Uw zoekacties: Huisarchief Weldam, 1438-1920

0964 Huisarchief Weldam, 1438-1920 ( Westfries Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
2. Geschiedenis van de archiefvorming
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Geraadpleegde bronnen
5. Geraadpleegde literatuur
6. Lijst van functionarissen
Inventaris
4. Bijlage 2 Regestenlijst
1 Albrecht van Beieren vergunt die van Geestmerambacht, Ursem, Updamme en Heynsbroek en alle anderen die op de Waert uitwateren en die geen watergang hebben, dat zij sluizen mogen leggen in de Haer Hugendijck ten behoeve van verdere uitwatering op de Schermer. Zij mogen zoveel sluizen leggen als zij willen, met een bepaalde onderlinge afstand, en deze verleggen zo vaak als zij willen in overleg met dijkgraaf, heemraden en waarschappen van die landen. De sluizen mogen worden gelegd tussen Outorp en Oeterleec en moeten zo breed zijn als de breedte van de dijk, zo'n 18 voet. Ter plaatse moeten aan de buitenzijde van de dijk een rietvoet en aan de binnenzijde een watervoet worden gelegd. Deze moeten worden opgenomen van 25 november (Sint Katrine) tot 16 mei (middemeye), en dan weer gelegd worden. Als dijkgraaf en heemraden verzuim constateren dan mogen zij boetes opleggen. En als de rietvoet en watervoet op de 3e dag van de schouw nog nog niet zijn gemaakt, dan moeten de buurluiden op last van dijkgraaf en heemraden het werk uitvoeren. Verder wordt het verboden om binnen een afstand van 100 roeden van de sluizen te vissen, en degene die binnen die afstand viskorven vindt mag deze ongestraft meenemen. De kosten van het maken van de sluizen zullen "geerse-/geersegelijk" worden omgeslagen. Die van Ursem, Updamme, Hensbroeck en Spanbroeck zullen echter zoveel betalen als voor de sluizen in de nieuwe watering. De baljuw van Kennemerlant en Vrieslant moet de bijdragen van wanbetalers voorschieten en later verhalen naar dijkrecht. (inv.nr. 38)
10 Jacob van Duvenvoorden, Jacob Woutersz van Bloemen en Jan Harricxz doen uitspraak in een geschil tussen die van Updam en Hemsbrouck (of Heemsbrouck) . De dorpen worden hierbij vertegenwoordigd door:
- Hemsbrouck: -Pieter Heynricxz, Adriaen Vrericxz, Yff Jansz, Jonge Pieter Volckersz, Pieter Sijtsz en Dirrick Cornelisz;
Updam: -Jan Reyersz, Jacob Oukesz, Bartolomeeus Jansz, Cornelis Dircxsz en Dirrick Willemsz.
Nadat partijen zijn gehoord komen zij door bemiddeling van de arbiters overeen:
1) Zij mogen beurtelings en om de week de molen gebruiken die in de banne van Updam staat, en die is opgericht tot beider profijt. Zij moeten evenveel betalen in de kosten van de molen; 2) Elk der partijen zorgt iedere week zelf en op eigen kosten voor het leggen en weghalen van dammen, en zal op eigen kosten zijn water naar de molen leiden; 3) Die van Hemsbrouck moeten hunnen banne afdijken zoals die van Updam reeds hebben gedaan, en moeten hun eigen dijken maken, onderhouden en repareren. De kosten van dijken, burggen, dammen en sluizen komen voor rekening van de banne waarin zij liggen; 4) Partijen moeten gezamenlijk ongeveer op de banscheiding van Hemsbrouck en Ursem een sluis en een tocht maken ten behoeve van de afwatering van de Wogmeer; 5) Als tegen dit alles bezwaar zou worden gemaakt door die van Ursem, Oeverdorp, Hoorn of iemand anders, dan moeten die van Updam en Hemsbrouck elkaar helpen, en ieder de helft betalen van kosten van een rechtszaak of een andere vorm van oppositie; 6) Aangezien die van Hemsbrouck het slijk uit de Wogmeer niet kunnen missen om hun land zaaibaar en "toe" te maken mag hun rijkdom de sluizen doen openen om het water in te laten zonder dat die van Updam daar iets over te zeggen hebben; 7) Die van Updam zullen de molen gebruiken totdat die van Hemsbrouck zichzelf hebben afgedijkt. Daarna mogen die van Hemsbrouck de molen 14 dagen lang gebruiken. Pas daarna gaat de bepaling in dat zij de molen om de week mogen gebruiken;
11 De graaf van Hoochstraten (heer van Montinguy, van Culenborg, van Borsselen etc.), de eerste en andere raden van Hollant, Zeelant en Vrieslant, alsmede de eerste gezworen deurwaarder van de kamer van de raden van Holland, verklaren dat laatstgenoemde die van Heynsbroeck zal dagvaarden in een zaak in hoger beroep van Willem Dircxzoon (van Alckmaer), dienende te Den Haag, om aldaar een vonnis van hun plaatselijke gerecht te verdedigen of vernietigen. Willem Dircxzoon was op last van de vrouwe van Opdam en Heynsbroeck voor het gerecht gedaagd en veroordeeld tot een boete van 50 karolusguldens wegens het halen van klei uit de Wogmeer, ondanks het feit dat Willem van de rentmeester van Kennemerlant en Vrieslant (namens Zijne Keizerlijke Majesteit), onder bepaalde voorwaarden vergunning had gekregen om uit de de Schermer en de Wogmeer klei te halen om daarmee stenen te bakken in zijn oven te Ursem. Die voorwaarden had hij steeds nageleefd en omdat de klei Z.K.M. toebehoort mocht niemand hem het kleitrekken verbieden. De vissers Jan Volckertsz en Pieter Cornelisz kregen om dezelfde reden een boete van 12 karolusguldens opgelegd. Willem voerde tegen het vonnis aan dat hij alleen uit Majesteitsgronden klei had gehaald en niemand had beschadigd en dat de schout van Heynsbroeck en Opdam, Harck Heynricxz, daarom zijn gelijk maar moest halen bij de rentmeester of Zijne Majesteits officieren. Die zouden de zaak voor rechters brengen die wèl behoorlijk recht kunnen spreken. Met aantekening dat de zaak op 19 maart zal dienen voor "d' eerste ende anderen heeren van den raide, residerende in Den Hage". (inv.nr. 125)
14 Jacob, van Duvenvoerde (of Duvenvoirde) en Adriaen Stalpart doen uitspraak in een geschil tussen die van Ursem, Overdorp en Heynsbrouck aan de ene, en Updam aan de andere zijde. Partijen worden hierbij vertegenwoordigd door:
Heynsbrouck: -Jonge Pieter Volckertszoon, Pieter Scijts en Jan Gerytszoon (schepenen), Thyman Janszoon, Adriaen Vrericxszoon, Oelof Pieterszoon, Evert Aryszoon en Baert Yms (buren en rijkdommen);
Ursem: -Govert Pieterszoon en Pieter Thaemszoon (schepenen), Jan Yveszoon en Sijmon Diercxszoon (buren en rijkdommen) ;
Overdorp: -Frans Pieter Mathijszoon, dijkgraaf van Drechterland.
Updamme: -Cornelis Diercxszoon (burgemeester), Arys Ridders en Jacob Oukes (schepenen), Jan Reyerszoon, Dierck Jacobszoon, Olof Janszoon en Claes Sijmonszoon (buren en rijkdommen). Het geschil betreft het uitbrengen van het water van de Wogmeer en het "ongerief" dat is ontstaan omdat die van Updam zich hebben afgedijkt en van de andere dorpen zijn afgesloten. Nadat Van Duvenvoerde en Stalpart de kade rondom de Wogmeer geïnspecteerd en partijen gehoord hebben, komen zij tot de volgende uitspraak:
1) Partijen moeten de kade versterken die ligt langs hun gemeenschappelijke afwatering tussen Ursem en Heynsbrouck, waarmee zij gewoonlijk het water van de Wogmeer naar de Waert Leiden;
2) Zij moeten de afwatering uitdiepen en verbreden, en langs de "wederkant" ook een kade maken;
3) "Op" deze afwatering zal een molen gebouwd worden om het water in de Waert te lozen tenzij Heynsbrouck en Ursem afspreken om door hun landen af te wateren;
4) Als de nieuwe molen er wel komt en daarmee in de Waert geloosd zal worden, dan mogen Heynsbrouck en Ursem ook water inlaten en uitmalen in de Waert met de molens nu staande op hun grondgebied, om de Wogmeer sneller te "verminderen";
5) In de kosten van het versterken van de oude kade, het maken van de nieuwe kade, het uitdiepen en verbreden van de afwatering, de bouw van een nieuwe molen, het onderhoud van de kaden, sloten en molen, het molenaarsloon en alle andere kosten moeten partijen "margen-/margensgelijk" bijdragen;
6) De nieuwe molen, kaden en afwatering zullen worden bestuurd door drie molenmeesters, één uit Ursem, één uit Heynsbrouck en één uit Updam;
7) Die van Updam mogen afgesloten blijven, en kunnen niet tot opening van de dammen verplicht worden. Zij mogen de dammen pas openen als de anderen vinden dat de Wogmeer met de drie molens leeg genoeg gemaakt is;
8) Vanaf het moment dat de dammen geopend worden mag iedereen weer onbelemmerd varen naar zijn land of andere plaatsen;
9) In geval van onenigheid over de uitspraak moeten partijen zich tot de arbiters wenden.
Met aantekening dat Claes Gerts en Jan Jacobsz Oly (buren van Ursem) als gevolmachtigden van 't corpus van Ursem op 1 augustus 1610 voor de vanwege deze akte molen kwijting hebben verleend aan de bedijkers van 't Wogmeerlant.
(inv.nr.39)
18 Burgemeester en schepenen van Opdam (resp. Jan Sijmonss, Jan Willemszoon, Claes Heynderickszoon, Jacob Corneliszoon Coepmans, Cornelis Maertszoon en Cornelis Hilbrantszoon) en burgemeester en schepenen van Hensbroeck (resp. Pieter Sijtszoon, Pieter Folckertszoon, Cornelis Jacobz, Baert Yffsz, Pieter Cornelisz en Jacob Aeriansz) verklaren dat zij met toestemming van hun rijkdommen en gemeenten een overeenkomst aangegaan zijn met molenaar Cornelis Jacobz van Veenhuysen, die een molen heeft op Lutgehensbroeck:
1) Noch Cornelis Jacobz, noch zijn opvolgers mogen de molen afbreken;
2) Als de molen omvalt, omwaait of verbrandt dan moeten Cornelis of zijn opvolgers de molen op eigen kosten herbouwen;
3) De molenaar zal al het zaad malen, een grove halve ton of een Alkmaarse zak voor een blank, en een zak tarwe voor een stuiver. Noch Cornelis Jacobz, noch zijn opvolgers mogen een hoger maalloon vragen;
4) De molenaar moet mooi en goed meel malen;
5) Voor deze overeenkomst ontvangt Cornelis van Opdam 100 karolusguldens, en van Hensbroeck 50 karolusguldens plus het erf waar de molen en het huis op staan, alsmede de vrije wind voor altijd;
6) Cornelis stelt als onderpand voor de overeenkomst: De molen in de ban van Hensbroeck "op die plas" (ten noorden staat de Spanbroecker en ten zuiden de Ursemmer molen), alsmede het erf waar molen en huis op staan (belendende ten zuiden Aerian Evertszoon Plas, ten noorden Evert Voichtis Plas en ten oosten Cornelis Bruynis met het "Veerbosch". Andere onderpanden zijn het huis bij de molen (belendende ten noordwesten Evert Voichtis' huis en ten westen Aerian Everts' huis), alsmede alle andere goederen van Cornelis of zijn opvolgers.
Waarna de schout van Opdam en Hensbroeck, Adriaen Evertsz, zegelt op verzoek van burgemeesters en schepenen. (inv.nr. 27)
25 Ridderschap, edelen en steden van Holland en West-Friesland verklaren dat zij een verzoek hebben ontvangen van Arent van Duvenvoorde (als oom en voogd Jacob van Duvenvoorde, heer van Opdam en Heynsbroeck) en een aantal medestanders om de Wogmeer te mogen droogmaken en bedijken. De supplianten krijgen hiervoor toestemming onder de volgende voorwaarden:
1) De grafelijkheid doet afstand van het recht van novalia op de nieuwe gronden in de jurisdicties van Opdam en Heynsbroeck;
2) De onderneming is voor eigen kosten en risico. De heer van Opdam en Heynsbroeck krijgt de nieuwe gronden in eigendom tegen betaling van een aflosbare jaarlijkse recognitie van 3 stuivers per morgen voor landerijen onder Opdam en Heynsbrouck en van 6 stuivers per morgen voor landerijen onder Ursem ingaande één jaar na de bedijking;
3) De grafelijkheid behoudt de tienden van de landerijen onder Ursem, waarvan echter vijf jaar vrijstelling wordt verleend, ingaande één jaar na de bedijking;
4) Er moet een scheisloot of banscheiding worden gemaakt om de jurisdicties van Opdam en Heynsbrouck te scheiden van de jurisdictie van Ursem;
5) De bedijkers krijgen twaalf jaar vrijstelling van de verpondingen en van de imposten op hoornbeesten en bezaaide landen, ingaande direkt na de bedijking;
6) De bedijkers krijgen vrijstelling van de impost op het bier dat tijdens het "dijkjaar" door hen en de arbeiders gedronken wordt;
7) De vaststelling van keuren over de schouw, alsmede het bestuur van ringdijk en ringsloot in de banne van Ursem worden gedaan door de schout van Ursem;
8) De heer van Opdam en Heynsbrouck krijgt de visserij van de ringsloot van de Wogmeer in leen;
9) De bedijking moet binnen drie jaar voltooid zijn en deze akte moet binnen vier maanden geregistreerd zijn door de Rekenkamer van Holland, anders vervalt het octrooi. Met aantekening dat de akte op 19 februari 1599 is geregistreerd. (inv.nr. 34)
34 Cornelis Bartomeus van Struysvelt (schout van Hensbroeck), Vechter Joris en Jan Sijbrantsz (schepenen aldaar) verklaren dat Reyer Pieterz Nannings uit Hensbroeck, Jacob Jan Maerts (burgemeester), Sijmon Vechters, de erfgenamen van Vechter Jaep Oukes, Jan Cornelisz Renger, Dirck Cornelisz Renger, Oloff Vechters (voor zijn vrouws moeder), Aerian Janszoon Foeys (voor zijn broer Jan Lou, en voor zichzelf), Jan Oukes c.s., Vechter Joris, Aerian Claes c.s., de erfgenamen van Trijn Moeyke Immes, Cornelis Jaep Luyts (voor Sij Jans), Pieter Gotges, Pieter Jacobs Rul en Cornelis Jaep Luyts (als voogden van de kinderen van wijlen Jan Reyers), Pieter Vechters, Cornelis Vechters, Jacob Jan Bootsses (voor zichzelf en voor de kinderen van wijlen Jan Bootsses, alsmede voor Pieter Jans, Pieter Egges Krijger (voor zichzelf en voor de weduwe van Sijmon Jacobs), de erfgenamen van Jaep Maerts Borstes, allen uit Obdam, Jaep Herps uit Spanbroeck, Thijs Cornelis uit Hoorn, Pieter Jans uit Nibbickxwoudt en Dirck Aerians Ruyter van de Leeck een aantal stukken hoog, meid- en rietland in de banne van Obdam hebben verkocht aan de bedijkers van het Wogmeerland, die deze landen hadden gebruikt voor de aanleg van hun ringdijk en ringsloot. Verkopers verklaren de koopsom te hebben ontvangen van Cornelis Jans en Jan Jans uit Obdam, penningmeesters van het Wogmeerland, en verlenen daarom volledige kwijting. Als de landen later bezwaard mochten blijken dan mogen eventuele lasten verhaald worden op de roerende en onroerende goederen van de verkopers. Waarna de schout zegelt op verzoek van de schepenen. (inv.nr. 42)
38 Dirck Pieterss Spruytes (schout van Hensbroeck), Claes Boyes, Gerryt Dirckss, Taems Corneliss en Jan Corneliss Schermer (schepenen aldaar) verklaren dat zij een "akte" hebben gezien van de hand van wijlen Maerten Adriaenss (in leven secretaris van Hensbroeck) betreffende het water in de Waert dat toebehoort aan de heer van Opdam en Hensbroeck, waar in het volgende staat:
1) Jan Aerians Wit en Lubbert Aerianss verklaren dat van het land genaamd de Melme veel is afgeslagen, terwijl ten zuiden of zuidwesten van de Melme nog een bosje ligt dat vroeger bij de Melme hoorde, "want wie de Melme gebruikte, gebruikte ook het bosje", dat nu wel, 50 roeden in de Waert ligt;
2) Sebastiaen Aeriaens, Jan Mercus en Cornelis Gerrits verklaren dat zij hebben gezocht naar de oude dijkstal in de Waert. Die bleek zo'n 8 roeden ten zuiden van hun werven te liggen en in westelijke richting bij Volkertshorn wel 20 roeden van het land. In noordwestelijke richting om de Horn heen was de afstand zelfs zo'n 28 roeden;
3) Arys Gerrits, Claes Gerrits, Dirck Gerrits en Willem Reyers verklaren dat de dijkstal in meer noordelijke richting zo'n 30 roeden van het land ligt en ter hoogte van de watermolen zelfs 50 roeden, waarna hij langs het land loopt in de richting van Govert Pieters' huis.
Schout en schepenen verklaren verder dat de akte nog gaaf is, en dat zij alle daarin genoemde personen hebben gekend. Van hen is alleen Willem Reyerss nog in leven. (inv.nr. 117)
0964 Huisarchief Weldam, 1438-1920
Inventaris
4. Bijlage 2 Regestenlijst
38
Dirck Pieterss Spruytes (schout van Hensbroeck), Claes Boyes, Gerryt Dirckss, Taems Corneliss en Jan Corneliss Schermer (schepenen aldaar) verklaren dat zij een "akte" hebben gezien van de hand van wijlen Maerten Adriaenss (in leven secretaris van Hensbroeck) betreffende het water in de Waert dat toebehoort aan de heer van Opdam en Hensbroeck, waar in het volgende staat:
1) Jan Aerians Wit en Lubbert Aerianss verklaren dat van het land genaamd de Melme veel is afgeslagen, terwijl ten zuiden of zuidwesten van de Melme nog een bosje ligt dat vroeger bij de Melme hoorde, "want wie de Melme gebruikte, gebruikte ook het bosje", dat nu wel, 50 roeden in de Waert ligt;
2) Sebastiaen Aeriaens, Jan Mercus en Cornelis Gerrits verklaren dat zij hebben gezocht naar de oude dijkstal in de Waert. Die bleek zo'n 8 roeden ten zuiden van hun werven te liggen en in westelijke richting bij Volkertshorn wel 20 roeden van het land. In noordwestelijke richting om de Horn heen was de afstand zelfs zo'n 28 roeden;
3) Arys Gerrits, Claes Gerrits, Dirck Gerrits en Willem Reyers verklaren dat de dijkstal in meer noordelijke richting zo'n 30 roeden van het land ligt en ter hoogte van de watermolen zelfs 50 roeden, waarna hij langs het land loopt in de richting van Govert Pieters' huis.
Schout en schepenen verklaren verder dat de akte nog gaaf is, en dat zij alle daarin genoemde personen hebben gekend. Van hen is alleen Willem Reyerss nog in leven. (inv.nr. 117)
Datering:
12 juni 1625
NB:
Het zegel is enigszins gesleten.
Organisatie: Westfries Archief
48 Aerian Sebastiaens, Jan Pieters Kapien, Gerrit Claess, Claes Aerianss, Aris Corneliss, Gerrit Cornelis, Herck Cornelis en Cornelis Corneliss, allen wonende in Hensbroeck aan de ringsloot van de Heerhuygenwaert, leggen als gerechtelijk gedagvaarden door Dirck Sebastiaens van Mieris (rentmeester van de heer van Opdam en Hensbroeck) een verklaring af:
1) Aerian Sebastiaens (67 jaar) verklaart dat hij vroeger met zijn vader, Jan Marckes en Kees Gertses heeft gezocht naar de oude dijkstal van Hensbroeck. Dat gebeurde op verzoek van wijlen de heer van Opdam en Hensbroeck om te weten te komen hoe ver zijn jurisdictie zich uitstrekte in de Waert. De dijkstal lag zo'n 8 roeden van hun werven af, en lag in Westelijke richting zo'n 20 roeden van Volckertshorn af, en om de Horn heen zelfs zo'n 28 roeden. Zij hebben dat toen met een lijn gemeten. Hij verklaart verder dat de dijkstal te zien was toen de Waert werd drooggemaakt, en dat er enige welen in waren die met zoden en ander materiaal gevuld waren. Verder waren aan de buitenkant van de dijkstal oude beschoeiingen van palen te zien;
2) Jan Pieters Kapien (40 jaar) en Gerrit Claess (45 jaar) verklaren dat zij hun ouders vaak hebben horen zeggen dat er in de Waert, zover als de jurisdictie van de heer van Opdam en Hensbroeck zich uitstrekte, een oude dijkstal lag. Na de drooglegging hebben zij palen gezien op de plaats waar de oude dijkstal was op een afstand van circa 40 roeden van de huidige ringsloot;
3) Claes Aerianss (70 jaar), Aris Corneliss (50 jaar) en Gerrit Cornelis (47 jaar) verklaren dat zij na de drooglegging konden zien waar de oude dijkstal lag, namelijk op een afstand van 60 roeden van de huidige ringsloot, ter plaatse van de Opdammer watermolen;
4) Herck Cornelis (52 jaar) en Cornelis Corneliss verklaren dat volgens zeggen van oude lieden de oude dijkstal ten noorden en ten zuiden van de Opdammer watermolen net zo dicht lag bij Claes Guiertes' bosje als bij de Berckmeerdijck, en dat op een
50 Jan Cornelis Schermer (schepenmeester van Hensbroeck, oud 64 jaar), Claes Aerians (72 jaar), Gerrit Yves (63 jaar), Aris Cornelis (52 jaar) en oude Gerrit Claes (48 jaar), allen wonende aan de Berckmerdijck in de banne van Hensbroeck, verklaren als gerechtelijk gedagvaarden door Dirck Sebastiaens van Mieres (rentmeester van de heer van Opdam en Hensbroeck) dat er voor de drooglegging van de Heerhuygenwaert nog veel buitendijks land buiten de Berckmerdijck lag, en dat de tienden van de bezaaide landen steeds betaald werden aan de heer van Opdam en Hensbroeck. Gerrit Yvess en Gerrit Claes verklaren voorts dat zij vaak met hun fuiken gevist hebben bij het Groote Bosch zonder dat zij daarbij lastig werden gevallen door pachters in de Waert, en dat geldt ook voor het water voorbij de buitendijkse landen. Gerrit Yves verklaart verder dat zijn vader wel 50 jaar buitendijks land bezaaide en steeds de tienden betaalde aan de heer van Opdam en Hensbroeck of diens pachters. Jan Pieters Capien verklaart zich nog goed te herinneren dat er vele landen buiten de Berckmerdijck lagen, die zich zelfs zo ver uitstrekten dat men vanaf de dijk niet eens een kloot in de Waert kon schieten, en dat de tienden van de bezaaide landen en de visserij aan de heer van Opdam en Hensbroeck of diens gemachtigde werden betaald. Ook zegt hij nog dat hij nooit is lastiggevallen wanneer hij met fuiken in de Waert viste, noch bij de schorren van de buitendijkse landen, noch bij het Groote Bosch. Allen verklaren dit desnoods nader te willen bevestigen .Gedaan in de Heerhuygenwaert in het huis van Claes Sijmons Cluyt, staande in de banne van Hensbroeck. Met kanttekening van 7 juli 1638:

Kenmerken

Datering:
1438-1920
Datering:
1438-1920
Plaats:
Obdam
Soort archief:
Particulier
Omvang:
2 m
Openbaar:
Ja
Auteur:
J. de Bruin (1987)
Categorie: