Uw zoekacties: Banne Grootebroek en Lutjebroek en College van Landrijken va...

1122 Banne Grootebroek en Lutjebroek en College van Landrijken van Grootebroek en Lutjebroek, 1816-1958 ( Westfries Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
1122 Banne Grootebroek en Lutjebroek en College van Landrijken van Grootebroek en Lutjebroek, 1816-1958
Inleiding
1.
Geschiedenis van de organisatie
Organisatie: Westfries Archief
Op 4 november 1858 stelden Provinciale Staten van Noord-Holland bijzondere reglementen van bestuur vast voor de 23 bannen in het ambacht Drechterland. Nadat deze reglementen op 2 december 1858 in het Provinciaal Blad waren afgekondigd, vonden in het voorjaar van 1859 verkiezingen plaats voor de nieuwe banbesturen. De taak van de bannen bestond uit de zorg voor het zuiver en diep houden van sloten, onderhoud van wegen en bruggen van plaatselijk belang, heffing van lasten die moesten worden opgebracht aan hoogheemraadschappen, dijk- en polderbesturen, en het afvaardigen van een vertegenwoordiger van de banne naar de "waarschappij" van het ambacht Drechterland; na de totstandkoming van een bijzonder reglement van bestuur voor dit ambacht in 1864 gebeurde dit door middel van een periodieke verkiezingvan een hoofdingeland die de banne in de hoofdingelandenvergadering van het ambacht vertegenwoordigde. Op twee uitzonderingen na, de banne Wijdenes en Oosterleek en de banne Schellinkhout, waren de bannen geen polders. Hun grenzen werden niet door een gemeenschappelijke dijk bepaald of door een gemeenschap van waterlozing aangewezen, maar werden bepaald door traditionele grenzen van oude plaatselijke bestuurseenheden en vielen in een aantal gevallen samen met een gemeentegrens. De Drechterlandse bannen lagen altijd binnen de Westfriese Omringdijk, met uitzondering van de banne Oudendijk, die ook de buiten deze dijk gelegen Troonlanden omvatte. De binnen de stadswallen gelegen gedeelten van de gemeenten Hoorn en Enkhuizen behoorden niet tot een banne, evenmin als de droogmakerijen Baarsdorpermeer, Grote Waal en het Waaltje op de grens van de gemeenten Berkhout en Wognum.
De reglementering van 1858 maakte een eind aan de toestand dat in sommige bannen het bestuur van de banne werd uitgeoefend door het gemeentebestuur, terwijl in andere bannen de zorg voor de plaatselijke waterstaat berustte bij afzonderlijke colleges, die geen binding hadden met het gemeentebestuur. De bemoeienis van het gemeentebestuur met de plaatselijke waterstaat had historische redenen. Vóór 1795 waren plaatselijke waterstaatstaken veelal aan de dorpsbesturen opgedragen. De Bataafse Omwenteling gaf ingezetenen van steden en dorpen het recht om zelf hun stads- of dorpsbestuur te kiezen. Colleges, belast met het toezicht over dijken en andere waterwerken bleven bestaan, maar voortaan zouden de leden van deze colleges door de ingelanden verkozen moeten worden. Het beginsel van zelfregering door middel van bestuurders, door de belanghebbenden zelf uit hun midden gekozen, sloot vereniging van waterschapsen dorpsbesturen uit. De in 1800 door het Vertegenwoordigend Lichaam van de Bataafse Republiek vastgestelde instructie voor de gemeentebesturen bepaalde dat alle werken die op kosten van de ingelanden door polders, dijkcolleges of andere waterschappen werden onderhouden, beheerd zouden worden door personen die daartoe door de ingelanden waren gekozen.
Wanneer het beheer van deze werken nog aan het plaatselijk bestuur, toen "municipaliteit" geheten, was opgedragen, moest deze alle landeigenaars bijeen roepen om een afzonderlijk waterschapsbestuur te kiezen. Archieven en kassen moesten gescheiden worden en tevens moest een plan ontworpen worden tot aanwijzing van werken die voortaan door de ingezetenen en werken die voortaan door de ingelanden moesten worden onderhouden. Het beginsel van afscheiding van gemeentebestuur en plaatselijk waterschapsbestuur was door dit besluit van het Vertegenwoordigend Lichaam uitgesproken, maar het zou in sommige plaatsen meer dan een halve eeuw duren tot zaken die steeds verenigd waren geweest en zeer met elkaar verwant waren daadwerkelijk gescheiden werden. Wel werden na 1800 overal de kassen van gemeenten en bannen, vaak met de niet geheel correcte benaming "polderdistricten" aangeduid, gescheiden, maar in een aantal plaatsen bleef het gemeentebestuur de taken op waterstaatsgebied zelf uitoefenen.
Besluiten met betrekking tot de waterstaat werden genomen door de gemeenteraad, die zichzelf op dat moment als "plaatselijk polderbestuur" betitelde. Andere plaatsen kenden wel een duidelijke scheiding tussen gemeentebestuur en plaatselijk waterschapsbestuur, zoals de plaatsen waar al vóór 1800 "colleges van landrijken" hadden bestaan, gevormd door rijke ingelanden die elkaar door coöptatie aanvulden, de "polderdistricten" in de Westerkogge en sommige andere "polderdistricten" die slechts een gedeelte van een gemeente omvatten, zoals Westwoud. Het aantal archiefstukken uit de periode vóór 1858 dat bij deze inventarisatie is aangetroffen is gering en aangezien nog niet alle archieven van de binnen het ambacht Drechterland gelegen gemeenten zijn geïnventariseerd, is het nog te vroeg om met zekerheid van iedere banne in Drechterland te zeggen of in de periode 1800-1858 het gemeentebestuur en het plaatselijk waterschapsbestuur gescheiden waren of niet. Na de vaststelling van de Gemeentewet in 1851 en het Algemeen Reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord-Holland in 1854 werd de in 1800 door het Bataafse bewind voorgeschreven scheiding tussen gemeenten en plaatselijke waterschappen doorgevoerd in die plaatsen waar deze scheiding nog niet bestond en werden alle plaatselijke waterschappen, nu officieel "bannen" genoemd, voorzien van een bijzonder reglement van bestuur, opgemaakt volgens uniforme principes, maar van banne tot banne verschillend in nadere uitwerking. Zo kregen sommige bannen een college van hoofdingelanden, andere bannen -de kleinere- niet, en verschilden de eisen van grondbezit voor verkiesbaarheid tot lid van het bestuur van banne tot banne.
Nadat op 1 januari 1865 ook in het ambacht Drechterland een bijzonder reglement van bestuur in werking was getreden, waarbij de grenzen van de Drechterlandse koggen nader waren vastgesteld, was de verdeling van dit ambacht in koggen en bannen als volgt:
Oosterkogge: banne Enkhuizen en Westeinde
banne Bovenkarspel
banne Grootebroek en Lutjebroek
banne Andijk
Middelkogge: banne Binnenwijzend
banne Westwoud
banne Oudijk
banne Oosterblokker
banne Westerblokker
banne Zwaag
banne Wervershoof
banne Hoogkarspel
Zuiderkogge: banne Venhuizen
banne Hem
banne of polder Wijdenes en Oosterleek
banne of polder Schellinkhout
Westerkogge: banne Hoorn
banne Dampten of d'Ampten
banne Berkhout
banne Grosthuizen
banne Oudendijk
banne Avenhorn
banne Scharwoude
Zoals reeds opgemerkt vormden de banne Wijdenes en Oosterleek en de banne Schellinkhout als enige twee bannen in Drechterland elk een afzonderlijke polder, bestuurd door het bannebestuur. Alle andere polders in Drechterland hadden hun eigen polderbestuur, bestaande uit vertegenwoordigers van de in de polder gelegen bannen. In 1919 werd in de Zuiderkogge van Drechterland een nieuwe polder gevormd, het waterschap de Drieban, bestaande uit de voormalige polder Venhuizen en Hem, niet te verwarren met de bannen Venhuizen en Hem, en de voormalige polder Wijdenes en Oosterleek. Het waterschap "banne of polder Wijdenes en Oosterleek" maakte plaats voor de "banne Wijdenes en Oosterleek", een "gewone" Drechterlandse banne, zonder taak op het gebied van de bemaling.
De in de twintigste eeuw steeds sterker wordende tendens tot centralisatie en schaalvergroting ging niet aan de Drechter- landse bannen voorbij. In februari 1932 zonden Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een circulaire aan alle waterschappen in de provincie waarin de wenselijkheid werd uitgesproken van een meer geconcentreerd beheer op het terrein van de waterschapszorg. Gedeputeerde Staten hadden hierbij vooral de bannen op het oog, 62 in de gehele provincie, wier taak even goed verricht kon worden door de polders waarin deze bannen waren gelegen. Ondanks protesten van de belanghebbenden zette het provinciaal bestuur zijn plannen door en nadat in de jaren 1932-1936 de meeste Noordhollandse bannen buiten Drechterland waren opgeheven, waren de Drechterlandse bannen aan de beurt. In 1943 stelde de Provinciale Waterstaat een onderzoek in met betrekking tot de opheffing van de nog bestaande bannen en op 12 december 1946 deelden Gedeputeerde Staten in een circulaire aan de betrokken waterschapsbesturen mede dat zij het voornemen hadden Provinciale Staten voor te stellen de bannen in Drechterland op te heffen. Verzet van de bannen mocht niet baten. In augustus 1947 deelden Gedeputeerde Staten mede dat de kennisneming van de door verscheidene bannen meegedeelde bezwaren in hun voornemen geen wijziging had gebracht. Met de opheffing van de bannen werd concentratie en vereenvoudiging van het technische en administratieve waterschapsbeheer beoogd. De taak van de bannen kon doelmatiger door andere, grotere waterschappen worden verricht. Dit zou tot aanzienlijke besparingen leiden. Bij de circulaire van G.S. was een ontwerp-besluit tot opheffing van de bannen gevoegd. Alleen de banne of polder Schellinkhout zou blijven voortbestaan als "polder Schellinkhout".
Op 6 juli 1948 besloten Provinciale Staten tot opheffing van 22 Drechterlandse bannen als gereglementeerde waterschappen. Hun taak werd overgenomen door de polders waarin zij gelegen waren. Ten aanzien van bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen was de overgang van bannen op polders als volgt (bannen resp. polders):
Enkhuizen en Westeinde, het Grootslag
Bovenkarspel, het Grootslag
Grootebroek en Lutjebroek, het Grootslag
Andijk, het Grootslag
Binnenwijzend, het Grootslag
Westwoud, het Grootslag
Oudijk, het Grootslag
Oosterblokker, het Grootslag
Westerblokker, Oosterpolder in Drechterland
Zwaag, Oosterpolder in Drechterland
Wervershoof, het Grootslag
Hoogkarspel, het Grootslag
Venhuizen (Noorderban), het Grootslag
Venhuizen (Zuiderban), de Drieban
Hem, de Drieban
Wijdenes en Oosterleek, de Drieban
Hoorn, Oosterpolder in Drechterland
Dampten, de Westerkogge
Berkhout, de Westerkogge
Grosthuizen (Beschoot), Beschoot
Grosthuizen (Westerkogge), de Westerkogge
Oudendijk, Beschoot
Avenhorn, de Westerkogge
Scharwoude (Beschoot), Beschoot
Scharwoude (Westerkogge), de Westerkogge
Ten aanzien van de archieven van de bannen Grosthuizen en Scharwoude werd bepaald dat deze overgebracht zouden worden naar de polder Beschoot. Het archief van de banne Venhuizen moest worden overgebracht naar de polder de Drieban en de archieven van de overige op te heffen bannen werden overgebracht naar de polders die hun taak overnamen zoals in bovenstaand overzicht is aangegeven. Op dezelfde datum, 6 juli 1948, besloten Provinciale Staten tot wijziging van het bijzonder reglement van bestuur van de banne of polder Schellinkhout, die voortaan "polder Schellinkhout" zou heten. Nadat deze besluiten in het Provinciaal Blad waren afgekondigd, kwam op 1 januari 1949 een eind aan het bestaan van de bannen in Drechterland.
2. Geschiedenis van de archiefvorming
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Geraadpleegde bronnen
5. Geraadpleegde literatuur
6. Lijst van functionarissen

Kenmerken

Datering:
1816-1948
Beschrijving:
Archieven van de Banne Grootebroek en Lutjebroek 1858-1958 en het College van Landrijken vanGrootebroek en Lutjebroek (1816- 1859)
Datering:
1816-1948
Plaats:
Grootebroek
Soort archief:
Overheid
Omvang:
1120 mm
Openbaar:
Ja
Auteur:
P.F. Schevenhoven (1996)