Het beheer van de archieven was tot 1856, toen de verplichting tot het hebben van een parochiebestuur actueel werd, kerkrechtelijk een taak van de respectievelijke pastoors, hoewel dit al vanaf de Franse tijd door de overheid als een verplichting voor de "kerkfabriek" werd beschouwd. In hoeverre dit als een persoonlijke zaak van de pastoor werd gezien, blijkt wel uit een akte van overdracht uit 1821, waarbij de erfgenaam van pastoor Pluymakers de door hem geërfde (sic) archieven aan de parochie overdraagt. * 

Na 1856 viel deze taak aan de secretarissen van het kerkbestuur toe. Hierbij kan opgemerkt worden, dat sommige secretarissen mogelijk minder bedreven waren in de schrijfkunst, òf, dat de pastoor de taak aan zich trok. Dit zijn conclusies, die te trekken zijn uit de vaak door de pastoor opgetekende verslagen van vergaderingen, de door hem gevoerde correspondentie en de vaak onbeholpen overkomende handtekeningen van de secretarissen. *  Dat pastoors minder correct konden zijn, blijkt uit het beklag, dat pastoor Dämkes over de administratie en het beheer door zijn voorganger Mühlenberg deed. Hij zag zich dan ook gedwongen de financiële situatie en de administratie daarvan te saneren. *  Van een voor de inventarisatie bruikbare oude orde binnen de archieven was geen sprake. Wel moeten er binnen de archieven enige systemen zijn geweest, getuige de nummeringen, die op sommige registers aangetroffen werden; deze zijn echter van uiteenlopende aard. Uit de archieven zijn een behoorlijk aantal stukken verdwenen, die reglementair aanwezig dienen te zijn. De meest in het oog springende hiervan zijn de memoriaalboeken, begrotingen over ettelijke dienstjaren en inventarissen van onroerende, roerende goederen en archieven. Wat deze laatsten betreft ontbreken inventarissen betreffende de jaren 1699-1801 en 1890-1950. Niet verdwenen, maar berustende in het Rijksarchief in Limburg, zijn de doop-, trouw- en overlijdensregisters van de parochie. Deze werden in de Franse tijd door de overheid geconfisqueerd in verband met het opzetten van het register van de Burgerlijk Stand. Voor wat betreft enkele andere stukken, die in het Rijksarchief in Limburg verzeild waren geraakt, werd in 1984 aan het bestemmingsbeginsel voldaan

Bij een verbouwing van de pastorie in 1982 werden de archieven aangetroffen op de zolder. Hierna werd besloten om de archieven, bij gebrek aan een ëigen" archiefbewaarplaats in de Gemeente Landgraaf,voorlopig te deponeren te Heerlen. Op grond van een op 2 juni 1983 gesloten bruikleenovereenkomst tussen het parochiebestuur en de gemeentearchivaris van Heerlen, werden de archieven overgebracht naar de archiefbewaarplaats van die gemeente, waar ze onder voorwaarden konden berusten. *  Van de voorwaarden, die het parochiebestuur stelde, was het toegankelijk maken er één. Daarom werd er in 1983 door dhr. R. Braad van de Archiefdienst, in afwachting van een definitieve inventarisatie, een "Voorlopig overzicht bij het archief" samengesteld. * 

Het parochieel schoolbestuur, dat dezelfde samenstelling had als het kerkbestuur, was sinds 1930 zelfstandig archiefvormend. *  De stukken van dit gedeponeerde archief zouden in 1956 overgedragen moeten zijn aan de rechtsopvolger, het dekenaal schoolbestuur. *