Uw zoekacties: Polder Het Grootslag, 1827-1973

1550 Polder Het Grootslag, 1827-1973 ( Westfries Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
1.1. Algemene inleiding
1550 Polder Het Grootslag, 1827-1973
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
1.1.
Algemene inleiding
Organisatie: Westfries Archief
Deze inventaris betreft het archief van één van de polders, gelegen binnen het ambacht Drechterland of buiten de Drechterlandse zeedijk, en bestaat uit een inhoudsopgave en beschrijvingen van archiefstukken, voorafgegaan door een korte inleiding waarin de ligging, de bestuursinrichting en de bemaling van de polder aan de orde komen. De negen binnen het ambacht gelegen polders kunnen worden onderverdeeld in zeven polders die reeds in de late Middeleeuwen of in het begin van de 16e eeuw zijn ontstaan (Beschoot, Grootslag, Houterpolder, Oosterpolder, Schellinkhout, Venhuizen en Hem, Westerkogge), één 17e-eeuwse droogmakerij (Baarsdorpermeer) en het in 1919 uit de samenvoeging van twee bestaande polders gevormde waterschap de Drieban.
Alvorens op de vorming van polders in de late Middeleeuwen in te gaan, is het nuttig even een beeld te schetsen van het landschap van de huidige provincie Noord-Holland kort voor het jaar 1000.
Ten oosten van de uit een strandvlakte, strandwallen en geestgronden bestaande kuststrook lag een uitgestrekt veengebied, dat ook een groot gedeelte van de latere Zuiderzee omvatte. Het veen bestond uit veenkussens van 10 tot 25 kilometer doorsnede, die naar het midden toe opliepen tot verscheidene meters boven zeeniveau. Ontwatering vond plaats door veenstroompjes, die in de hoogste gedeelten van de veenkussens ontsprongen en naar tussen deze kussens gelegen riviertjes liepen. Langs deze riviertjes kwam klei aan de oppervlakte. Alleen op deze kleiboorden, op de geestgronden van de kuststrook en op de hogere gronden van Texel en Wieringen lagen nederzettingen. Het veengebied was onbewoond.
In de tweede helft van de 10e eeuw begon men vanuit de bewoonde gebieden de venen te ontginnen. Bevolkingstoename had tot relatieve overbevolking op de bestaande cultuurgronden geleid.
Voor de ontginning van een veengebied is een systematische ontwatering onontbeerlijk. Deze ontwatering leidt echter tot daling van het maaiveld. Aanvankelijk lag het maaiveld nog ruim boven zeeniveau. Ontwatering kon op natuurlijke wijze plaatsvinden, maar toen vrijwel al het veen ontgonnen was, ontstonden problemen met de afwatering. Om verschoond te blijven van het water van andere dorpen begonnen sommige dorpen hun gebied door kaden te omringen. Deze dorpen creëerden zodoende een eigen polder. Andere dorpen of "bannen", zoals de in West-Friesland en het Noorderkwartier gebruikelijke benaming van plaatselijke bestuurseenheden luidde, sloten overeenkomsten met elkaar over een gemeenschappelijke uitwatering. In 1347 bestond er een gemeenschappelijke uitwatering van Oosterblokker, Binnenwijzend en Venhuizen. Deze gemeenschappelijke uitwatering zou later de Houterpolder genoemd worden. In 1423 kregen de steden Enkhuizen en Broek en "de vier delen van Westwoud" van hertog Jan van Beieren het recht hun gemeenschappelijke afwatering te omkaden, met het recht van keur en schouw over deze kade. Deze watergemeenschap zou later bekend staan als "het Grootslag". Zo ontstonden meer watergemeenschappen of polders die uit meerdere dorpen of bannen bestonden, terwijl andere bannen, Schellinkhout bijvoorbeeld, een polder op zichzelf vormden.
Zo lang het land nog boven zeeniveau lag, kon de afwatering van afgekade landen nog altijd door middel van in deze kaden gelegen duikers of sluizen plaatsvinden. Opmaling van water door middel van windwatermolens, vóór de 15e eeuw in Holland onbekend, was dan ook niet nodig. De voortgaande inklinking van het veen als gevolg van de ontwatering, die in het grootste deel van Drechterland tot een volledig verdwijnen van het veendek leidde, deed het maaiveld echter zo veel dalen, dat afwatering steeds moeilijker werd. Door de invoering van bemaling door middel van windwatermolens werd voorkomen dat de polders hun water niet meer kwijt konden in de Zuiderzee of in de binnenmeren als Beemster of Schermer, en als gevolg daarvan onder water zouden lopen. Als eerste polder in West-Friesland beschikte het Grootslag over molens (1452). Later volgden ook de andere polders en aan het eind van de zestiende eeuw werden alle polders in West-Friesland bemalen.
Het beheer van de polders in Drechterland lag aanvankelijk in handen van de plaatselijke besturen of banbesturen die deelnamen aan een gemeenschappelijke regeling met andere bannen (bijvoorbeeld polder het Grootslag) of wier grondgebied een polder op zichzelf vormde (bijvoorbeeld Schellinkhout). In tegenstelling tot de toestand in het ambacht de Vier Noorder Koggen, waar het grootste deel van het ambacht één grote polder vormde en waar het ambacht zowel de zorg voor het beheer van de zeedijk als de zorg voor de bemaling had, was in Drechterland de zorg voor de bemaling geen taak van het ambacht. Dit zou zo blijven tot de opheffing van het ambacht en van de daarbinnen gelegen polders op 1 januari 1973.
De binding tussen gemeentebesturen en plaatselijke waterschapsbesturen, nader beschreven in de inleiding op de Inventaris van de archieven van de bannen in Drechterland, werd in 1858 beëindigd door vaststelling van bijzondere reglementen van bestuur voor de Drechterlandse bannen. In de daaropvolgende jaren werden ook de Drechterlandse polders voorzien van bijzondere reglementen van bestuur. In alle polders op het "oude land", dus niet in de Baarsdorpermeer en de buitendijks gelegen polders, werd het bestuur gevormd door of namens de besturen van in de polders gelegen bannen. Toen de Drechterlandse bannen op 1 januari 1949 werden opgeheven, waarbij hun taak door de polders werd overgenomen, werden de bestuursreglementen van de polders gewijzigd.
Voortaan werden hun besturen direct gekozen door de ingelanden.
Naast de archieven van in de 14e, 15e of 16e eeuw gevormde polders, bevat deze inventaris ook "deelinventarissen" van de archieven van de in 1624 drooggemalen Baarsdorpermeer, van de buitendijks gelegen polders Binnen- en Buiten-Uiterdijk en de Rietkoog en van het in 1919 uit twee bestaande polders gevormde waterschap de Drieban. Behalve de in 1919 opgeheven polders Venhuizen en Hem en Wijdenes en Oosterleek, de in 1927 opgeheven Houterpolder en de in 1949 opgeheven polder de Rietkoog zijn alle polders zelfstandige waterschappen gebleven tot 1 januari 1973, toen zij opgingen in het nieuw gevormde waterschap West-friesland.
1.2. Polder Het Grootslag
2. Geschiedenis van de archiefvorming
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Geraadpleegde bronnen
5. Geraadpleegde literatuur
6. Lijst van functionarissen

Kenmerken

Datering:
1827-1973
Datering:
1827-1973
Plaats:
West-Friesland
Soort archief:
Overheid
Omvang:
7,23 m
Openbaar:
Ja
Auteur:
P. Schevenhoven (1996)