Your search: Bestuur van de saksische hertogen over Friesland

1 Bestuur van de saksische hertogen over Friesland ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventory
2. Inleiding
2.1. De Saksische hertogen, hun bestuur van Friesland (1488) 1498-1515 (1520) en hun bemoeienis met Groningen
2.1.1. De voorgeschiedenis
1 Bestuur van de saksische hertogen over Friesland
2. Inleiding
2.1. De Saksische hertogen, hun bestuur van Friesland (1488) 1498-1515 (1520) en hun bemoeienis met Groningen
2.1.1.
De voorgeschiedenis
N.B. Inleiding * 
Behalve uit wat kleinere gebieden bestonden de Friese landen in de elfde eeuw uit het huidige (Westerlauwers) Friesland, de Ommelanden van Groningen en Oostfriesland. Deze kern van het Friese gebied behoorde tot het Duitse rijk. Het leenstelsel sloeg er niet aan. Deze ontwikkeling was een hoge uitzondering, niet alleen in de latere Nederlanden, maar in geheel West-Europa. Vermoedelijk werd zij veroorzaakt door het hoge ontwikkelingspeil van de Friese landen op sociaal- economisch gebied. Er was een geldeconomie ontstaan, die niet aansloot bij het leenstelsel, dat bij een maatschappij paste, waarin geld geen belangrijk betaalmiddel was. Landsheren traden na 1233 niet meer op. De Friese Vrijheid was begonnen.
Toen daadwerkelijk landsheerlijk gezag bleef ontbreken, werd het noodzakelijk de rechtmatigheid van dat ontbreken te bewijzen. Men beriep zich daarvoor op een privilege, dat in 802 door keizer Karel de Grote aan de Friezen zou zijn verleend. De oorkonde, waarin het privilege van vrijdom van landsheerlijk gezag is neergelegd, is echter een vervalsing. Wel echt is de oorkonde uit 1248, waarbij Rooms-Koning (= aanstaande keizer van het Duitse rijk) Willem II van Holland de door Karel de Grote aan de Friezen verleende voorrechten bevestigde. De Friezen beriepen zich op het Karelsprivilege om te bewijzen, dat zij rijksonmiddellijk waren, dat wil zeggen, dat zij direct onder de keizer stonden zonder de tussenkomst van de landsheer-leenman. De oorkonde van 1248 verloor al heel gauw zijn waarde: het Rijk erkende de bijzondere status van de Friezen niet.
In (Westerlauwers) Friesland ontstond tijdens de Friese Vrijheid een vetemaatschappij, waarin geleidelijk meer kleinschalige oorlogen voorkwamen. Maar er waren ook grote gewapende conflicten. Dan stonden twee partijen, de Schieringers en de Vetkopers, tegenover elkaar. Na een zware nederlaag in zo'n strijd wendden de Schieringers zich tot Rooms-Koning Sigismund, die hen in 1417 een privilege schonk. De Friezen moesten de Rooms-Koning als hoofd van het Duitse Rijk huldigen en hem bovendien een jaarlijkse schatting betalen. Daartegenover zouden zij meer hulp van het Rijk krijgen als hun vrijheid bedreigd werd. De Friese Vrijheid was in het privilege formeel vastgelegd, maar van de afspraken kwam vrijwel niets terecht. Ondertussen trachtten de Hollandse graven zich tevergeefs in Friesland te laten gelden. De onderlinge strijd in dat gebied werkte vooral na 1480 steeds meer ontwrichtend.
Na een nieuwe nederlaag tegen de Vetkopers richtten de Schieringers zich om hulp tot het hoofd van het Rijk. In september 1493 gaf Rooms-Koning Maximiliaan I de Friezen een nieuw privilege: de oude werden bevestigd en de grietmannen van Westerlauwers Friesland zouden jaarlijks een hoofd (potestaat) kiezen. De eerste werd Juw Dekema (1494). Maar Maximiliaan had inmiddels de kant van de anti-Schieringse stad Groningen gekozen en weigerde Dekema te erkennen. In 1495 vroegen de Schieringers aan Albrecht, hertog van Saksen, om hun potestaat te worden. Albrecht had Maximiliaan gediend als stadhouder-generaal van de Bourgondische Nederlanden (zie p. 24) en als veldheer. De hertog wilde Friesland echter als landsheer regeren en niet als potestaat met beperkte bevoegdheden. Inmiddels was de stad Groningen mede dankzij de steun van Maximiliaan en de Vetkopers veruit de grootste macht in Friesland geworden. Toen Groningen echter tegen de overgebleven Friese tegenstanders te driest optrad, riepen die Albrechts hulp in. De hertog wist in 1496 de macht van de stad in Westergo te breken. Maar de vrijheidsliefde van de inwoners van dat gebied bleek te groot om Albrecht te aanvaarden. Hun bezwaren smolten weg, toen Westergo begin 1498 een inval te verwerken kreeg van plunderende soldaten, van wie onduidelijk was tot welke partij ze behoorden.

Attributes

Volume:
263 Microfilm, fiches en jackets
Category:
  • Uncategorized
Archiefvormer(s):