Uw zoekacties: Waterschap Oudland van Altena, 1511-1958

0060 Waterschap Oudland van Altena, 1511-1958 ( Streekarchief Langstraat Heusden Altena )

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0060 Waterschap Oudland van Altena, 1511-1958
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
Tussen Merwede, Biesbosch, Maas, grenzend aan het oude waterschap De Hoge Maasdijk van Stad en Land van Heusden, ligt het waterschap Oudland van Altena ingeklemd. De grenzen van dit oude waterschap komen overeen met de grenzen van de heerlijkheid Altena, eens in leen gehouden van de graven van Kleef, later van de Hollandse graven. Filips van Montmorency-Nivelle, graaf van Hoorne en heer van Altena, werd op 5 juni 1568 op de Grote Markt te Brussel samen met de graaf van Egmond op last van Alva ter dood gebracht. De weduwe verkoopt in 1590 de heerlijkheid Altena aan de Staten van Holland, zodat sindsdien de Staten alle heerlijke rechten genieten. Het territoir van het Oudland van Altena heeft veelvuldig van de grillen van de natuur, vooral het water, te lijden gehad.
Bewoning
De oudste nog herkenbare landschapsvormen zijn de donken - de aan de oppervlakte komende verhogingen uit het Pleistoceen of begin van het Holoceen.(1) Hierop concentreert zich de oudste bewoning in deze streek die zowel door donken als stroomruggen wordt doorsneden. Dit geld eveneens voor de oeverwallen. Archeologische vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en recentelijk met nadruk ook de Middeleeuwen en de periode daarna, zijn veelvuldig gedaan en bevestigen daarmee het historisch belang van een unieke regio.(2) De bewoning van dit gebied gaat direct gepaard met zorg voor de kering van het water. Eerst bewoning op oerwallen, voorts bedijkingsactiviteiten en pogingen het gevaar van het water te beheersen.
Altena
De naam Altena komt zowel in Nederland als in Duitsland veelvuldig voor. Onderlinge betrekkingen zijn nooit bewezen. Opvallend is het dat veelvuldig een gelijke betekenis wordt toegekend - al te na d.w.z. te dicht bij. In oude schriftelijke bronnen komt de naam in vele varianten voor: Alten, Althena, Alzena, Haltean, Halthena en Outena. Voor het eerst komt de naam voor in een oorkonde uit 1143, waarin Dirk van Altena optreedt als getuige voor de bisschop van Utrecht. Van de leken wordt Dirk als eerste genoemd, hetgeen diens status reliëf geeft. Kennelijk is hij een belangrijke ministeriaal.(3)
De oudste vermeldingen van de waterhuishouding
Hoewel Altena vanouds een leen van de graven van Kleef is, weten de Hollandse graven Altena reeds snel binnen hun invloedssfeer te krijgen. In 1230 komen graaf Floris IV en Dirk II van Altena met elkaar onder andere overeen dat - indien Dirk (met Willem van Horne) nalaat de bedijking bij Werkendam uit te voeren, de graaf de schouw ervan aan zich zal trekken.(4) De Hollandse zeggenschap over de waterhuishouding is dan van wezenlijk belang. De vorming van de door Holland voorgestane Grote- of Zuidhollandse waard krijgt gestalte. Bestuurlijke invloed in het Land van Altena was voor de Hollandse graaf van groot gewicht. Beveiliging van dit graafschap tegen de groeiende invloed van de krachten van het water is slechts mogelijk door directe zeggenschap. Is de aktie van Holland in 1230 een eerste stap, enkele decennia later krijgt graaf Floris V in 1273 heer Jan van Heusden op de knieën en ook het Land van Heusden gaat controleren. Op 12 februari van dat jaar draagt Jan van Heusden het recht van de schouw over de "Hoefdijck", de Maasdijk over aan de Hollandse graaf, die dan direct de schouw regelt. Zet de graaf zich in eerste instantie persoonlijk in voor een goede waterhuishouding, naarmate deze zorg meer wordt gedeeld door anderen worden leden uit de hofhouding of raadsleden daarmee belast, waarmee het ambt van dijkgraaf ontstaat. Met de benoeming van heemraden uit de aanzienlijken uit de plaatselijke bevolking wordt de vorming van een college van Dijkgraaf en Heemraden bereikt. In 1273 is dit het geval. In de eerdere genoemde overeenkomst met Jan van Heusden wordt immers bepaald dat er in het graafschap Holland twaalf heemraden zullen zijn. In het land van Heusden vier en in het Land van Altena twee. Holland zelf krijgt er zes. Indien geen overeenstemming bestaat over hoogte of breedte van de dijk hebben de Hollandse heemraden de beslissende stem.
Dijkgraaf en heemraden keuren en schouwen de dijken en waterlopen en oefenen daaromtrent ook de rechtspraak overeenkomstig dijkrecht uit. Zij stellen de boetes vast, indien ingelanden in gebreke blijven hun verplichtingen ten aanzien van dijk- en waterbeheer te vervullen.(5)
Aan het einde van de 14e eeuw legt de dijkgraaf zelf nog financiële verantwoording af aan de graaf.(6)
Invloed van de Heren van Altena op waterschapsgebied
Ondanks de vermeerdering van de invloed van de graaf van Holland na 1230, blijkt dat de leenheren niet alle zeggenschap kwijt raken. Willem II van Horne, heer van Altena, bepaalt in 1292 dat bewoners en erven van de gerechten van Uitwijk, Waardhuizen, Emmikhoven, Babyloniënbroek, Almkerk en het noordelijke deel van De Werken geen inspanningen behoefden te doen voor de werken aan de Merwededijk en de dijk tussen Werkendam en Veenregrave. Als getuigen zijn hierbij aanwezig Jan van Heusden en Arnoldus van der Sluis.(7) Deze Arnoldus van der Sluis is waarschijnlijk identiek aan "Arnoldus de Slusa" die in 1283 optreedt als voogd van Mechteld, vrouw van Dirk van Heusden.(8) Deze zeggenschap blijkt wederom als in 1314 Gerard I van Horne de abdij van Berne vrijwaart van mogelijke lasten bij de verhoefslaging van de Merwededijk ten gevolge van eigendom in de Vrouwenweyde.(9) Wel blijkt grafelijke toestemming noodzakelijk te zijn voor de bouw van een nieuwe sluis in de Maasdam. In 1332 komt een eind aan de leenband van de heer van Altena met de graaf van Kleef. Laatstgenoemde verkoopt dan alle rechten die hij heeft in het Land van Altena aan de graaf van Holland, zodat de heer van Altena aan de graaf van Holland leenhulde en manschap moet doen.(10) Vindt vanaf het midden van de 13e eeuw een machtsconcentratie ten aanzien van de waterhuishouding plaats aan het grafelijke hof, in het laatste kwart van de daaropvolgende eeuw blijkt de heer van Altena wederom grote zeggenschap uit te oefenen.
Een handvest voor het Land van Altena
Willem VI van Horne, heer van Altena, geeft zijn "goeden luden in den Lande van Altena" in 1373 verschillende privileges. Zo wordt onder meer het volgende bepaald:
"Voert gheven wi onse luden voersz. alle scouwen, die onse rechter ende heemraet scouwen binnen bans, dat onse richter die niet nemen, noch hogher bestaden en soelen dan totter heemrader scieringhe. Ende daerof sal die richter nemen twiscat ghelt. Ende gheven si dat ghelt ter goeder tijt niet, daer mach hi hem voer of panden vierscatte pande". Alle rechters en heemraden in de gerechten (de dorpen) van het Land van Altena krijgen de schouw binnen de bannen. De rechter (schout) mag de lasten niet hoger maken dan deze naar oordeel van de heemraden zullen zijn. Eveneens wordt in dat jaar het in 1356 aan Woudrichem gegeven handvest aanmerkelijk uitgebreid en verbeterd, waarbij voor het eerst ook zaken van waterhuishoudelijke aard worden opgenomen. "Voert gheven wi onsen poerteren van Wouderichem, dat die richter van Wouderichem sal scouwen die hoecsloten aan beyden eynden in die Oude Broeke int Slewijcs ghericht tot Wolfaertsweteringhe toe ende voert Wolfaertsweteringhe al uut ende neven Blomensteghe totter Werken toe, ghelijc dat si binnen den ban van Wouderichem scouwen. Ende die Richter van Wouderichem sal weet doen des sonnendaghes tevoeren, daer hi se sculdich is te doen". Voor bekendmaking van deze schouw wordt later de kerk als plaats bepaald. "Voert hebben wi ghegheven hem, dat alle scouwen, die de richter van Wouderichem mitten scepen van Wouderichem scouwet binnen der vriheyt van Wouderichem, dat en sal die richter niet hoger bestaden noch nemen te maken dan totter scepene scieringhe ende daerof sullen wi hebben twyscat ghelt, uutghenomen die zeewaerde van den werven. Ende voert alle scouwen, die de richter van Wouderichem mitten daghelixschen heemraet van Wouderichem scouwet, die en sal hi niet hoger bestaden noch nemen te maken totter heemraet scieringhe ende daeraf sullen wi hebben twyscat ghelt".
Naast de richter (schout) hebben dus ook de schepenen bevoegdheden in het schouwen binnen de vrijheid van Woudrichem en bepalen de schepenen de hoogte van de benodigde kosten en boeten. Naast de schepenen is een dagelijkse heemraad betrokken. Tweeschat geld is het dubbele bedrag van de door heemraden of schepenen bepaalde kosten. De nalatige in de financiële bijdragen (de kosten worden voorgeschoten) kan rekenen op een verdubbeling van de last, die aan schout en heemraden (schepenen) ten goede komt.(11)
De verhouding met de landheer in de 14e eeuw
Zoals is aangegeven is de invloed van de landsheer i.c. de graaf van Holland, wisselend geweest. In de 13e eeuw pogingen tot machtsconcentratie aan het grafelijke hof, in de 14e eeuw een toenemend gezag van de afzonderlijke heren. In 1374 vinden grote overstromingen plaats, in het voor- en najaar. Dijkdoorbraken in Werkendam, de Mijl (ten zuidwesten van Dordrecht) en Broek in het voorjaar, waarbij Dordrecht vijf leden van het stadsbestuur naar Werkendam stuurt om na te gaan hoe groot de schade er is. Dordrecht levert dan een bijdrage in de kosten. In het najaar herhaalt deze ramp zich.(12) Willem van Horne, heer van Altena, beijvert zich met de ingezetenen in het Land van Altena hulp te bieden. Op kosten van hem en de ingezetenen van Altena zijn vijftig mannen acht dagen lang met twaalf schepen in de weer om te "helpen diken den wiel tot Werkendam". Willem en de inwoners zijn hiertoe niet verplicht ("om gunsten wille ende gracien ende om onser bede wille ende niet van rechtsweghen"), hetgeen treffend aangeeft dat Werkendam niet behoort tot het Land van Altena in tegenstelling tot De Werken en Sleeuwijk. Deze geste blijft niet onbeloond. Albrecht van Beieren belooft eenzelfde prestatie te leveren in geval van calamiteit in het Land van Altena ("so sullen wi ende Zuuthollant hem weder te helpen comen op onzen cost in allen manyeren alse voerscr. is").(13)
De rechten van de bevolking worden steeds meer uitgebreid. Willem VI van Horne, heer van Altena, bepaalt in 1382 dat geen aanleg of reparatie van dijken zal mogen plaatsvinden dan na vaststelling van de kosten door de Hoogheemraad ("also dat die dike mit vonnisse ons heemraeds aen ons ghewijst worde, dien soelen, noch dien moeghen wi, onse dijcgreven, noch nyemant, hogher bestaden, noch nemente maken, dan tots hoechheemraets scieringhe"). Geldt dit privilege voor de inwoners van Altena, die van de stad Woudrichem krijgen op dezelfde dag een afzonderlijk privilege aangaande de schouw van de Merwededijk, waaruit blijkt dat schout en schepenen van die stad er in slagen ten aanzien van het eigen grondgebied zeggenschap te krijgen in waterstaatszaken.(14) Willem van Beieren, graaf van Oostervant, bevestigt in 1388 alle privileges aan de "goeden luden" van het Land van Altena, zowel door graven, hertogen als heren van Altena ooit verleend. Een afzonderlijk artikel wordt gewijd aan de dijken: "Item en sal men ghenen dijc, weghen, wateringhen, slusen, zilen noch zeghedammen in ghenen scouwen hogher bescouwen, bescaden noch besteden, noch onraet op driven, dan ter heemrader scieringhe". Wederom is er een afzonderlijk privilege voor de stad Woudrichem waarin deze bepaling is opgenomen.(15)
Het beleid van de Hollandse graaf is evenwel zeer wisselend. Enerzijds worden de ingezetenen veel vrijheden gegeven, zoals boven omschreven, anderzijds grijpt hij in na voorgevallen calamiteiten. In 1396 vinden - tot ergernis van de steden en platteland in de Grote of Zuid-Hollandse Waard - verschillende dijkdoorbraken plaats, waarbij het Land van Altena nalatigheid wordt verweten. "..Zwaerliken in verderfnissen ghecomen sin van den Lande van Althena, dair een wiel in ghebroken is mit versumenissen ende quaden toesien...". Het onderhoud van de Maasdijk is sterk verwaarloosd, hetgeen de oorzaak van de grote overstroming is. De klagende steden zijn Dordrecht en Geertruidenberg. Het schouwen van de dijken wordt vanwege de graaf opgedragen aan dijkgraaf en heemraden van de Grote Waard en zij zullen dat namens hem doen. Woudrichem zal met baljuw en heemraden op St. Pietersdag, zoals men dat in de Grote Waard doet, het Land van Altena schouwen.(16)
Het handvest van Jacob I van Horne, heer van Altena aan de inwoners van het Land van Altena en de stad Woudrichem
Jacob van Horne geeft "om menighen trouwen dienst" in 1452 de inwoners van het Land van Altena nieuwe privileges. Vooral de rechten en plichten ten aanzien van de waterhuishouding worden nadrukkelijk vastgelegd. Van de 79 "artikelen" handelen er 10 over het dijkrecht. Gelijktijdig ontvangt de stad Woudrichem nieuwe rechten, met bepalingen ten aanzien van de rechten, plichten en bevoegdheden van dijkgraaf en heemraden. Beide handvesten worden in datzelfde jaar door Philips van Bourgondië geconfirmeerd.(17)
De positie van de Stad Woudrichem en de omliggende dorpen in het Land van Altena
Het Land van Altena bestaat uit de stad Woudrichem met hoge jurisdictie, verleend in 1356, en de ambachtsheerlijkheden of gerechten (dorpen) Almkerk, Andel, Emmikhoven, Giessen, Rijswijk, Sleeuwijk, Uitwijk, Werken (de), en Waardhuizen. Blijkens de tekst in de oorkonde van 1292 wordt ook Babyloniënbroek hiertoe gerekend, terwijl andere oorkonden ook van Dussen als onderdeel van Altena gewag maken. Babyloniënbroek hoort in latere tijden onmiskenbaar tot het Land van Heusden. Buurtschappen als Hil, Honswijk, Zandwijk, Uppel, de Oudendijk en de Doorn behoren eveneens tot het Land van Altena.
Het dorpsbestuur in de 14e eeuw, met lage of middelbare jurisdictie, heeft taken op het gebied van het schouwen van waterlopen en inliggende dijken. In de teksten is dan ook sprake van schout (richter of rechter) en heemraden in plaats van de meest gangbare benaming schepenen. De dorpen zijn onderhorig aan de stad. Daar wordt recht gesproken, zowel in criminele als civiele zaken, waarvoor de baljuw de vierschaar spant, maar ook naar dijkrecht door dijkgraaf en hoogheemraden. Met het oog op een doelmatig bestuur en concentratie van bevoegdheden, worden de ambten van baljuw en dijkgraaf van het Land van Altena over het algemeen in een personele unie uitgeoefend. Door de oorlog met Arkel in 1405 brandt de stad Woudrichem voor een groot deel af. De originele privileges worden meegenomen naar Arkel of verbranden. Vijf jaar later vernieuwt Willem VI van Holland alle privileges, die bij de brand verloren zijn gegaan. Deze zijn zo uitgebreid dat de aaneengesloten tekst op drie stukken perkament geschreven zijn. Wederom nemen waterstaatszaken hierin een belangrijke plaats in. Een jaar later worden enkele artikelen aangepast of aangescherpt.(18) De belangen van het Land van Altena staan niet op zichzelf. Regelmatig doen zich conflicten voor met naburige streken, waarbij van hogerhand moet worden ingegrepen. In 1410 bepaalt Willem VI van Holland in een geschil tussen de steden Dordrecht, Geertruidenberg, de Grote Waard en het Land van Altena dat de dijkgraaf van Zuid-Holland, zes heemraden van de Grote Waard en twee heemraden uit het Land van Altena samen met drost en vier heemraden uit het Land van Heusden de dijk zullen schouwen. Zij dienen tot overeenstemming te komen over hoogte breedte en lengte van de (Maas)dijk. Bij niet-overeenstemming beslissen de heemraden van de Grote Waard.(19)
Omgekeerd heeft het Land van Heusden problemen met verplichtingen met betrekking tot de Heidijk. Jarenlange geschillen hierover worden in 1415 bijgelegd en wordt de Grote Waard verplicht een gedeelte Heidijk van 275 roeden te onderhouden, zonder dat inwoners van Land van Heusden en het Land van Altena hieraan bij moeten dragen ..""buyten cost onser goede luyden van onsen Lande van Huesden ende van Althenae".(20)
Een logisch gevolg is een regeling van een gezamenlijke schouw door zowel dijkgraaf en heemraden van de Grote Waard, de heemraden van Altena en drost en heemraden van Heusden.(21)
De Sint-Elisabethsvloed van 1421
Een van de grootste rampen in de geschiedenis van de strijd tegen het water voltrekt zich in de nacht van 18 op 19 november 1421. De ramp luidt gelijktijdig de ondergang in van het eens zo ambitieuze project van de Hollandse graaf, de vorming van de Groote of Zuid-Hollandse Waard. Deze gehele waard overstroomde. Van het Land van Heusden en Altena blijft een deel van het Land van Heusden gespaard, het Bovenland. Niet alleen wordt blijvend goede landbouwgrond aan het water prijsgegeven, grote veranderingen in het stelsel van zeearmen, rivieren en waterlopen zijn er het gevolg van.(22) Hertog Jan van Beieren, als graaf van Holland, neemt korte tijd na de catastrofe verschillende maatregelen om het verloren gegane territoir op het water te herwinnen. Vooral in 1422 en 1423 spant hij zich zeer daarvoor in, temeer daar hij op grote onwil stuit bij de bevolking. De inwoners van het Land van Heusden en Altena, maar ook die van Sprang, Bezooien en 's-Gravenmoer krijgen bevel hulp te verlenen bij de herdijking van de Grote Waard. Het Land van Altena dient hierin bij te dragen met een oppervlakte van 3000 morgen, terwijl het Land van Heusden slechts voor 2000 morgen wordt aangeslagen. Uitdrukkelijk laat de hertog ook Woudrichem weten een weigering in het helpen herdijken van de Grote Waard niet te dulden, waarop vanuit het Land van Altena een bijdrage wordt gegeven van 5000 Beierse guldens. De Grote Waard belooft het Land van Altena in soortgelijke omstandigheden eveneens te hulp te komen. Een dergelijke bijdrage aan de bedijkingskosten van de Grote Waard, twee jaar na de grote vloed, doet veronderstellen dat de schade in het Land van Altena en het Land van Heusden wel mee is gevallen.(23) In het resolutieboek van het Oudland van Altena komt de volgende tekst voor:
"Alzoo overmits der inundatien gevallen in Zuijthollant den xixen dach van novembri int jaer XIIIIc eenentwintich, tlant van Althena mede geinundeert is geweest, ende zulcx totte naeste dertich ofte veertich jaeren voirleden, die Groote Dortsche Waert bij nae al onder water, ofte ten minsten metten water gemeen is gebleven tot ontrent die kercke van Werckendam, ende voorts zuijdtwaerts oft zuijdtoostwaerts op, lancx ende beneffens den zeedijck, die nu leijt aende westzijde, vanden Lande van Althenae ende dat zedert den voorschreven tijt eenige landen buijten den voorschreven dijck weder te lande opgecommen zijn daer inne zoe wel opden Zuijdthollantschen gront, als vanden voorschreven landen van Althenae verscheijden particuliere persoonen hen vervordert hebben, ende noch dagelijcx soo lancxs soo meer vervoirderen die selve opgecomen landen aen te slaen ende te occuperen, excluderende zoe wel d'officiers ons heeren des Connincxs als Graven van Hollant, onder 't dexel ende pretext dat de selve opgecommen landen souden liggen inden voorschreven Lande van Althenae als oock d'andere, allegerende dat de landen bij hem geocuppeert resorteren onder Zijne Majesteyt in Zuijdthollant daer deure de selve Majesteyt ende Grave van Hooren, als heere van Althenae, dagelijcx inden heuren hoe lancx hoe meer beschadicht ende vercort worden...".(24)
Kennelijk is de schade van de vloed het sterkst geweest tot aan de kerk van Werkendam. Drooggevallen gronden worden prompt door de mensen ingenomen, zonder dat daarvoor eigendomsrechten gelden. Afgaande op de vele beleningen schenkingen en overdrachten, zelfs van gronden in De Werken in 1425, hebben grote delen van het Land van Altena weinig schade van de vloed ondervonden. De situatie in Dussen daarentegen is geheel anders.(25) Liggen initiatieven na 1421 direct bij de graaf of hertog, in 1450 stellen kastelein, drost, stad en Land van Heusden met Dirk van der Merwede als heer van Eethen en Meeuwen een ordonnantie vast voor een nieuwe dijkage. Dit plan is evenwel nimmer ten uitvoer gebracht.(26) Elf jaar later komt men meer beslagen ten ijs. Een gezamenlijke activiteit van de heer van Altena, de kastelein van Heusden, de stad Dordrecht en de vrouwe van Eethen en Meeuwen resulteert in een ordonnantie voor een nieuwe bedijking. Drie dijkgraven worden aangesteld te weten voor het Land van Altena, voor Zuid-Holland (lees het gebied buiten het Land van Altena d.i. Dordrecht, Dussen Muilen Munsterkerk en Werkendam) en Eethen en Meeuwen.
Het totaal aantal heemraden wordt gesteld op 14. Jaarlijks zullen er twee openbare schouwen zijn en worden de heemraden op vrijdag voor de vastenavond opnieuw door de gederfden gekozen. De schouw zal beginnen aan de Korn door de dijkgraaf van Altena tot aan de Woudichemse dijk toe bij de galgen. De dijkgraaf zal dit doen met zeven heemraden, waarvan er vier afkomstig zijn uit het Land van Altena en uit Dordrecht, Heusden en Eethen en Meeuwen ieder één. De dijkgraaf van Zuid-Holland moet zich laten vergezellen door drie heemraden uit het Land van Altena en uit Zuid-Holland, Dordrecht en Eethen en Meeuwen en het Land van Heusden ieder één. Voorwaarde tot benoeming van dijkgraaf of heemraad is het bezit van respectievelijk 15 morgen en 10 morgen land.
Het totaal aantal schouwen wordt bepaald op vier:
1. De keurschouw op dinsdag na St. Geertruidag (17 maart)
2. De "borchscouwe" op dinsdag na meidag (1 mei)
3. De "bestadescouwe" op dinsdag na St. Jan Baptist (24 juni)
4. De "inrijdende schouwe" op dinsdag na St. Jacobusdag (25 juli).(27)
De keurschouw is de schouw overeenkomstig de keuren of verordeningen door dijkgraaf en heemraden vastgesteld, waaraan de dijken en waterlopen moeten voldoen. De bij deze schouw vastgestelde gebreken dienen bij een volgende schouw verholpen te zijn. De borchscouwe wordt alleen in het Land van Heusden en Altena zo genoemd. Een dijkplichtige kan een ander voor hem "borg" laten staan de verplichtingen na te komen. De bestadescouwe biedt dijkgraaf en heemraden de mogelijkheid om uit te voeren werken en verplichtingen van ingelanden aan te besteden, te bestaden. Dit is eveneens het geval indien het werk van ingelanden niet in orde is bevonden. Bij de inrijdende en laatste schouw hebben dijkgraaf en heemraden het laatste middel in te grijpen. Tijdens de schouw staakt men op de plaats van de in gebreken geblevene het werk om in de dichtstbijzijnde herberg te "rijden" en daar op kosten van de nalatige zolang te teren tot het werk behoorlijk gedaan is. De kosten moeten bovenop de boeten worden voldaan.(28)
De eerste bedijking na de St. Elisabethsvloed is in datzelfde jaar afgerond. Nauwgezet wordt per ambacht of gerecht een opsomming van de bedijkte gronden gegeven:
De Werken: 440 morgen 2 hont en 18 roeden
Sleeuwijk: 512 morgen 5 hont en 64 roeden
Woudrichem: 200 morgen 1 hont en 20 roeden
Emmikhoven: 474 morgen 5 hont en 39 roeden
Andel: 222 morgen 1 hont en 63 roeden
Andelrebroek: 61 morgen 4 hont en 82 roeden
Giessen: 276 morgen 3 hont en 37 roeden
Uitwijk: 388 morgen 1 hont en 29 roeden
Waardhuizen: 576 morgen 4 hont en 21 roeden
Rijswijk: 202 morgen en 37 roeden
Broek van A: 403 morgen en 51 roeden
Almkerk: 761 morgen 3 hont en 10 roeden waardoor het gehele Land van Altena 4458 morgens, 4 hont en 89 roeden telt. De bijdragen vanuit dijkplichtige gronden van Zuid-Holland zijn gerelateerd aan 929 morgen, 5 hont en 39 roeden. Meeuwen komt op een totaal van 141 morgen 3 hont en 12 roeden en het Land van Heusden (tenminste voor wat het bedijkingsresultaat betreft) op 407 morgen. Philips van Bourgondië beschrijft zorgvuldig het sluiten van de dijkring. Deze begint aan de Woudrichemse dijk in het Land van Altena, "bij der galgen aff te gaen over dat gat tot in de ambocht van Sleewijck", van daar af langs de Merwede tot Werkendam en verder naar De Werken en Wielesteijn. Vandaar naar het Doornse Gat en over de "Koorn aen die Dussen ende van danen sluytende aen heere Dircks verlaet van der Merweden".(29) De heren van Altena blijven vervolgens nieuwe ordonnanties op het gebied van de waterhuishouding vaststellen. Zo in 1467, 1468, 1476 en 1484. Maria van Bourgondië bevestigt in 1477 het door Jacob van Horne 1476 gegeven handvest. Bijna een eeuw later zijn het de "ingeërffden" die een concept van een nieuwe ordonnantie maken en aan de heer, de graaf van Horne, aanbieden. 1567. Bij de verkoop van de heerlijkheid Altena in 1590 houdt de heerlijke bemoeienis met het Land van Altena op. De Staten van Holland treden in alle rechten.(30)
Het bestuur van het waterschap vanaf de 16e eeuw
In 1576 wordt het noodzakelijk geoordeeld te komen tot een nieuwe vaststelling van de grenzen. Zowel de graaf van Hoorne, als Heer van Altena, (hier dient te worden gelezen de weduwe van de graaf) de Commissarissen van de Raad en Rekenkamer van Holland, alsmede de Secrete Raad en Financiën van de landvoogdes Margaretha van Parma zijn hierbij betrokken. De knopen worden uiteindelijk door laatstgenoemde doorgehakt en worden de westelijke grenzen van het Land van Altena als volgt weergegeven:
"Dat men de limiten van den voorsz. Landen van Althena sal stellen van den zuijdtersten noteboom linierecht boven Almsteijn voorsz. ende van daer comprehenderende Almsteijn linierecht deur de Coorensche gantel op de Coorensche Sluijse ende al 't gene dat binnen de voorsz. limiten sal bevonden worden den voorn. Grave van Hoorn toe te behooren". Daarnaast is Margaretha van Parma genegen de "galgeweerdt gants ende geheel den selven Grave van Hoorn toegedeijlt ende gegunt sal worden, behoudelijck dat d'exercitie van justicie van wegen Zijner Conincklijcker Maiesteijt ende der Stadt van Gorchem daer op gedaen sal mogen worden sonder contradictie ofte wederseggen van den voorn. Grave van Hoorn. Waertegens ende in recompensie van den voorsz. Landen aen de voorsz. Coorensche Sluijse gelegen ende de voorsz. Galgeweert de selve Grave van Hoorn gehouden wordt te transporteren ende cederen sulcken recht als hem competeert off noch mach competeren tegens die van Dordrecht overmits het leggen van den voorsz. hooffden op zijnen gront ende bodem zonder sijn consent. Ende dat hij daeromme niet meeren sal quereleren tegens die van Dorderecht voorsz., de welcke mitz accorderende met zijne voorsz. Maiesteijt de voorsz. hooffden sullen mogen onderhouden ende continueren tot nut ende oorbaer van der navigatie van der Merwede soo't hen gelieven ofte goetduncken zal, welverstaende als de selffde hooffden gereparert ofte herstelt sullen moeten worden, dat alsdan die eenen voet gemedert zullen wordenom des te min 't water op te houden tot schede ende achterdeel van de dijcken van Althena ende andere".(31)
Omtrent de oostelijke grens bestaat geen verschil van inzicht. Het gedeelte over de Maas, waarop Slot Loevestein zich bevindt is Altena. Voorts is de Maasdijk grens tot de limiet met het Land van Heusden, de Zoutendijk tussen Andel en Veen. Wanneer in de jaren 70 van de 16e eeuw de streek zwaar te lijden heeft van muitende soldaten vanuit Slot Loevestein en het gehele land van Altena ten prooi valt van het water door inundaties, zowel van Spaanse als van Staatse troepen, blijft lang onzekerheid bestaan.(32) De kommervolle tijden verhinderen een behoorlijk herstel van dijken en sluizen. Aan de bemoeienis van de Heer van Altena met de waterhuishouding komt in 1590 een eind. De Staten van Holland trekken dan alle bevoegdheden aan zich, waaronder de aanstelling van de dijkgraaf. Ook dan wordt geopteerd voor handhaving van een personele unie van baljuw en dijkgraaf van het Land van Altena. De eerste door de Staten van Holland benoemde dijkgraaf is Hendrik van Nispen. Deze stelt orde op zaken in een tot die tijd toe (opnieuw) verwaarloosd bestuur.
In 1591 kiezen de "ingeërfden' de dijkheemraden en besluiten dat de lasten van het onderhoud van de dijken voor "gemeene" rekening zal komen, daarbij verlatend het oude en ingewikkelde stelsel van verhoefslaging. De situatie is inmiddels drastisch veranderd door de bedijking van het Nieuwland van Altena. De lasten zijn dan ook beduidend anders komen te liggen. Niet alleen de bestuursorganisatie wordt gewijzigd, maar gaat men ook over tot het voeren van een meer behoorlijker administratie. De ordonnanties uit de 15e eeuw worden als verouderd terzijde geschoven. Zelfs wordt tot de vaststelling van een nieuw keurboek overgegaan. Per 1 juni 1594 treedt een nieuw bestuur aan bestaande uit dijkgraaf, hoogheemraden, hoge waarsman of penningsmeester en een klerk of contraboekhouder. Op 3 juni daaropvolgend wordt hun instructie vastgesteld.(33) De nieuwe organisatie vindt eveneens zijn grondslag in de veranderingen van de aanpak van de waterhuishoudingsproblematiek. Geregeld wordt er vergaderd en administratie gehouden.
Volgens de hierboven genoemde instructie blijkt dat het Land van Altena nog steeds te lijden heeft van wateroverlast. Het eerste wat ter hand genomen wordt is het land te "bevorssen ende die affgeslagen dijcken wederom heelen ende dat van alsulcke toeleggens breette ende hoochte als zijluijden ter meester versekerheijt ende prouffijte van den gemeene Lande sullen distinctelijck bevijnden". Voorts het organiseren van het overgaan en sluiten van de kreken. De sluizen dienen volgens nieuwe bestekken gebouwd te worden "insonderheijt goet regard nemende dat gheen verolmt speckich ofte andere quaet hout daer in gebrocht zij..". De sluizen moeten komen liggen in de put "daer ende sulcx het oorbaerlicxste wesen sal tot bequaeme waeterlozinge". De instructie stelt voorts de nodige waarborgen dat het college van dijkgraaf en heemraden o.m. uitsluit van levering van materialen, uitvoering van werkzaamheden, teerkosten e.d. Aan de bedijking van 1594 ligt een belangrijke subsidie van de Staten van Holland ten grondslag, zodat in de instructie alle schijn van bevoordeling wordt tegengegaan. Dijkgraaf en heemraden dienen vervolgens de eed of te leggen.(34)
De herdijking en verdere aanleg van kunstwerken van 1594 en 1595 blijkt een tekort op te leveren van 7291 ponden 1 schelling en 2 denarii, hetgeen een zaak .zal worden van een nieuw college van dijkgraaf en dijkheemraden, waarvan de laatsten op 30 maart 1595 door de "ingedrfden" in de grote kerk van Woudrichem worden gekozen, te weten uit de stad Woudrichem jonker Johan Schellart, Abraham ten Hagen en Cornelis de Romer. Uit het Land (van Altena) worden gekozen jonker Henrick Pieck, Dirck van Sevender, Jan Thoniszn. Cuijst, Ghijsbert Geritszn. Cant. Het grote tekort wordt ineens omgeslagen per morgen een bedrag van 10 ponden. De aanduiding "ingeërfden" verandert in 1597 in die van "hooftingelanden".(35)
Taken van het Oudland
Uit de gemeenelandsrekening is duidelijk op te maken welke taken het waterschap Oudland heeft. Het gaat met name om de waterkering, de waterlossing, het onderhoud van sluizen en andere kunstwerken. Er is toezicht op het beheer van de (interne) waterhuishouding van de verschillende bannen, de polders. Eveneens is er toezicht op de bouw en het gebruik van kunstwerken als sluizen en watermolens. Met name is van belang het onderhoud van de Alm en de Almkade en de waterlossing op de Alm door de (buiten de competentie van het Oudland vallende) polders van Veen en Wijk, die daartoe een overeenkomst hebben gesloten met de gederfden van Giessen en Rijswijk.(36) Dijkgraaf en heemraden voerden de schouw over de Maasdijk vanaf de grens met het Land van Heusden naar Woudrichem, de waterkering van de stad Woudrichem, de Merwededijk tot "herberg de Zwaan" tegen Werkendam en vervolgens vandaar over de oude "Binnen-Zeedijk"(37) tussen herberg de Zwaan en de Kornse of Vierbanse sluis. Hoewel de schouw over de sluizen in deze oude binnen zeedijk de competentie van het Oudland is, is het onderhoud ervan en derhalve ook het dragen van de financiële lasten een zaak van de betreffende polderbesturen, zoals de polder van De Werken (Werkense sluis), de polder van Sleeuwijk (Sleeuwijkse sluis), de Nieuwe Ban, Oude Ban, Honswijk, Uppel, Zandwijk, Uitwijk en Rijswijk (de Zevenbanse sluis), De Ouden Doorn (Oude Doornse sluis), Polders van Wijk, Veen, Andel en Giessen (Almsluis of 't Verlaat), Den Duil, Den Hil, Het Noordveld van Dussen en de polder van Ganswijk (Vierbanse of Kornse sluis).(38)
De inliggende polders buiten de jurisdictie van de stad Woudrichem zijn eveneens onderhevig aan financieel toezicht van het Dijkgraaf en Heemraden van het Oudland. Rekening en de bewijsstukken daarbij dienden te worden overgegeven. Voor de polders (bannen) binnen de jurisdictie van de stad geldt een toezicht vanwege die stad.(39) Tot 1795 oefent de dijkgraaf van het Oudland dit ambt automatisch uit over de Vervoornepolder. In de 19e eeuw behoren de volgende polders tot het waterschap Oudland van Altena: De Werken, Janisseland, Sleeuwijk, Nieuwe Ban, Oude Ban, Honswijk, Rijswijkse polder, St. Romboutspolder, Uitwijk, Hodenpeils Waard, Koeweide, Het Laag, Zandwijk, Uppel, Oude Doorn, Ganswijk, Den Duil, Giessens Broek, Andels Broek, Eendeveld, Andelse en Giessense Weide, Opperste of Opandelse Polder met de Blauwe Steen en Den Hil.(40)
Calamiteiten
Zoals hierboven is aangegeven zijn de overstromingen, zowel moedwillig (inundaties) als tengevolge van hoog water of kruiend ijs talrijk. De meest in het oog springende zijn de St. Elisabethsvloed van 1421, de inundaties door Spaanse troepen, maar ook Geuzen in het laatste kwart van de 16e eeuw, 1740, 1841, 1880/81 (De ramp van Nieuwkuijk) en 1953. In de 18e eeuw worden pogingen in het werk gesteld de voortdurend terugkerende wateroverlast in te dammen door een stelsel van overlaten, waarvan de Beerse en de Baardwijkse de belangrijkste zijn. Deskundigen als o.a. Blanken en Kraaijenhoff buigen zich over de problematiek van de waterhuishouding totdat de genoemde Ramp van Nieuwkuijk zich manifesteert. Deze gebeurtenis leidt uiteindelijk tot de scheiding van Maas en Waal en de vorming van een nieuwe Maasmond. In 1883 worden de plannen in de Tweede Kamer bij wet geregeld en wordt in 1904 een werk voltooid dat tot dan toe het grootste en moeilijkste waterstaatkundige werk is dat ooit is uitgevoerd.(41) Als hulpmiddel na overstromingen werd in 1744 een Commissie voor de Hulpgaten in het Land van Heusden en Altena in het leven geroepen, later tot "waterschap" verheven. Hierbij was het Oudland van Altena zeer betrokken, mede ook gelet op het feit dat de meeste hulpgaten in haar dijken zijn geprojecteerd.(42)
(1) P.A. Hendrikx: "De beneden-delta van Rijn en Maas", Hilversum 1987.
(2) J.P.C.A. Hendriks: "Archeologie en bewoningsgeschiedenis van het Land van Heusden en Altena", Almkerk 1990.
(3) A.C.F. Koch: "Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299" I, 's-Gravenhage 1970, blz. 242.
(4) J.G. Kruisheer: "Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 dl. II", Assen/Maastricht 1986, blz. 108.
(5) H. van der Linden: "Heusden, Holland en de Zijdewinde van 1273" in "Brabants recht dat is", Assen/Maastricht 1990, blz. 193-207.
(6) J.C. Kort: "Het Archief van de Graven van Holland", 's-Gravenhage 1981, inv. nrs. 2063-2068.
(7) K.N. Korteweg: "Rechtsbronnen van Woudrichem en het Land van Altena", Utrecht 1948, Tweede Stuk blz. 14 en 15. Hij stelt vraagtekens bij de lezing van de tekst. Aernoldi de Slusen, die als getuige wordt genoemd zou Arnold van Ghiesen zijn. Dit is n.m.m. niet terecht. Het betreft Arnold van der Sluis.
(8) H. van Bavel: "Regestenboek van het archief van de abdij van Berne 1134 - 1400", Heeswijk 1984 blz. 17 regest 74.
(9) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 46.
(10) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 67.
(11) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 127-130.
(12) M.K. Elisabeth Gottschalck: "Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland", Assen 1971, dl 1, blz. 410.
(13) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 131-132.
(14) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 142-144.
(15) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 153-159.
(16) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 194-196.
(17) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 280-295.
(18) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 211-214.
(19) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 216.
(20) J. van Oudenhoven: "Beschrijvinge der Stadt Heusden", Amsterdam 1743, blz. 249.
(21) J. van Oudenhoven: "Beschrijvinge der Stadt Heusden", Amsterdam 1743, blz. 250-251. " "t saemen te scouwen, kueren te legghen en sullen op ten Hoeghendijck voersz. tot ons lants orbaar, ende al soe hem nutste duncken sal...".
(22) Gottschalck: "Stormvloeden" dl. II blz. 60.
(23) Gottschalck: "Stormvloeden" dl. II blz. 65-66.
(24) Zie inventarisnummer 0003.
(25) Gottschalck: "Stormvloeden" dl. II blz. 75.
(26) J.C. Ramaer: "Geografische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen", Verhandelingen Koninklijke Academie van Wetenschappen afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, II no. 3, 1899, blz. 242.
(27) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 308.
(28) "Item waer yement die enighen dijck aen name te maken ende dien dijck dan niet gemaect en waer ten lesten scouwen na inhoud des keurs daer sal die dijckgrave metten heemraders op in rijden in enigher herberghen binnen die heerlicheijt ende niet uuter herberghen te sceijden noch voort te scouwen die dijck sal eerst volmaect sijn na inhout des keurs.... Zie ook A.A. Beekman: "Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland vóór 1795" 's-Gravenhage 1907, blz. 892.
(29) Korteweg: "Rechtsbronnen" Tweede Stuk blz. 325-326.
(30) Het resolutieboek van het Oudland van Altena opent met de tekst van overdracht van de eigendom van de heerlijkheid Altena aan de Staten van Holland in 1590. De weduwe van de graaf van Hoorne onslaat alle ingezetenen, ambtenaren en leenmannen in Altena van hun "huldt eedt ende manscap". Archief waterschap Oudland van Altena inventarisnummer 0003.
(31) Archief Oudland van Altena, resolutieboek, inventarisnummer 0003 fol. 87v.-88r.
(32) Zie minuut-requesten aan de koning, archief Oudland van Altena inventarisnummer 0008.
(33) Archief Oudland van Altena, resolutieboek inventarisnummer 0003 fol. 50-52r.
(34) Archief Oudland van Altena, resolutieboek inventarisnummer 0003 fol. 52r.
(35) Archief Oudland van Altena, resolutieboek inventarisnummer 0003 fol. 73r.
(36) J.P.M. van de Mortel: "Inventaris van het archief van het Ambacht Veen" inventarisnummer 0929.
(37) "Binnen-Zeedijk" heeft geen enkele relatie met de zee. Zie hiervoor P.C.M. Hoppenbrouwers "Een Middeleeuwse Samenleving Het Land van Heusden (ca. 1360 - ca. 1515)" blz. 53. Zeedijk is een verbastering van zeghedijk, een kade langs de hoofdwetering.
(38) "Statistiek Tableau der polders in Noord-Braband" 's-Hertogenbosch 1843 blz. 237-239.
(39) H.J.H. Bossink: "Inventaris van het Oud-Archief der Stad Woudrichem en van de daarbij gedeponeerde archieven", z.p. 1959.
(40) H.J.H. Bossink: "Inventaris van het Oud-Archief der Stad Woudrichem en van de daarbij gedeponeerde archieven", z.p. 1959, blz. 239 -241.
(41) M.C.E. Bongaerts: "De Bergsche Maas" etc.
(42) F.J. Smeets: "Archieven van de commissie later waterschap van de hulpgaten in het Land van Heusden en Altena", 's-Hertogenbosch 1929.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. Inhoud en structuur van het archief
2.1. Verantwoording van de bewerking
3. Aanwijzingen voor de gebruiker
3.1. Openbaarheidsbeperkingen
3.2. Citeerinstructie
4. Bijlagen
4.1. Voorwoord dijkgraaf A.B. Snoek
4.2. Lijst van dijkgraven

Kenmerken

Datering:
1511-1958
Titel:
Waterschap Oudland van Altena
Beschrijving:
Inventaris van het archief van waterschap Oudland van Altena
Archieftitel:
Waterschap Oudland van Altena
Huidige gemeente:
Altena
Auteur inventaris:
T.T.A.B.M. van der Aalst, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Jaar van inventarisatie:
1994
Inhoud/samenvatting:
Betreft een overkoepelend waterschap voor alle polders in het Land van Altena dat uitsluitend belast was met grote(re) werken zoals dijkonderhoud en aanleg van (omvangrijke) kunstwerken. Toezicht op het inwendig beheer der inliggende polders was minimaal. De inliggende polders hebben tot 1848 slechts een beperkte taak, voornamelijk waterlossing.
Auteur:
T.T.A.B.M. van der Aalst, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
11,00 m
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen:
Archiefvormer(s):