Uw zoekacties: Vrij Nederland

185a Vrij Nederland ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    Het archief is in zijn geheel openbaar.
    Inleiding
    Op 31 augustus 1940 verscheen het eerste nummer van het illegale blad Vrij Nederland, een initiatief van een groepje jonge mensen dat de schoolbanken nog maar nauwelijks was ontgroeid. De oplage bedroeg 130 gestencilde exemplaren. In december 1941 verscheen het blad voor het eerst in gedrukte vorm in een oplage van 6000 exemplaren. Rond die tijd werd het blad door de Sicherheitsdienst al aangemerkt als de 'weitverbreiteste und gefährlichste Hetzschrift' die in Nederland circuleerde. Die gevreesde reputatie nam daarna alleen maar toe. VN groeide uit tot een van de grootste en gezaghebbendste illegale bladen.
    Voor een belangrijk deel was dat het werk van de onderwijzer, dichter, schrijver en verzetsman H.M. van Randwijk (9 november 1909-13 mei 1966). Hij nam eind 1941 het hoofdredacteurschap op zich nadat omvangrijke arrestaties Vrij Nederland aan de rand van de afgrond hadden gebracht. Juist omdat de geschiedenis van VN en die van Van Randwijk in een cruciale periode grotendeels samenvallen, is zijn persoonlijk archief ondergebracht bij dat van het blad.
    Een breekpunt in de oorlogsgeschiedenis van Vrij Nederland vormde een splitsing van de groep die begin 1943 leidde tot de oprichting van Trouw. Naast ontevredenheid over Van Randwijks toenemende links-politieke koers was zijn streven naar een gecentraliseerde leiding van de illegale organisatie ter vergroting van de veiligheid voor sommigen een onaanvaardbare beknotting van hun autonomie. Pas na het vertrek van de 'dissidenten' kreeg Van Randwijk de gelegenheid de strak geleide organisatie op te bouwen die hem voor ogen stond. Zijn behoefte aan regie en ordening leidde behalve tot een stroom van -vaak schriftelijke- aanwijzingen aan zijn medewerkers, tot de noodzaak veel op papier vast te leggen en op te slaan.
    De neerslag daarvan is te vinden in een archief dat door zijn volledigheid en omvang het predikaat 'uniek' verdient. Daardoor is het niet alleen van groot belang voor de geschiedschrijving van Vrij Nederland, maar ook voor die van de Nederlandse illegale pers en de (progressieve) illegaliteit als geheel.
    Van Randwijk en de zijnen zagen hun verzetsblad echter ook als wegbereider van grootscheepse maatschappelijke hervormingen na de bevrijding. Om daaraan te kunnen bijdragen werd besloten tot voortzetting van Vrij Nederland na de oorlog. Er kwam een Stichting "Vrij Nederland", die niet alleen een weekblad uitgaf, maar die ook een vormingscentrum en een uitgeverij beheerde om de idealen uit de bezettingstijd gestalte te geven. In 1952 moest echter worden erkend dat de stichting niet langer levensvatbaar was; om die reden was Van Randwijk al vertrokken. Het archief van de Stichting "Vrij Nederland" is eveneens in deze inventaris opgenomen omdat het organisch samenhangt met de geschiedenis van het illegale blad.
    De verdere carrière van H.M. van Randwijk, die vanuit dezelfde idealen die hem voor en tijdens de oorlog dreven, als uitgever, journalist en politicus na 1952 actief bleef, is te volgen in zijn persoonlijke archief.
    Michel Gruythuysen reconstrueerde het oorlogsarchief van Vrij Nederland, en hij ordende en beschreef het archief van zowel de Stichting "Vrij Nederland" als de collectie-Van Randwijk. Hij voorzag de inventaris tevens van overzichten, een uitgebreide index en een inleiding. Deze wordt voorafgegaan door een tot nog toe ongepubliceerd gebleven geschiedenis van het ontstaan van Vrij Nederland (periode 1940-1941). Auteurs zijn Paul Koedijk en Gerard Mulder, die H.M. van Randwijk. Een biografie (Amsterdam 1988) op hun naam hebben staan. Voor dit boek ontvingen zij in 1989 de Loe de Jong-prijs.
    De opzet en aanpak van de oorspronkelijke inventaris is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de begeleidingscommissie, bestaande uit Michel Gruythuysen, Paul Koedijk, Peter van der Maas en Erik Somers.

    Amsterdam, augustus 1995
    Geschiedenis
    I Het illegale Vrij Nederland
    Ia Het ontstaan van Vrij Nederland 1940-1941
    Ib De Watergraafsmeer-Groep
    185a Vrij Nederland
    Geschiedenis
    I Het illegale Vrij Nederland
    Ib
    De Watergraafsmeer-Groep
    Levendig en Harteveld kenden wel iemand. Ze gingen hem opzoeken. Eind oktober 1940 fietste de jonge assistent-accountant Jan Kassies -hij was in mei twintig geworden- van een bespreking ten huize van Frans Hofker op het Daniel Willinkplein 3 (tegenwoordig Victorieplein) naar de Linnaeuskade in de Watergraafsmeer. Daar woonde, op nummer 53 eenhoog, zijn oudere vriend Cees Troost. *  Hij had een paar exemplaren van het tweede nummer van Vrij Nederland bij zich, die hij Troost liet zien. "Ze willen ermee ophouden," zei hij ter verklaring, "en ze willen graag praten." Hoe kwamen Daan Levendig en Piet Harteveld ertoe juist Jan Kassies, die ze tamelijk vaag kenden uit de gereformeerde jongelingsvereniging, uit te nodigen om eens bij VN-oprichter Frans Hofker thuis te komen praten over participatie in en tenslotte overneming van het blad? Ze wisten dat Kassies nog maar kort ervoor duidelijk zijn anti-nazigezindheid had gedemonstreerd, en dat hij min of meer bij een groep gelijkgezinden hoorde. Kassies kwam uit een buitengewoon gezagsgetrouw milieu.
    Zijn vader was douaneambtenaar en zwaar gereformeerd. Ook Jan was uiteraard zo opgevoed, maar de eerste twijfels gingen knagen toen hij in Twente, waar zijn vader toen was gestationeerd, in aanraking kwam met de mensonterende omstandigheden waaronder de textielarbeiders moesten leven en werken. "Toen rees bij mij het vermoeden dat de wereld weleens anders in elkaar kon zitten dan me thuis was verteld," zei hij later. Maar uiterlijk veranderde er voorlopig niets. Jan ging net als de rest van het gezin twee keer per zondag naar de kerk, zat in de gereformeerde jongelingsvereniging, en onderging verder alles wat bij een gereformeerde opvoeding hoort. Na de overplaatsing van vader Kassies naar Amsterdam kwam het gezin Kassies aanvankelijk aan het Galileïplantsoen in de Watergraafsmeer te wonen; Jan bezocht het gereformeerd gymnasium. Vlak om de hoek, op de Radioweg, woonde een andere leerling van dat gymnasium, Jaap de Koning, met wie Jan altijd naar school fietste. De vriendschap bleef intact, ook toen het gezin Kassies later naar de Hoogeweg 116 in dezelfde Watergraafsmeer verhuisde. De vader van Jaap de Koning, Cornelis de Koning, was hoofd van de gereformeerde lagere school aan de Hoogeweg, waar Cees Troost onderwijzer was. Troost en zijn vrouw hadden een baby, waar Jaap de Koning weieens op paste; voor de gezelligheid ging Jan Kassies mee babysitten en bij die gelegenheid leerde hij Cees Troost nader kennen.
    Dat was een openbaring voor hem. Ook Cees Troost was dissident gereformeerd, zo dissident zelfs dat hij kort vóór de oorlog zijn baan dreigde te verliezen omdat hij niet langer naar de kerk wilde. Troost las veel. Hij was gek op boeken, en hij was zelfs geabonneerd op zulke goddeloze bladen als de Haagsche Post en De Groene Amsterdammer. Jan Kassies keek hoog tegen hem op. "Mijn privé-Ter Braak", zou hij hem later noemen. Het was ook geen vriendschap tussen twee gelijkwaardigen. Troost, die twaalf jaar ouder was, bleef voor Kassies "meneer" en omgekeerd was het "Jan". Kassies bewonderde ook Troosts tegendraadsheid. Nergens kwam ook het verschil in hun beider gedrag beter tot uiting dan op vergaderingen van de Anti-revolutionaire kiesvereniging: Kassies bespeelde er het orgel, terwijl Troost daar tussendoor ongezouten met de sprekers, bijvoorbeeld met het gemeenteraadslid en kiesverenigingsvoorzitter mr. A.B. Roosjen in debat ging. De capitulatie trok zowel Troost als Kassies zich erg aan. Kassies later: "Ik weet nog hoe ik 15 mei [1940] over de radio hoorde dat we de klok een uur en veertig minuten vooruit moesten zetten om gelijk te komen met de Duitse zomertijd. Een vernedering vond ik dat." Ze wilden iets doen, maar wat? Het verschijnen van de brochure Op de grens van twee werelden, waarin de aanbeden calvinistische voorman Hendrik Colijn betoogde dat de Nederlanders zich maar moesten instellen op de Duitse suprematie in Europa, trof ook Kassies en Troost als een donderslag. "Het klonk allemaal zo plausibel," zei Kassies later. "lk kon niet verder lezen; het was verlammend."
    Een beetje balsem op de gekwetste ziel gaf de pas uitgekomen roman van Jan de Hartog, Hollands Glorie. Alleen al het kopen ervan genoot men als een vaderlandse daad. Cees Troost besprak het boek op een bijeenkomst van het door hem opgerichte leesclubje, waarvan ook Jan Kassies uiteraard lid was. Maar zwelgen in Hollands Glorie was niet genoeg. Troost ergerde zich net als talloze anderen aan de luidruchtige aanwezigheid op zaterdagmiddagen van colporteurs met het NSB-blad Volk en Vaderland (op Duitse wijze afgekort tot VoVa). Hij ging naar Roosjen, die ook in de Watergraafsmeer woonde, om hem te winnen voor een tegenactie met het blad van de AR-kiesvereniging in Amsterdam, Nederland en Oranje. "Roosjen was heel bangig," herinnerde Troost zich later van dat gesprek. "Hij moest echt over de streep getrokken worden." De hoofdredacteur-directeur van Nederland en Oranje, de advocaat mr. Nico Okma, daarentegen was meteen helemaal in voor het plan.
    Voor het colportagewerk putte Troost uit zijn reservoir van vrienden en kennissen, vanzelfsprekend dus ook uit het leesclubje. Zo kwam Kassies erbij, maar ook een jonge advocaat uit de Pythagorasstraat 22 in de Watergraafsmeer, mr. Arie van Namen. Ook Van Namen kwam uit een klassiek gereformeerd milieu. Hij had rechten gestudeerd aan de Vrije Universiteit, was actief in de gereformeerde jongelingsvereniging en was lid van de AR-kiesvereniging. Cees Troost zag hem daar weleens op vergaderingen. Jan Kassies kende Van Namen van het jeugdevangelisatiewerk in de naast de Watergraafsmeer gelegen Transvaalbuurt.
    Zo op het oog was Arie van Namen het prototype van een gereformeerd jongmens: keurig, oerdegelijk en een beetje saai. Zijn onvoorwaardelijke onberispelijkheid ging zover dat hij in die tijd eens weigerde een echtscheidingszaak te "doen"- en zo'n weigering was voor een pas beginnend advocaat een grote financiële aderlating-omdat hij naar eigen zeggen niet de "innerlijke overtuiging" had dat de aangevoerde echtscheidingsgrond, overspel, op waarheid berustte. Hij maakte op iedereen die hem voor het eerst tegenkwam, de indruk dat hij nog niet droog achter de oren was. Arie had iets van een kind over zich. Als pro-deo-verdediger moest hij eens pleiten voor een potige Jordaner, die zijn zorgvuldig opgebouwde betoog in de rechtszaal spontaan ondermijnde met de woorden: "Seg, hep jij eigelijk wel de mazele al gehad? " * 
    Maar zijn onschuldig uiterlijk zei niets over zijn vermogen tot zelfstandig denken. Van Namen was geïnteresseerd geraakt in de ideeën van de theoloog Karl Barth, waarover hij eindeloos gesprekken voerde met de wijkpredikant en Barth-kenner Gerrit Berkouwer in diens pastorie in de Watergraafsmeerse Zacharias Jansestraat. Hij had de roman over de crisisjaren, Burgers in nood van de christelijke schrijver, dichter en onderwijzer H.M. van Randwijk, gelezen, en het boek had diepe indruk op hem gemaakt. Ook Van Namen had het gevoel de Duitse bezetting van Nederland niet zomaar voor kennisgeving te kunnen aannemen. Net als Troost en Kassies wist hij evenwel aanvankelijk niet hoe hij dat gevoel concreet vorm moest geven. Toen de "Nederlandsche Unie" in de zomer van 1940 was opgericht, was hij naar Roosjen gegaan, die hij uiteraard kende van de kiesvereniging, om te vragen of het zin had om mee te doen. Roosjen belde ter plekke Colijn thuis op -Van Namen was er onthutst van- om hem om advies te vragen. "Afwachten," zei Colijn. En Van Namen wachtte af- totdat korte tijd later Cees Troost hem vroeg om mee te doen aan het uitventen van Nederland en Oranje.
    De anti-NSB-actie werd een doorslaand succes. Okma schreef het blad vol met patriottische stukken -ook Troost leverde overigens een bijdrage- en op zaterdagmiddag posteerden de colporteurs zich op strategische punten in de Watergraafsmeer om tegen de Vova-venters op te bieden. Kassies bijvoorbeeld ging op de hoek van de Ringdijk en de Middenweg staan. Het publiek vond het een prachtige geste, omringde de verkopers van Nederland en Oranje, en trok hen de nummers uit handen. De NSB-colporteurs stonden met hun waar voor gek.
    Er was een speciale koeriersdienst per fiets opgezet om de leurders met het AR-blad te waarschuwen voor eventuele tegenacties van NSB-ers. Inderdaad kwam het hier en daar tot relletjes, en Van Namen haakte af. Voor knokken was hij geen type. Nederland en Oranje werd trouwens na een paar zaterdagen al door de Duitsers verboden. Okma, Troost en Roosjen vonden daar wat op: ze "leenden" tijdelijk van de Oranjevereniging Amsterdam-Oost haar orgaan Ons Oranjeblad (onderkop: Hou' en trouw aan kroon en troon), en ze colporteerden daarmee in augustus onder de afgeknotte titel Hou en Trou. Ook dat blad kreeg een verschijningsverbod.
    Toen werd er begin september 1940 demonstratief gevent met het AR-partijdagblad, dat net een verschijningsverbod van twee maanden achter de rug had wegens kritiek op Duitsland, De Standaard. Okma en Roosjen werden tenslotte naar Den Haag ontboden om er te horen te krijgen dat het afgelopen moest zijn. Korte tijd daarna, in september 1940, werd Roosjen als een van de eerste prominente Nederlanders gearresteerd om als gijzelaar naar Scheveningen te worden weggevoerd.
    Bij Troost thuis op de Linnaeuskade kwam de leesclub bij elkaar om te praten over de situatie na de gevangenneming van Roosjen. Wat moesten en konden ze nu gaan doen? Troost opperde een idee: "Wat zouden jullie ervan vinden als we een illegaal blad gingen uitgeven?" Dit trof Van Namen als een originele vondst; aan zoiets had hij niet gedacht.Toch bleef hij nog een beetje sceptisch. "Ik was er niet tegen, maar ik vond het nog een beetje te vroeg," herinnerde hij zich. "We zijn toen uit elkaar gegaan en ik heb er verder met niemand over gepraat."
    Een paar weken later kwam Jan Kassies bij hem thuis in de Pythagorasstraat om hem te vragen of hij wilde meehelpen met het verspreiden van een illegaal blad. Ditmaal zei Arie meteen ja. Zonder dat Van Namen daar iets van wist, was er intussen van alles gebeurd rond dat plan voor een krant. Troost en Kassies hadden samen zitten piekeren, "Maar je moet maar ergens op komen," zoals Troost later zei. "Bovendien had ik een gezin, en bij elke stap overwoog ik de consequenties ervan." Toen kwam Kassies bij hem aan met dat voorstel van de Vrij Nederland-groep. Troost was geïnteresseerd, en hij zei tegen zijn vriend dat hij wel via hem contact met het groepje wilde opnemen.
    Maar tegen de afspraak in nam de VN-groep contact met Troost op. Twee dagen na het gesprek Troost-Kassies, op een zondagmiddag, werd er op de Linnaeuskade aangebeld en daar stonden drie jongelui, die Troost nog nooit eerder gezien had. Het bleken Frans Hofker, Jan van der Neut en Daan Levendig te zijn. Hoe waren ze in vredesnaam aan zijn adres gekomen? Kassies had het hun niet verteld, want volgens de eerste afspraak bij Hofker thuis zou Kassies als de tussenpersoon fungeren. De oplossing van dit raadsel was eenvoudig: iemand van de groep was na het gesprek bij Hofker thuis Kassies discreet achterna gefietst, had hem zien aanbellen op het adres Linnaeuskade 53, en had dat adres genoteerd. Het drietal wilde toch liever rechtstreeks zaken doen met de hoofdpersoon.
    Toen Kassies even later ook nog arriveerde, verdween Troosts aanvankelijke achterdocht en konden de zaken inderdaad worden gedaan. "Het eind van het gesprek was dat zij het blad verder geheel aan ons zouden overlaten," schreef Troost later over de ontmoeting. "Slechts Frans [Hofker] wilde nog een paar bijdragen in het volgende nummer opgenomen zien. Jan [Kassies] zou per fiets alle benodigdheden [...] bij hen kunnen ophalen. Binnen het uur waren wij, zonder dat dit ooit schriftelijk bevestigd is, eigenaar van een blad geworden. Een week later was er een nieuwe schrijfmachine, een paar dozen stencils, enige pakken papier en het aanbod van een relatie [kantoorboekhandelaar S.A. Verheul in de Ptolemeusstraat in de Watergraafsmeer] om het eerstvolgende nummer te draaien." * 
    Troost had heel duidelijk voor ogen wat voor soort blad hij wilde maken. Het moest geen pamflet worden, ook geen scheldblaadje, maar een echte krant met nieuws erin. Hij ergerde zich altijd aan de uitzendingen van "Radio Oranje" waarin almaar tegen de Duitsers van leer werd getrokken. In de krant van Cees Troost moesten geen scheldwoorden komen, maar feiten. Een paar uiterlijke dingen nam hij over van de groep-Hofker. Het formaat van Vrij Nederland werd uiteraard gedicteerd door de technische mogelijkheden van het stencilapparaat. De door Levendig ontworpen kop van de krant bleef gehandhaafd.
    Die kop was overigens vanaf het derde nummer, dat nog door de groep-Hofker was vervaardigd, uitgebreid met een motto. Het had Hofker wel een deftig idee geleken de krant met een klassiek citaat op te luisteren. Uren had hij in de openbare bibliotheek aan de Cooperatiehof in Oud-Zuid doorgebracht met snuffelen in allerlei werken uit de Nederlandse literatuur. Tenslotte vond hij in De Roskam van Joost van den Vondel een toepasselijk citaat: "Want waerheyd (dat's al oud) vindt nergens heil noch heul: Dies roemt men hem voor wijs, die vinger op den mond leyd. O, kon ick oock die konst; maer wat op 's harten grond leyt, Dat welt me na de keel: ick word te stijf geparste En 't werckt als nieuwe wijn, die tot de spon uytbarst." Uit Londen had het daar verschijnende weekblad Vrij Nederland de groep-Hofker verzocht een andere naam voor het illegale blad te kiezen in verband met mogelijke verwarring. Hofker en de zijnen waren daar niet op ingegaan.
    Dat verzoek uit Londen had hen langs een ingewikkelde weg bereikt. Daan Levendigs contactman bij AEG, Anton Baars, had een zwager, Johan Schamp, die conciërge was in het gebouw van de kunstenaarssociëteit "Arti et Amicitiae" aan het Rokin in Amsterdam. Deze kende op zijn beurt weer een zekere J.A. Lodewijk, makelaar in papier voor de firma Proost en Brandt. Lodewijk was al voor de oorlog lid van het comité "Eenheid door Democratie", een nauw aan de SDAP verwante organisatie, die waarschuwde voor de gevaren van zowel het nazisme als het communisme. Uit de gelederen van "Eenheid door Democratie" was in juli 1940 het "Comité voor Vrij Nederland" ontstaan (de overeenkomst met de titel van het illegale blad was puur toeval). De initiatiefnemer hiertoe was de reclameadviseur A.A. Bosschart, die in zijn "tweede leven" al sinds de jaren dertig actief was als agent voor de Nederlandse inlichtingendienst GS ( van Generale Staf ) III. Bosschart had uit dien hoofde een radioverbinding met Engeland. * 
    Nadat het eerste nummer van Vrij Nederland was verschenen, zocht Lodewijk via Schamp en Baars contact met Daan Levendig om te onderhandelen over een fusie tussen de beide organisaties. Bij die gelegenheid gaf hij ook door wat Bosschart uit Londen had opgevangen over het verzoek VN te herdopen. Zoals gezegd, voelden Hofker en Levendig niets voor naamsverandering, maar ook niets voor een volkomen samengaan met een verder wat schemerig gezelschap. Ze wilden eerst de kat uit de boom kijken en stelden voor dat het "Comité voor Vrij Nederland" zou helpen met het leveren van kopij en het verspreiden van volgende nummers van VN. Dat laatste is inderdaad gebeurd-ook het expeditiebedrijf van het aan de SDAP gelieerde uitgeversbedrijf De Arbeiderspers deed daarin mee-maar na de overdracht van VN aan de groep in de Watergraafsmeer verbleekte de relatie met het comité. Vanaf november 1940 ging het comité zijn eigen Mededeelingen illegaal uitbrengen naast het blaadje De Vrije Pers. Vrij Nederland bleef dus Vrij Nederland. In januari 1941 publiceerde VN een "mededeeling" dat het "geheel los staat van de publicaties van een zgn. comité." Het vierde nummer van VN verscheen in november 1940 en was nog een coproduktie van de groep-Hofker met de groep-Troost.
    Daarna stonden Troost en Kassies en Van Namen (die overigens door Kassies volstrekt onwetend werd gelaten van het feit dat hun gemeenschappelijke vriend Cees Troost de hoofdredacteur was geworden) er verder alleen voor. Hofker c.s. stelde zich wel beschikbaar voor de verspreiding. Er moest een nieuwe organisatie uit de grond worden gestampt, en het ontstaan ervan verliep langs dezelfde lijnen als dat een paar-maanden bij de groep-Hofker was gebeurd. Kassies kende nog een voormalige buurman van het Galileïplantsoen, de kweker Gerrit Assink. Assink benaderde op zijn beurt collega-kweker Dick van Veen, die hij kende uit de gereformeerde jongelingsvereniging. Van Veen kende weer de winkelier Piet Nadort. Cees Troost vroeg twee collegaonderwijzers van de Hoogewegschool, Goof Somsen en Piet Buitendijk, of ze wilden meedoen. Van de vergaderingen van de AR-kiesvereniging kende Troost zowel de secretaris van de christelijke arbeidersbond "Patrimonium ", Jo Pellicaan, als de advocaat mr. Cees van Rij en de parlementair redacteur van De Standaard, Ger Lammers.
    Ondanks de oorzakelijke samenhang tussen al deze namen lijkt het gezelschap toch nogal willekeurig bij elkaar geraapt. Voor een deel klopt dat ook: het was een allegaartje van mensen, louter geselecteerd op grond van hun gezindheid en toevallige vriendschappen en relaties. Maar de factor dat ze allemaal vrij dicht bij elkaar in de buurt woonden, speelde zeker een rol. Troost, Kassies, Van Namen, Roosjen, Verheul, Somsen, Buitendijk en Assink woonden in de Watergraafsmeer, Nadort in de Molukkenstraat in de naburige Indische Buurt. Met Okma, die weliswaar niet in de Watergraafsmeer woonde, maar in de Vossiusstraat bij het Vondelpark, had Troost een relatie opgebouwd door het colportagewerk met Nederland en Oranje en met Hou en Trou (overigens had Okma aanvankelijk geen zin in medewerking aan VN). Bovendien probeerde Troost niet alleen Okma en Van Rij, maar de hele AR-top op de een of andere manier voor het karretje van Vrij Nederland te spannen. Hij had Roosjen nog kort voor diens arrestatie het tweede nummer van VN laten zien met de woorden: "Dit bestaat", waarop Roosjen in verwarring was geraakt. Ook reisde hij naar Rotterdam om daar met de grote AR-voorman Jan Schouten te praten over medewerking aan VN, iets waartoe Schouten zich onmiddellijk bereid verklaarde.
    In de keus van de medewerkers zat ook wel een zekere logica op grond van ieders specifieke vaardigheden. Troost zelf was hoofd en eindredacteur en schreef artikelen. Voor het schrijven van een binnenlands overzicht had hij Lammers gevraagd; Van Rij vroeg hij een regelmatig buitenlands overzicht te leveren. Dat was een nu vrijwel verdwenen journalistiek genre, waarbij de auteur probeert in een lopend verhaal alles wat er gebeurd is, te vermelden, te interpreteren en te becommentariëren. Okma was na zijn aanvankelijke distantie bijgedraaid; hij kon Troost door zijn onnoemelijk aantal relaties en contacten in kringen van politiek en onderwijs waardevolle informatie geven. Okma was trouwens reserve-officier; hij kende ook uit het leger veel mensen, en hij was betrokken bij een poging een soort paramilitaire organisatie op te zetten op basis van "cellen" van telkens vijf of tien mensen. Eén van de mensen die hij daarvoor vroeg, was de al genoemde roman-auteur en hoofdonderwijzer H.M. van Randwijk. Okma hield deze kant van zijn activiteiten voor Troost geheim. Dat was ook maar beter, want Troost had die activiteiten zeker niet op prijs gesteld. De hoofdredacteur van Vrij Nederland was een voorstander van geestelijk verzet, niet van zwaaien met vuurwapens, spionage en andere stof voor avonturenromans.
    Daarom zou Troost het ongetwijfeld ook niet hebben gewaardeerd als hij had geweten dat zijn redacteur buitenland Van Rij net als Okma driftig in de weer was met spionage-activiteiten. Ook Van Rij had als oud-militair banden met het "Legioen Oud Frontstrijders" (LOF), waarbinnen alle mogelijke illegale activiteit broeide. Ironisch genoeg wist Arie van Namen weer wel het een en ander van die kant van Van Rij's ondergrondse werk. Van Namen was in 1938 op het advocatenkantoor van Van Rij begonnen met het opdoen van praktijkervaring; hij kende hem daardoor tamelijk goed. Van Rij liet Van Namen kennismaken met een man die eventueel als schuiladres en "reddingsboei" goede diensten zou kunnen bewijzen, de schrijver Eduard de Nève, pseudoniem voor de fabrikantenzoon Eduard Lenglet. Maar waar Van Rij zijn jongere confrère Van Namen weer buiten hield, was de wetenschap dat ook hij voor Vrij Nederland werkte!
    De taak waarvoor Jan Kassies Arie van Namen had benaderd, was aanvankelijk tweeërlei. Hij moest zorgen voor een extra stencilmachine -want de capaciteit van de machine van kantoorboekhandelaar Verheul was beperkt- en zorgen voor geld. Troost en Kassies hadden daarvoor speciaal aan Arie gedacht omdat hij als advocaat wel over connecties zou beschikken. Dat was ook zo. Van Namen had een tamelijk hechte relatie opgebouwd met een van zijn cliënten, de directeur van het shiphandlersbedrijf H. van den Velde en Co. aan de Prins Hendrikkade 120, Jaap de Greef.
    Met De Greefs secretaresse Ger Gootjes was Arie zelfs bevriend geraakt; op de dag van de capitulatie hadden ze samen op de piano de "Finlandia" van Sibelius gespeeld, en daarna samen gehuild. De Greef was anti-Duits en liet dat aan het begin van de bezetting blijken door zijn joodse zakenrelaties geregeld een bos bloemen te sturen. Toen Arie hem aansprak op substantiëlere daden, zei hij onmiddellijk ja. Dat wilde in de praktijk zeggen dat De Greef de stencilmachine van zijn firma beschikbaar stelde, en dat hij persoonlijk met zijn secretaresse het afdraaien van de VN-stencils ter hand nam. Ook trad hij trad hij op als geldschieter. Hij gaf vijftienhonderd gulden ineens en later een vast bedrag van honderd gulden per maand. Met dit geld-en met geld dat door de andere medewerkers bij hun relaties werd losgepeuterd-konden Troost en Kassies papier en andere kantoorbenodigdheden kopen. Uit eigen zak had Troost een schrijfmachine aangeschaft. Ook Arie had een schrijfmachine in zijn bezit die hij vanaf december 1940 gebruikte voor het tikken van stukjes voor VN.
    Vanaf december 1940 groeide de volgende werkverdeling. "Cees Troost schreef stukken, diende als inzameladres voor de bijdragen van anderen en redigeerde. De kopij gaf hij aan Jan Kassies, die er weer voor zorgde dat er stencils van getikt werden. In het begin deed dat alleen Kassies' toenmalige verloofde Jeanne van Wageningen, die typiste van beroep was; later ging ook Piet Buitendijk stencils tikken. Dat leverde overigens nogal eens moeilijkheden op, want Buitendijk was een eigenzinnige man, die het vaak niet eens was met bepaalde woorden of zinnen in de stencils die hij tikte. Dat wilde hij daarin weer eigenmachtig gaan zitten veranderen, wat Cees Troost weer ergerde. Het vereiste veel heen en weer praten.
    Ook Jo Pellicaan, die meehielp met stencilen en verspreiden, had een neiging tot eigenmachtige stilistische uitstapjes. Cees kreeg een keer laaiende ruzie met hem omdat Pellicaan overal waar hij in de kopij het woord "Hitler" zag staan, de woorden "de huisschilder" toevoegde. Dat was tegen het zere been van Troost, die immers een krant met nieuws in plaats van scheldwoorden wilde maken. De ruzie liep zo hoog op dat Pellicaan zelfs tijdelijk uit het blikveld van VN verdween. Zodra de stencils eenmaal waren getikt, fietste Kassies ermee naar de Pythagorasstraat, waar hij een setje afgaf bij Van Namen, en dan naar het Galileïplantsoen 9, waar Assink woonde. Van Namen ging met zijn stencils naar de Prins Hendrikkade, waar Jaap de Greef en Ger Gootjes op hem wachtten, en Assink fietste samen met Dick van Veen naar diens kwekerij aan de Amersfoortsche Straatweg, buiten de stad bij de Merwedebrug over het Amsterdam-Rijnkanaal. Daar had hij in een broeikas de andere stencilmachine, afkomstig van de groep-Hofker, verborgen. Aanvankelijk had het kantoor van vulcaniseerinrichting Kuperus in de Rustenburgerstraat, midden in de negentiende-eeuwse buurt De Pijp, als 'werkplaats' gefungeerd. *  Kassies was aan dat adres gekomen via een onderwijzer, De Zeeuw, wiens zoon Arie nog bij Kassies op school had gezeten. Vader De Zeeuw had ook nog bemiddeld bij de aankoop van stencilpapier bij kantoorboekhandel S. van der Hoef in de Eerste van Swindenstraat (die ook nog Voor het goede werk eenige dozen stencils en meerdere tubes stencilinkt cadeau gaf'). *  Omdat het adres na een tijdje te gevaarlijk leek te worden -Kuperus had kinderen-, had VN de stencilpost verplaatst naar de eenzame kwekerij.
    Assink en Van Veen bedienden er de stencilmachine, en Assink nam daarna de afgedraaide exemplaren weer mee naar huis. Daar kwam Kassies ze dan ophalen, trouwens ook bij Van Namen, om zijn distributieronde te beginnen. Kassies had geleidelijk een echte krantenwijk. Hij bracht pakken naar de groep-Hofker, hij leverde stapels af bij Goof Somsen, die weer stapeltjes aan andere mensen doorgaf. Van Rij en Okma kregen uiteraard hun deel, evenals Kassies' schoolvriend Jaap de Koning. In feite kwam het verspreiden neer op het eindeloos doorgeven van telkens kleiner wordende stapeltjes. Het systeem functioneerde goed, al dacht Jan Kassies wel eens, wanneer hij bepakt en bezakt door het winterweer fietste: "Het is nu toch wel knap link wat ik aan het doen ben." De omvang van de nummers was in vergelijking met de eerste exemplaren van de groep-Hofker meer dan verdubbeld, van vier naar tien aan twee kanten betikte vellen. Zeker vijf tot zes vel daarvan werd maandelijks in beslag genomen door de overzichten van Lammers en Van Rij.
    Het nummer van januari 1941 bevatte daarnaast ook de volledige tekst van de beroemde rede waarin de Leidse hoogleraar prof. mr. R.P. Cleveringa op 26 november 1940 het gedwongen ontslag van zijn joodse collega's aan de Nederlandse universiteiten had veroordeeld. Na deze toespraak waren de Leidse studenten in staking gegaan In het nummer van 22 februari 1941 hekelde Troost in een tamelijk bekend geworden stuk onder de titel "De zondeval van 'De Standaard'" de volgzaamheid van dit AR-blad, dat zonder protest de voogdij van NSB-propagandist Max Blokzijl had aanvaard. Hij kritiseerde Colijn, die zich wel zelf van de krant had gedistantieerd, maar die de lezers niet had aangeraden zijn voorbeeld te volgen. Verder werd de krant gevuld met korte nieuwtjes; inderdaad echte nieuwtjes, die alleen door inside Information konden zijn verkregen. Zoals bijvoorbeeld het bericht in het februari-nummer dat de "goede" commissaris van de koningin in Utrecht, jonkheer mr. dr. LH.N. Bosch Ridder van Rosenthal, nog gewoon 's ochtends naar zijn bureau was gekomen terwijl zijn ambtenaren al in de krant hadden gelezen dat hij door de Duitsers was ontslagen (het telefonisch ontslag kwam om twaalf uur). Steeds meer lezers begonnen VN een interessant blad te vinden, de Duitsers niet in de laatste plaats.
    Het eerste blijk van de betekenis die er aan Vrij Nederland werd gehecht, was een verzoek van Nico Okma aan Cees Troost, eind februari 1941, om bij hem thuis eens te komen praten met iemand die hem belangrijke inlichtingen kon leveren. Er waren intussen drie nummers onder de hoede van Troost verschenen. Troost volgde de uitnodiging, en in de Vossiusstraat 26 ontmoette hij een jongeman, die zich voorstelde als "Jan de Bruin". Hij vertelde deel uit te maken van een spionage-organisatie. Ze waren interessante dingen aan de weet gekomen, zei hij. Hij vond dat die informatie de moeite waard was om te publiceren en hij wilde ze graag aan VN geven.
    De samenwerking kon wat De Bruin betrof, nog wel verder gaan. Als het aan hem lag, bouwden ze Vrij Nederland verder uit tot een landelijk verspreid illegaal blad. Hij had door invloedrijke vrienden flink wat geld -er was sprake van vijftienduizend gulden- en die stond hij zo af in ruil voor invloed van hem en zijn vrienden op de inhoud van VN. Die jongeman, die op Cees Troost een heethoofdachtige indruk maakte, was in werkelijkheid de theologiestudent Jan Peppink, VN-medewerker van vrijwel het eerste uur. Peppink was echter sinds het najaar van 1940 samen met Jan van der Neut zo druk in de weer geweest met het opbouwen van een spionage-organisatie onder de paraplu van de vrijmetselarij dat hij bijna helemaal de voeling met het blad was kwijtgeraakt. Hij verspreidde het nog wel, want via Daan Levendig van de groep-Hofker kwamen hij en Van der Neut nog steeds aan exemplaren. Ze beschouwden zich ook als de "spionage-tak" van Vrij Nederland. *  Toch was de kern van Peppinks en Van der Neuts illegale activiteiten buiten het blad komen te liggen.
    Voor het spionagewerk hadden Peppink en Van der Neut uit hun kennissen- en vriendenkring een groepje gelijkgezinden weten te recruteren. Uit het milieu van de gereformeerde studenten haalde Peppink de al eerder genoemde Gerrit Visser, diens broer Cees Visser, een student in de economie, de theologiestudent Gerrit Teerink en diens broer Jan Teerink. Peppinks oude schoolvriend van het gereformeerd gymnasium, Wim Speelman, en diens vriend Henk Kooistra zijn al genoemd. Peppinks vader was ouderling en daardoor kende Jan Peppink weer een predikant wiens zoon, de ambtenaar bij de Christelijke Reclasseringsraad Jan Schouten, ook wel wilde meewerken. Van zijn kant nodigde Van der Neut een boekhouder bij de gemeente Amsterdam, Jan Kranenburg, uit om toe te treden. Op hun beurt brachten al deze mensen ook weer hun contacten in. Aan Hofker vertelde Van der Neut trots dat ze zelfs aan een van de grachten een huis hadden gehuurd dat als hoofdkwartier van de "spionage-organisatie Vrij Nederland" fungeerde. Als deze groep als de "vraagkant" (de vraag naar informatie) wordt getypeerd, dan bestond de "aanbodkant" primair uit de vele contacten die Van der Neut en Peppink aan de bemiddeling van Van Tongeren hadden overgehouden. Herman van Tongeren was zoals eerder gezegd al in oktober 1940 gearresteerd, maar zijn dochter Jacoba was nog steeds enorm actief bij het inschakelen van vrijmetselaren in het hele land. Bovendien hadden Peppink en Van der Neut een goede bondgenoot in een logebroeder van Van Tongeren, de oud-militair Isaac Troostwijk, gepensioneerd luitenant-kolonel bij het KNIL.
    Troostwijk kende niet alleen veel mensen, hij wist ook iets van spionagetechnieken. Hij kwam met ideeën voor objecten die de moeite waard waren er meer van te weten te komen. De groep richtte zich in de eerste plaats op het verzamelen van inlichtingen op twee terreinen: vliegvelden en waterbouwkunde, dat laatste in het bijzonder met betrekking tot Amsterdam en omgeving. Nederland was nu eenmaal erg kwetsbaar in zijn waterhuishouding, een belangrijk gegeven voor vriend en vijand.
    Het voert te ver de werkwijze van de groep tot in de details te beschrijven; misschien is één voorbeeld genoeg. In het Noord-Hollandse schildersdorp Bergen had sinds 1919 de huisarts en vrijmetselaar Jan Blok zijn praktijk. Tot november 1939 was hij tevens de vaste arts voor het personeel dat op de luchtmachtbasis Bergen was gelegerd. Daardoor kende hij het vliegveld goed. Vermoedelijk Jacoba van Tongeren was, zogenaamd als patiënte, naar hem toegegaan, ze had hem de komst van Jan van der Neut aangekondigd, en ze had Blok om diens medewerking gevraagd. Die gaf hij grif: toen Van der Neut inderdaad kwam opdagen, vertelde hij hem alles over het vliegveld. Met behulp daarvan kon Van der Neut een vrij nauwkeurige kaart van Bergen en omgeving maken waarop alle militaire objecten stonden aangegeven. *  Op soortgelijke manier bemachtigde de groep plattegronden en andere gegevens van onder andere het vliegveld Deelen bij Arnhem, van het vliegveld Twente, van Schiphol, de Fokker-vliegtuigfabrieken, de fabriek van rollend materieel Werkspoor in Utrecht en kazernecomplexen. *  Het vergaren van zulke inlichtingen leverde als bijproduct allerlei andere zaken op, zoals wapens, die door gedemobiliseerde militairen waren achterovergedrukt. De groep verborg ze her en der met het oog op mogelijk gewapend verzet in een later stadium. Henk Kooistra bijvoorbeeld verborg vuurwapens in de Amsterdamse Jordaanbuurt op de moeilijk bereikbare zolder van de Eben Haëzerschool, waar hij werkte. Dat was de school waarvan Van Randwijk hoofd was.
    Op dezelfde zolder had de schrijvende hoofdonderwijzer trouwens het materiaal opgeslagen voor de illegale brochures van de predikantengroep de "Luntersche kring", waarvoor hij veel werk verzette. Een ander "bijproduct" van het spionagewerk was informatie die uit spionage-oogpunt niet rechtstreeks militaire waarde had, maar die de mensen wel graag zouden willen weten. Bij Peppink, Schouten en Speelman rijpte het plan met die informatie iets te gaan doen. Ze wilden een groot illegaal blad, dat via veertig stencilposten, verspreid over het hele land, de bevolking kon voorlichten. Geld was geen probleem. Ze hadden de vrijmetselarij achter zich, die bereid was grote bedragen te verstrekken. Schouten kende daarnaast de Amsterdamse notaris mr. Klaas Abma, van wie overigens niet bekend is of hij vrijmetselaar was, en die zich voor duizenden guldens garant stelde. De vraag welk blad in aanmerking kwam om te worden uitgebouwd tot landelijk informatie- en opinieblad, was niet moeilijk te beantwoorden. De groep beschouwde zich immers als de spionagetak van Vrij Nederland. Als voorbereiding van het project begon Peppink alvast stencilmachines te kopen en op diverse adressen onder te brengen. Maar hoe moest de spionagetak in verbinding komen met de krantetak? Van der Neut wist waar Cees Troost woonde, maar Van der Neut zwierf in die tijd onbereikbaar door Nederland in de -naar later bleek terechte- veronderstelling dat de Duitsers hem op het spoor waren. Peppink had buiten Jan van der Neut nooit iemand van de eerste of-de tweede VN-groep ontmoet; hij wist dus niet tot wie hij zich moest wenden.
    Notaris Abma was echter persoonlijk bevriend met advocaat Nico Okma, en hij wist dat Okma iets met VN uitstaande had. Door bemiddeling van Abma en Okma kwam de ontmoeting tussen Cees Troost en Jan Peppink tot stand. Jan Schouten zou er ook bij zijn, maar hij was te laat. Daardoor miste hij de ruzie waarop het gesprek Troost-Peppink uitdraaide.
    Troost had er absoluut geen zin in met Peppink in zee te gaan. Hij vond dat de student maar een wild verhaal zat af te steken. Vooral het idee dat VN in de troebele wereld van de spionage verzeild zou raken, beviel hem allesbehalve. "Ik schrok me rot," vertelde Cees later over die ontmoeting. Ze hadden wel veel geld, dat zei Okma ook. Ze hadden zoveel geld dat ze niet wisten wat ze ermee moesten doen, maar ik vond het zulke blagen. Peppink begon meteen met Okma over berichten doorgeven aan Engeland." Jan Kassies herinnerde zich later nog dat Troost buitengewoon geïrriteerd van de bespreking bij Okma thuis was teruggekomen. Wel had Peppink hem ondanks de ruzie zeshonderdzeventig gulden meegegeven om de onkosten van VN te helpen bestrijden. Nadat deze poging was mislukt, besloten Peppink en zijn groepje zelf een blad te gaan uitgeven onder de titel Nederland Vrij!, dat ook door de groep werd verspreid. Het eerste nummer verscheen ergens begin maart 1941 en bevatte inderdaad informatie die alleen uit (semi-) militair inlichtingenwerk kon stammen. Er stond bijvoorbeeld een bericht in over het misbruik dat de Duitsers maakten van de Nederlandse vissersvloot, die nog onder bewaking op de Noordzee mocht vissen, door vissersschepen in te richten als spionageschepen en door Duitse oorlogsschepen tussen de Nederlandse loggers en trawlers te laten "schuilen" voor Britse vliegtuigen.
    In het tweede nummer, dat ongeveer een maand later verscheen, werd gewag gemaakt van een Duits plan om een Britse aanval met gasbommen op Duitsland in scène te zetten. De aanval zou als voorwendsel kon dienen voor het uitvoeren van een Duitse gasaanval op Engeland. Ook stond er een bericht in over een opstand in Den Helder van Wehrmacht- tegen SS-soldaten. Bij die twee nummers is het gebleven, want inmiddels was een enorme arrestatiegolf aan het rollen gekomen.
    Naarmate "VN" beter werd geredigeerd en verspreid, was de Sicherheitsdienst (SD), die inlichtingen over onder andere verzetsactiviteiten in door de Duitsers bezet gebied verzamelde, het blad als een steeds belangrijkere luis in de pels van de bezetters gaan beschouwen. Steeds naarstiger zocht de SD naar sporen waaruit de herkomst van het blad viel af te leiden. Eind februari 1941 vonden agenten van de Sicherheitspolizei (Sipo), de opsporingsdienst van de SD, bij het doorzoeken van overjassen die in het kantoor van de "Hollandsche Lloyd" aan de kapstok hingen, vijf exemplaren van VN. De eigenaar van de jas, de "Lloyd"-emplové Kotterer, werd gearresteerd. Daarmee hadden de Duitsers het eerste draadje te pakken waaraan ze maar hoefden te trekken om het hele breiwerk te ontrafelen. * 
    Los hiervan was er in dezelfde tijd iemand uit de kringen rond het "Legioen Oud-Frontstrijders" die ofwel verraad pleegde ofwel na een verhoor doorsloeg. In elk geval werden mensen uit zowel organisaties van Vrij Nederland en andere illegale bladen als van spionagegroepen plotseling opgepakt. Op 2 maart 1941 werden de twee verspreiders T. de Goede en R. van der Ploeg aangehouden. *  Een dag later al, maandagavond 3 maart 1941 om halfzeven, klosten twee Sipo-agenten bij Cees Troost de trap op om hem mee te nemen. "Er werd me een halve minuut gegeven om afscheid te nemen van vrouw en kind," schreef Troost later over zijn arrestatie. "Toen trok ik mijn regenjas aan en liep de trap af, de ene SD-er voor me, de andere achter me. Onder aan de trap riep een van hen nog naar mijn vrouw dat ik naar de Weteringschans ging. (...) Op straat stond een paar huizen verder een derde man bij een auto. We stapten vlug in. Twee voorin, een met mij achterin. We reden weg. Tweehonderd meter verder stopten we.
    De man naast me zei: 'Als u dadelijk bekent, dan kunt u nu nog uitstappen en teruggaan.' Ik haalde mijn schouders op en zei dat ik niet wist waarvoor ze me meenamen. Ik wist van niets. Schamper (...) zei hij) tegen de chauffeur:'Weiterfahren.' " *  De golf rolde verder. Op 11 maart 1941 werden Cees Arntzen en Johan Schamp gearresteerd; 27 maart Anton Baars; 19 april Jan Peppink.op dezelfde dag als Gerrit Visser en Daan Levendig; 21 april Jan van der Neut; 28 april de verspreider J. Wassink en Jan Gerritsen en Gerrit Teerink; ergens in mei Cees van Rij; 9 mei Frans Hofker en Jan Kassies; 17 mei de verspreider Arie de Zeeuw en de "kerngroepleden" Piet Nadort, Goof Somsen en Gerrit Assink; 19 mei J.G. Blok; een dag later de verspreider Luuk Schopman en de "kerngroepleden" Piet Buitendijk en Nico Okma; 28 mei VN-pionier Wim van Donge; 6 juni Ger Lammers. De lijst is nog veel langer. De arrestaties gingen door tot in augustus 1941, en de lijst van arrestanten is bijna eindeloos lang. In totaal pakte de Sicherheitspolizei vijfenzestig mensen op, hetzij voor meewerken aan VN, hetzij voor medewerking aan andere bladen, hetzij voor allebei. Als degenen die verdacht werden van spionage, erbij worden opgeteld, wordt de lijst nog veel langer.
    De vraag rijst hoe het mogelijk was dat de Duitsers de verschillende VN-groepen zo trefzeker konden oprollen. Tenslotte zaten er meestal dagen en vaak zelfs weken tussen de verschillende arrestaties. De meeste illegalen kenden elkaar. Ze wisten ook dat er vrienden en relaties van hen in Duitse handen waren gevallen. Waarom vluchtten ze niet en doken onder? Zo'n vraag is een bijna een halve eeuw na dato, met de kennis van wat er sindsdien gebeurd is, gemakkelijk op te werpen.
    Toch valt te bedenken dat het nog in het voorjaar van 1941 helemaal niet zo duidelijk was op wat voor manier verzet in zijn werk moest gaan. Veel mensen uit de beide W-groepen dachten oprecht dat ze de vijand met open vizier tegemoet moesten treden. Toen ze gepakt waren, wilden ze er niet omheen draaien, niet proberen de Duitsers zoveel en zolang mogelijk te misleiden. Integendeel, ze wilden er rond voor uitkomen dat ze verzet hadden gepleegd en waarom en met wie. Liegen gold in het orthodox-christelijk milieu waarin zoveel VN-medewerkers waren grootgebracht, als een zonde. Aan de calvinistische afkeer van liegen hebben Sipo en SD aanvankelijk veel steun gehad bij het opsporen van illegalen. * 
    Sommigen hadden wel door dat het vertellen van leugens nu het eerste gebod was, maar ze werden onderuitgehaald door de eerlijkheid van anderen. Cees Troost bijvoorbeeld hield ondanks knagende gewetensnood over zijn leugens twee maanden lang het verhaal vol dat hij alleen maar gediend had als doorgeefluik voor een envelop met VN-exemplaren, die bij hem werd gebracht en gehaald. Toen werd hij in de gevangenis geconfronteerd met de intussen gearresteerde Jan Peppink. "Dat is de redacteur van 'Vrij Nederland,'" zei Peppink, en Troosts verhaal stortte als een kaartenhuis in elkaar. En onderduiken? "Ik wist niet wat dat was," zei Jan Kassies later. "Ik heb dat woord voor het eerst pas na de oorlog gehoord. Onderduiken was een uitvinding waar je toen eenvoudig niet op kwam. Het lag volkomen buiten mijn horizon." Er zat meer dan een maand tussen het moment waarop zijn vriend en "mentor" Cees Troost werd gearresteerd en de dag waarop de Sipo hem kwam halen. Al die tijd ging hij gewoon door met overdag naar zijn accountantsbaan gaan, en 's avonds het nieuwe nummer van VN voorbereiden. Dat laatste deed hij samen met Arie van Namen, die hij nu uiteraard had moeten inwijden in de betrokkenheid van Troost bij het blad. Ook Van Namen dacht niet aan onderduiken.
    De oprichter van Vrij Nederland, Frans Hofker, was evenmin op het idee gekomen dat hij zich aan een eventuele arrestatie zou kunnen onttrekken door te vluchten .Wel zag hij de arrestatiegolf al weken van tevoren zijn kant op komen. Zijn naaste medewerker Daan Levendig was al gepakt, en zijn andere bondgenoot Jan van der Neut was ergens in Amsterdam in een Duitse auto gesignaleerd. Dat gaf weer voedsel gaf aan het idee dat Van der Neut intussen met de Duitsers was gaan samenwerken. Later bleek dat hij toen net was gearresteerd was. De enige voorzorgsmaatregel die Hofker had genomen, was de afspraak met Cor Galjaard dat in geval van arrestatie de een de ander zou proberen op te bellen met de boodschap: "Ik moet een dikke jas aantrekken." Precies dat deed Hofker zodra twee Nederlandse Sipo-agenten op Daniel Willinkplein 3 aanbelden, en ze keurig aan de deur bleven wachten nadat hun arrestant had gezegd nog even iets te moeten halen. Of Galjaard na die waarschuwing iets bijzonders heeft ondernomen om zichzelf te redden, weten we niet. Vast staat alleen dat hij en Kalkman, een andere VN-man van het eerste uur, nooit zijn gepakt.
    Intussen hadden Kassies en Van Namen verder gezwoegd aan het redactioneel samenstellen van het meinummer van VN. Het maart- en het aprilnummer van 1941 hadden ze met succes achter zich. Niet alleen had Arie bijdragen over volkenrecht geleverd -waarvoor hij serieus in de Universiteitsbibliotheek had zitten studeren- maar ook had hij het eerste stuk over de arbeidsinzet geschreven. Bovendien had een overbuurman in de Pythagorasstraat hem een stapel interne stukken van de NSB gegeven. Voor het aprilnummer had hij al daaruit geciteerd en voor het meinummer kon hij er nog meer uit putten. Hij onthulde daarin het bestaan van een vijfde colonneorganisatie van de NSB, die evenwel was verrast door de vervroegde inval van de Duitsers en daarom in de meidagen van 1940 geen rol meer had kunnen spelen.
    Vrijdagavond 9 mei 1941 zouden Jan Kassies en hij in de Pythagorasstraat de laatste hand aan het nummer leggen, maar Kassies kwam niet opdagen. Het was half acht. Ongerust geworden, liep Van Namen het korte stuk van de Pythagorasstraat naar de Hoogeweg 116, waar Kassies woonde. Hij was net bij het huis toen de voordeur openging, en hij Kassies geboeid door twee Sipo-agenten naar buiten zag worden geleid naar een wachtende auto. Van Namen liep, met bonzend hart, door. Een eindje verder werd hij ingehaald door een meisje, dat hij herkende als Jans verloofde Jeanne van Wageningen. "Kom mee," zei ze, "we moeten mensen gaan waarschuwen." Samen met haar bezocht Arie in de Watergraafsmeer een aantal mensen van wie hij tot dan toe nooit had geweten dat ze iets met "zijn" blad te maken hadden. Opnieuw bleek hoe goed Jan Kassies zijn mond had kunnen houden. De mogelijkheid van arrestatie was nu wel heel dichtbij gekomen, maar nog steeds wist Van Namen niet wat hij daartegen moest doen. Het enige waarop hij kon komen, was zijn driehonderd gulden spaargeld van de bank afhalen omdat hij vaag het gevoel had het bij een vluchtpoging wei eens nodig te kunnen hebben. Ook leek het hem wel verstandig 's avonds zo weinig mogelijk thuis te zijn.
    Gelukkig had hij een excuus om veel weg te zijn. Een confrère van hem uit de Watergraafsmeer ging over een week promoveren, en hij had Arie gevraagd of hij bij de promotieplechtigheid als opponent wilde optreden. Van Namen vatte dat heel serieus op. Elke avond zat hij uren in de universiteitsbibliotheek over juridische standaardwerken gebogen om zijn argumenten zo goed mogelijk te onderbouwen. Het meinummer was intussen volgens plan verschenen (een pak kranten was nog bij huize Hofker bezorgd, hoewel de VN-pionier zelf intussen al een week ervoor gevankelijk was weggevoerd; zijn broer heeft het pak's avonds van de Berlagebrug in de Amstel gegooid). Vrijdag 16 mei 1941 had de verdediging van het proefschrift plaats in het gebouw van de "Maatschappij voor den Werkenden Stand" aan de Kloveniersburgwal; de Vrije Universiteit was toen nog zo klein behuisd dat ze voor grotere plechtigheden en samenkomsten naar zalen elders in de stad moest uitwijken. De volgende ochtend, een zaterdag, ging Arie gewoon naar het advocatenkantoor van mr. Henk Spoor aan de Amstel 175, waar hij werkte.
    Hij was om half elf net in gesprek met een cliënt toen de telefoon ging: zijn moeder vertelde dat er vier heren uit Den Haag aan de deur waren geweest die hem wilden spreken, maar ze had gezegd dat hij op zijn werk was. Van Namen legde de hoorn op de haak, werkte zijn cliënt snel de deur uit, en zei tegen Henk Spoor : "Het is zover." Spoor antwoordde: "Ik weet van niets." Arie trok de voordeur achter zich dicht, liep naar zijn fiets, die tegen de pui stond geleund, en boog zich voorover om het slot los te maken. Op dat moment zag hij een zwarte Ford V8, die vanuit de richting van het Amstelhotel naderde en stopte. Er stapten vier mannen uit die, zonder de voorovergebogen gestalte op te merken, aanbelden bij de voordeur van Spoors kantoor. Onopvallend fietste Van Namen weg. Hij was vogelvrij. Er was één adres waarvan hij wist er altijd terecht te kunnen: het kantoor van Jaap de Greef aan de Prins Hendrikkade.
    De Greef gaf hem bonkaarten om eten mee te kunnen kopen. Daarna fietste Van Namen naar Okma. Van hem kreeg hij een adres in de Van Alphenstraat 2 driehoog bij een familie Touw, waar hij de eerste nacht zou kunnen slapen. Maar de man die daar open deed, toonde zich heel wantrouwig. Hij geloofde niet dat Van Namen degene was die hij zei te zijn. "U kunt me wel zoveel vertellen," zei Arie Touw. In zijn doodsnood kreeg Van Namen een inval. "'Bent u geabonneerd op 'De Standaard'?,' vroeg ik.' Ja,' zei hij,' die komt dadelijk.' Ik zei: 'U zult zien dat daarin een verslagje staat van de promotie waarbij ik opponent was. Dan kunt u zien dat ik de waarheid spreek.'" Staande in de gang wachtten ze totdat de krant op de deurmat plofte. Het was een gok, want natuurlijk wist Van Namen niet honderd procent zeker dat De Standaard het verslagje zou hebben.
    Maar het was goed gegokt. Hij bleef een paar nachten in de Van Alphenstraat; daarna kon hij terecht bij Jaap de Greef thuis in Blaricum. Twee weken lang zat Van Namen daar verzonken in somber gepeins. Steeds moest hij vechten tegen de neiging zichzelf aan te geven uit angst voor wat zijn familie kon worden aangedaan. De Sipo had zijn ouders inderdaad thuis vijf dagen lang met het pistool in de hand in gijzeling gehouden; later kwamen agenten van de dienst om de dag langs om te zien of Arie soms was opgedoken, zo zou Van Namen later horen. Ger Gootjes was bij zijn ouders langs geweest met een smoes om in bedekte termen te laten weten dat hij veilig was. Tenslotte besloot Van Namen tot actie. Hij fietste langs een grote omweg naar Amsterdam -zijn fiets had hij mee naar De Greef genomen- en vanuit een telefooncel op het Stadionplein belde hij met allerlei relaties. Toen pas bleek hem de omvang van de ramp: hij had niet eerder geweten dat vrijwel de hele groep was opgerold. Zijn "reddingsboei" Eduard de Nève meldde hem dat hij nog contact had met een groep in Zaandam die VN had nagestencild en verspreid. Dat was de groep van A.H. Stam, met wiens hulp De Nève en Van Namen toen het juninummer van Vrij Nederland hebben uitgebracht om de Duitsers in de waan te brengen dat ze niet de kern van de groep in handen hadden. * 
    Speciaal daarom stuurden Van Namen en De Nève tien exemplaren van het juninummer in een envelop naar de Aussenstelle Amsterdam van Sipo en SD in de Euterpestraat. Een paar weken daarna, het was inmiddels zomer geworden, vertrok Van Namen per fiets in noordoostelijke richting om bij familie op de Veluwe en in Groningen onder te duiken. Jaap de Greef had gezegd: "Jij blijft hier tot 'the bitter end'", maar Arie wilde niemand tot last zijn. Er waren van de oude VN-organisatie meer mensen geweest die, net als Arie van Namen, pas doordat ze zelf op een haar na waren gearresteerd of de arrestatie van anderen hadden gezien, besloten onder te duiken. De Watergraafsmeerse loodgieter Adriaan Hendrik Bernhard Breukelaar, bij wie de door Assink en Van Veen gedraaide nummers waren geniet, en wiens huis als verspreidingscentrum fungeerde, was om die reden meteen met zijn vrouw naar Den Haag gevlucht. Daar huurden ze onder een valse naam een huis in de Van Swietenstraat.
    Ook Jacoba van Tongeren was na een bijna-arrestatie ondergedoken. Ze zette haar ondergrondse werk op eigen houtje voort in de zogenaamde Groep 2000 * 
    Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, archief Trouw, map 36. Gesprek J. Niemeijer met Mien Bouwman [1950]. Mien Bouwman was de toenmalige verloofde van Wim Speelman., zij het nu meer gericht op hulp aan onderduikers en het maken van valse persoonsbewijzen. Al meteen na het begin van de arrestatiegolf had ze de contacten met de groep van Peppink en Van der Neut verbroken omdat ze bang was dat de connectie met de vrijmetselarij zou worden ontdekt. Dick van Veen dook onder nadat de Sipo een inval had gedaan op zijn kwekerij, waar VN was gestencild. Pellicaan ontliep zijn arrestatie waarschijnlijk doordat hij zich na de ruzie met Troost niet meer met het blad had bemoeid. Wie ook prompt de consequentie hadden getrokken uit een ontsnapping aan de Sipo, waren Wim Speelman en Henk Kooistra. Speelman zag eerst met eigen ogen hoe Peppink en Gerrit Visser uit Peppinks huis aan de Keizersgracht 456 werden weggeleid. Even later was hij net op tijd om te zien hoe de Duitsers een inval in zijn eigen studentenkamer deden. Kooistra ontging door de hulp van "zijn" schoolhoofd Henk van Randwijk zijn arrestatie ternauwernood.
    Nadat Speelman en Kooistra ongeveer anderhalve maand ondergedoken hadden gezeten -Speelman in Haarlem, Kooistra in Hoevelaken- ontmoetten ze elkaar begin juni weer bij Wims broer Jan Speelman, die ze allebei kenden. Daarop gingen ze terug naar Amsterdam. Het was duidelijk dat VN alleen al moest worden voortgezet om de Duitsers te misleiden: het kon het behoud betekenen van de tientallen mensen die voor en door Vrij Nederland in gevangenis waren terechtgekomen. Maar ze konden het niet alleen. Er moesten nieuwe redacteuren, stencilers en verspreiders worden gevonden. Dat er intussen in juni toch weer een nummer van VN was verschenen, het nummer van De Nève, Van Namen en Stam, wisten ze niet; ze waren afgesneden van alle contacten, leder pijnigde zijn hersens suf. Toen had Kooistra een idee. Het hoofd van zijn school, Henk van Randwijk, leek een aangewezen bondgenoot. Kooistra ging het hem voorstellen, maar Van Randwijks reactie was aanvankelijk allesbehalve enthousiast. "Dat rotblaadje?," had hij gezegd. "Daar ga ik m'n leven toch niet voor wagen? " "Nou" had Kooistra gezegd, "dan maak je dat rotblaadje toch beter?"
    Ic Van Randwijk bij Vrij Nederland
    Id Organisatie en verspreiding
    Ie Inhoud
    If Vervolging
    Ig Samenwerking met illegale groepen
    Ig Coördinatie van de illegaliteit
    Ih Voorbereiding op een legaal bestaan van Vrij Nederland
    II Vrij Nederland na de oorlog
    III Archief en archiefbewerking
    Inventaris
    Bijlagen
    Lijst van afkortingen
    Samenstelling van de leiding van Vrij Nederland [Centrale Leiding]
    Illegale periodieke uitgaven door Vrij Nederland verzorgd
    Illegale periodieke uitgaven verzorgd met medewerking van Vrij Nederland
    Archiefschema "documentatie-archief" illegaal Vrij Nederland
    Verschijningsdata van Vrij Nederland [landelijke uitgave]
    Literatuur en bronnen
    Specificaties van inventarisnummers
    6.1. Bijlage 1: specificatie van inventarisnummer 271
    6.2. Bijlage 2: specificatie van inventarisnummer 144
    6.3. Bijlage 3: specificatie van de inventarisnummers 490-497
    6.4. Bijlage 4 specificatie van inventarisnummers 73-79
    6.5. Bijlage 5: specificatie van inventarisnummer 128
    6.6. Bijlage 6: specificatie van de inventarisnummers 589, 591-592
    6.7. Bijlage 7: specificatie inventarisnummer 618, chronologisch geordend
    6.8. Bijlage 8: specificatie van inventarisnummers 658-659

    Kenmerken

    Datering:
    1931-1970
    over het archief:
    Clandestiene krant, opgericht in juli 1940. Het eerste nummer verscheen rond 31 augustus 1940. Na een arrestatiegolf in het voorjaar van 1941 werd het blad voortgezet door onder meer H.M. van Randwijk (archief 186 d), mr. A.H. van Namen, dr. Gesina H.J. van der Molen, W.P. Speelman en H.P. Hos. Na een conflict eind 1942 maakten Speelman, Hos en Van der Molen zich los van Vrij Nederland en legden de grondslag voor het illegale blad Trouw.
    Openbaarheid:
    Volledig openbaar
    Omvang:
    6 meter (769 inventarisnummers)
    Status:
    NIOD-KNAW collectie
    Trefwoorden:
    Categorie:
    Archiefvormer(s):