks de geringe waarde van deze brieven voor de genealogie, treft men hierin toch een schat van gegevens aan over de toestand van verschillende archieven en vindplaatsen van archivalia omstreeks 1830 (vergelijk ook blz. 7).
Het nageslacht van Henricus van Bevervoorden en Elisabeth van Westrenen bestond uit 6 kinderen, waarvan de oudste zoon Adrien Jean Elisa (1819-1851) tevens de beroemdste werd. Vader Henricus zegt in de meer genoemde genealogie over hem:
"Hij heeft zich, de diplomatieke loopbaan verlatende, later berucht gemaakt door geestige, satirische, staatkundige en en andere geschriften; en door handelingen, welke hem ten laatsten groote onaangenaamheden, gerechtelijke vervolgingen en grove mishandelingen van de zijde der ondergeschikte Justitie- en Politiebeambten hebben berokkend, alles tot groot leedwezen en verdriet zijner Ouders en Bloedverwanten. Hij was begaafd met uitstekende talenten, de Latijnsche, Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen machtig, kundig musicus en tekenaar. Indien hij de Vaderlijke raad had willen volgen, dan zou hij voorzeker een der beroemdste en nuttigste mannen van zijn tijd zijn geworden. Hij luisterde daarentegen naar dien van schijnvrienden, bevordende de inzichten en belangen derzelven ter goeder trouw die hem later verloochenden en stortte zich in het verderf. Hij vergrootte nog daarenboven zijn ongeluk door zich heimelijk te Londen den 16 mei 1841 te mistrouwen aan M.M. Ferminet, dochter van een voornamen Amsterdamsche kapper". Hieruit blijkt wel, dat Adrien door zijn familie als het zwarte schaap gezien werd. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat in dit archief van Adrien niet meer aanwezig is, dan wat stukken uit zijn jeugd. Echter toch wel interressant, omdat zich daartussen de eerste pennevruchten van deze beroemde journalist bevinden.
Dat de verhouding met de familie niet zo best was, blijkt ook uit de verwerping door Philippe, de zoon van Adrien, van de nalatenschap van zijn grootouders (vergelijk inv. nr. 214). Nu van het veel bewogen leven van Adrien van Bevervoorden in dit archief nauwelijks iets bewaard is gebleven, kan hier worden volstaan met te verwijzen naar over hem verschenen publicaties *  .
François van Bevervoorden (1821-1908), de tweede zoon van Henricus, heeft blijkbaar wel naar de goede raad van zijn vader geluisterd. Na een militaire loopbaan werd hij secretaris van de Stads Bank van Leening van Amsterdam. Meer dan zijn vader trad hij in de openbaarheid. Hij was lid van vele commissies en had vele relaties, kennelijk opgedaan door zijn huwelijken met dames uit het Amsterdamse patriciaat. Zoals reeds vermeld, heeft ook François zich ijverig op de genealogie geworpen. Ook heeft hij de hand weten te leggen op diverse charters en andere papieren ter documentatie van zijn genealogie en aanspraken op inlijving in de nederlandse adel. Hoewel hij zich voor dit laatste op het eind van zijn leven minder heeft ingespannen, bleef hij onverflauwd belangstelling houden voor de geschiedenis van zijn familie en is hierover steeds blijven corresponderen.
Zijn zoon Ludolf (1871-1931) heeft zich tenslotte ook nog bezig gehouden met genealogie, al hoewel lang niet zo intens als zijn vader en grootvader. Vermoedelijk door zijn vaders bankrelaties en het huwelijk van zijn zuster met Pieter Schol ten, vennoot in de firma de Wed. Tjeenk & Co te Amsterdam, is hij bij deze firma terechtgekomen. Hij had al blijk gegeven belangstelling voor het financiële te hebben, gezien zijn proefschrift over de financiën van Nederlandsen-Indië *  .
Als lid van de Johannieterorde, balije van Brandenburg, zijn hij en zijn vrouw Dorothé von Alvensleben door deze organisatie, tijdens de 1e wereldoorlog, in coöperatie met het Roode Kruis, uitgezonden als lid van de Nederlandsche Ambulance voor Duitschland en Oostenrijk-Hongarije, wat voor hem een inspectietocht naar de Duits-Russische linies meebracht, voor haar werk als verpleegster. Van deze inspectietocht vinden we een door Ludolf geschreven verslag en vele foto's (vergelijk inv.nr. 248).
Uit de schat van gegevens op historisch terrein, die bij Ludolf, als erfgenaam van de onderhavige papieren, te vinden was, heeft mr. G.J. ter Kuile sr. kunnen putten voor zijn bekende werk over de havezathen in Twente *  , met name voor de havezathen Oldemeule en Weemselo.
In 1968 en 1970 zijn de papieren van Bevervoorden in twee willekeurige gedeelten door jhr. Bernt François van Bevervoorden tot Oldemeule, de laatste mannelijke van Bevervoorden, overgedragen aan het Rijksarchief in Overijssel. Was men daar aanvankelijk van oordeel te doen te hebben met een collectie, al spoedig bleek bij de inventarisatie, dat uit het geheel allereerst een familiearchief afgesplitst diende te worden. Wat resteerde bleek een hoeveelheid materiaal te zijn, die, zoals hiervoor uiteengezet, met een zeer speciaal doel was aangelegd en bijeengebracht. Juist door dit doel bleek er een onlosmakelijke band tussen beide categorieën bescheiden te bestaan, waarbij de catogorie documentatiemateriaal een dienende functie vervult tegenover de zuivere familiepapieren.
Over de systematisering van het eigenlijke familiearchief het volgende. De persoonlijke stukken werden binnen de onderscheiden families gerangschikt naar de betrokken personen, die weer generatiegewijs bijeen zijn geplaatst. De relatief weinige, zakelijke stukken kregen een eigen plaats in een onderafdeling, waarbij het alfabetisch-geografisch principe van ordening werd toegepast.
De tweede afdeling omvat een zeer uiteenlopend geheel van stukken, die echter gemeen hebben, dat zij gediend hebben als genealogische documentatie. Onderscheid is hierbij gemaakt tussen de archivalia, als primaire en zelfstandige bron, en de overige bescheiden, zoals genealogieën en kwartierstaten.
Uitgaande van de functie als documentatiemateriaal voor de genealogie van het geslacht van Bevervoorde werden de genoemde archivalia gegroepeerd naar de daarin vermelde personen, waarbij weer de generatiegewijze opzet gevolgd werd. Van de akten, daterend van voor het jaar 1578 zijn regesten gemaakt.
De toestand, waarin de stukken zich bevinden kan over het algemeen heel bevredigend worden genoemd. Wat betreft de charters zij nog opgemerkt, dat, een enkel geval uitgezonderd, de zegels ontbreken. De omvang van het geheel bedraagt ca. 1,5 strekkende meter.
Ten gerieve van de gebruiker zij hier tenslotte nog het bestaan vermeld van het "mr. Wannemar Jan Engels van Beverforde fonds", een collectie boeken, archivalia, schilderijen, sieraden etc., die de Overijsselsche Landbouw Maatschappij te Zwolle uit de nalatenschap van Hendrika Antonia Engels heeft verworven en ondergebracht is in haar kantoor te Zwolle. De familie Engels van Beverforde stamt in vrouwelijke lijn af via de familie Vosding van Beverforde van het Overijsselsche geslacht van Bevervoorde.
Op het Rijksarchief te Utrecht bevindt zich een familie-archief van het aanverwante geslacht van Westrenen (1549-1882). Het museum Meermanno-Westreenianum te 's-Gravenhage tenslotte herbergt ook nog verschillende archivalia, afkomstig van de familie van Westrenen.
Zwolle, 1974.
Jhr. A.J. Gevers.

Kenmerken

Datering:
1345 - 1974
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Omvang archiefblok:
3,60 m 57 foto's
Toegang:
Gevers, A.J., Inventaris van de papieren Van Bevervoorden. Met regestenlijst, 1345 - 1974, Zwolle (1974).
Openbaarheid:
Het archief is openbaar.