Uw zoekacties: Regulateurs van de Belasting op het Recht van Successie

0136.3 Regulateurs van de Belasting op het Recht van Successie ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Voorgeschiedenis tot en met 1813
2. De herinvoering van de Ordonnantie van 4 oktober 1805 per 1 januari 1814
0136.3 Regulateurs van de Belasting op het Recht van Successie
Inleiding
2.
De herinvoering van de Ordonnantie van 4 oktober 1805 per 1 januari 1814
Na het vertrek van de Fransen uit de Nederlanden werd bij Soeverein Besluit van 23 december 1813, no. 90, vastgesteld dat de Franse wetten betreffende de registratie van kracht bleven, uitgezonderd die van de registratie op het recht van successie. Artikel 16 van het genoemde besluit bepaalde, dat in dit geval de Ordonnantie van 4 oktober 1805 per 1 januari 1814 weer haar intrede zou doen. Zoals in dat besluit al werd aangegeven, werden in 1814 en 1816 verschillende nadere bepalingen omtrent de Ordonnantie op het recht van successie gegeven *  .
Het Koninklijk Besluit van 11 februari 1816, Stb. 14, kondigde aan, dat het recht van successie per 1 januari 1817 door een algemene belasting geregeld zou worden, dit in verband met de unificatie van de wetgeving van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Volgens de Middelenwet van 28 december 1816 *  zou dit worden vastgesteld bij een speciaal daartoe uit te vaardigen wet. Door tegenwerking uit de Zuidelijke Nederlanden kwam de "Wet op het Regt van Successie" pas op 27 december 1817 tot stand. Deze wet werd op 1 januari 1818 van kracht. *  Door de wertraging bij het totstandkomen van deze wet, ten gevolge waarvan een wettelijke basis ontbrak, werd er ower het jaar 1817 geen successiebelasting gehewen. Door de nadere bepalingen bij de Ordonnantie, aangebracht door het Koninklijk Besluit van 28 februari 1814 Stb. 31, veranderde de vaststelling en inning van de successiebelasting op enkele punten van de practijk in de periode 1806-1811.
Volgens deze bepalingen moesten de ambtenaren van de burgerlijke stand van de gemeenten wekelijks extracten uit de overlijdensregisters aan de regulateurs, (zoals de gequalificeerden sinds 1 januari 1814 genoemd werden) zenden. Uit deze extracten formeerde de régulateur een register van owerledenen. Binnen drie weken na het overlijden liet hij aan elk sterfhuis binnen zijn kanton een sommatiebiljet bezorgen, waarbij de erfgenamen/bewindhebbenden werzocht werden binnen drie maanden een memorie van aangifte in te dienen. Bij bezorging van zo'n sommatiebiljet werd een kwitantie getekend, als bewijs dat de erfgenamen/bewindhebbenden de sommatiebiljetten hadden ontwangen.
In de memories van aangifte moesten worden opgenomen: de naam van de owerledenen, de owerlijdensdatum, de namen van de erfgenamen/bewindhebbenden en de staat van het nalatenschap. Was zo'n memorie ingeleverd en bleek daaruit niet met zekerheid dat de nalatenschap van de successiebelasting was vrijgesteld, dan moesten de erfgenamen/bewindhebbenden aan de regulateurs een staat van het saldo of zuiverbedragen van de nalatenschap, welke van de nodige akten en andere bewijsstukken voorzien moesten worden, overhandigen. Nadat hij deze staat aan een zorgvuldig onderzoek had onderworpen, werd de verschuldigde belasting vastgesteld. Aan de Ontvanger-Particulier der Belastingen in zijn arrondissement moest de régulateur een quotisatiebiljet, een formulier waarop de verschuldigde belasting berekend en vastgesteld is, zenden. Het verschuldigde bedrag werd door de erfgenamen/bewindhebbenden aan deze Ontvanger-Particulier betaald.
Zowel de régulateur als de Ontvanger-Particulier legden maandelijks staten van de resp. afgegeven en ontvangen quotisatiebiljetten aan.
De successiebelasting bedroeg 10% van het saldo van de nalatenschap, welke verhoogd werden met resp. 10% voor de oorlogslasten en 16% voor het Sijndicaat. De eerste verhoging werd berekend over het bedrag, dat aan successiebelasting betaald moest worden en de tweede over de totale som, dus het bedrag aan successiebelasting inclusief de 10% oorlogslasten.
Voor nalatenschappen van een waarde van minder dan 300 gulden, behoefde alleen een door de erfgenamen/bewindbehebbenden, in tegenwoordigheid van twee buurmeesters, onder ede bevestigde verklaring, het zgn. declaratoir van vrije boedel, te worden overhandigd, terwijl voor de boedeltjes van personen, die van de armenbedeling leefden, een soortgelijke bepaling gold.
Was élk half jaar geëindigd, dan zond de régulateur een staat en verantwoording, met de wekelijkse extracten uit de overlijdensregisters, het register van overledenen, de positieve memories van aangifte met de staten van het saldo of zuiverbedragen, de declaratoiren van vrije boedels, de maandelijkse staten van de afgegeven qoutisatiebiljetten en een in tweevoud opgemaakte declaratie van de gemaakte kosten en zijn salaris aan de Commissaris Generaal tot de zaken van de Financiën, afd. Directoraat Generaal der Indirecte Belastingen en van de Convoijen en Licenten, te 's-Gravenhage, alwaar ze afgehoord werden.
Van de bedragen, welke aan de Ontvanger-Particulier afgedragen werden, ontving de régulateur de 40ste penning, oftewel 2, 5%, als salaris en verder ontving hij 6 stuivers voor elke sommatiebiljet, waaruit positieve memories waren voortgekomen en 3 stuivers voor elk sommatiebiljet waaruit declaratoiren van vrije boedels waren voortgekomen.
De Ontvanger-Particulier van de Indirecte Belastingen stuurde op zijn beurt de maandelijkse staten van de ontvangsten van de op de quotisatiebiljetten vermelde bedragen aan de bovengenoemde CommissarisGeneraal, alwaar ze vergeleken werden met de door de regulateurs gezonden maandelijkse staten van de afgegeven quotisatiebiljetten. Daar werd ook voor elke provincie een register van de opbrengsten van de successiebelasting aangelegd.
3. De organisatie, ter uitvoering van de Ordonnantie van 1805, in de periode 1814-1817 in de provincie Overijssel
4. Verantwoording van de inventarisatie
5. Wijze van aanvragen en citeren
6. Bijlage: Lijst van kantons met de bijbehorende gemeenten