Uw zoekacties: Commissie voor de Huisvestingszaken gemeente Den Haag

1060-01 Commissie voor de Huisvestingszaken gemeente Den Haag ( Haags Gemeentearchief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Naar aanleiding van het schrijven van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 oktober 1946 moest het Centraal Bureau voor de Huisvesting te 's-Gravenhage en omstreken met ingang van 15 oktober 1946 worden geliquideerd. Hierdoor besloten Burgemeester en Wethouders om met ingang van die datum tot de instelling van een gemeentelijk bureau voor de huisvesting. Daar ook de werkzaamheden van de Commissie van Beheer van het Centraal Bureau voor de Huisvesting te 's-Gravenhage werden beëindigd, besloten Burgemeester en Wethouders op 2 november 1946 tot de instelling van een Commissie van toezicht en advies voor het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting.
Tijdens de behandeling van de Verordening Woongelegenheid in de raadsvergadering van 14 april 1947 werd toegezegd om zo spoedig mogelijk te komen tot de uitvoering van artikel 6, dat luidde: 'Een door de raad te benoemen commissie dient de Burgemeester van advies ter zake van de toepassing van deze verordening en houdt toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting'.
Met de Verordening regelende de instelling en werkwijze der Commissie van toezicht en advies voor het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting te 's-Gravenhage (raadsbesluit van 6 mei 1947, bijlage no. 149) werd de bestaande, door Burgemeester en Wethouders ingestelde Commissie van toezicht en advies voor het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting opgeheven. Artikel 1 van deze verordening vermeldde dat het toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting werd uitgeoefend door een commissie van toezicht, welke commissie Burgemeester en Wethouders en de burgemeester tevens van advies zou dienen ten aanzien van alle zaken, dit bureau rakende.
Met de Verordening tot wijziging van de Verordening, regelende de instelling en de werkwijze der Commissie van toezicht en advies voor het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting te 's-Gravenhage werd de naam van de commissie veranderd in Commissie van toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting (raadsbesluit van 20 oktober 1947, bijlage 403). Tevens werd artikel 1 zodanig veranderd dat het toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting uitgeoefend zou worden door een commissie van toezicht, welke commissie burgemeester en wethouders en de burgemeester tevens van advies zou dienen ten aanzien van alle zaken, dit bureau rakende, voor zover die taak niet is opgedragen aan de commissie van advies, bedoeld in artikel 8 van de Woonruimtewet 1947 (Commissie Vordering Woonruimte).
De commissie van toezicht was een commissie die toezicht uitoefende op het beleid van het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting, alsmede Burgemeester en Wethouders van advies diende ten aanzien van alle zaken dit bureau rakende. De commissie oefende dus controle uit op het functioneren van een ambtelijk apparaat van de gemeente en kon als een huishoudelijke, administratieve commissie worden beschouwd. De Commissie Vordering Woonruimte daarentegen was een geheel onafhankelijke, autonome instantie die door de centrale wetgever in het leven was geroepen bij de Woonruimtewet 1947 en tot taak had Burgemeester en Wethouders van advies te dienen omtrent vorderingen, welke zij wensen in te stellen om tot een doelmatige verdeling van de in de gemeente aanwezige woonruimte te komen. Elk vorderingsvoorstel, uitgaande van de directeur van het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting passeerde als het ware twee 'zeven', alvorens Burgemeester en Wethouders in eerste instantie een beslissing namen. Beide commissies vormden in feite een dubbele barrière tegen mogelijke onbillijke vorderingen van woonruimte. Hierdoor kwamen Burgemeester en Wethouders tot de conclusie dat het aanbeveling verdiende de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van beide commissies uit te spreken. Met de Verordening tot wijziging en aanvulling van de Verordening, regelende de instelling en de werkwijze der Commissie van toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting te 's-Gravenhage, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 oktober 1949, bijlage 520, werd bepaald dat het lidmaatschap van de commissie onverenigbaar was met dat van de Commissie van advies, bedoeld in artikel 8 van de Woonruimtewet 1947 voor de gemeente 's-Gravenhage (Commissie Vordering Woonruimte).
Per 1 april 1957 werd de secretarieafdeling Huisvestingszaken opgeheven en werden de werkzaamheden van deze afdeling, alsmede die van het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting ondergebracht bij de secretarieafdeling Wederopbouw en Volkshuisvesting. Hierdoor werd de Verordening regelende de instelling en de werkwijze der Commissie van Toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting gewijzigd in Verordening regelende de instelling en werkwijze van de Commissie als bedoeld in artikel 6 van de Verordening Woongelegenheid II (Commissie voor Huisvestingszaken), bij raadsbesluit van 30 september 1957, bijlage 586.
De taak van de Commissie bestond uit het gevraagd en ongevraagd dienen van advies aan Burgemeester en Wethouders ter zake van de toepassing van die verordening. De toezichthoudende taak kwam hiermee te vervallen.
In 1964 werd de Verordening Woongelegenheid II vervangen door de Woonruimteverordening 1964, bij raadsbesluit van 20 januari 1964, bijlage 34.
In 1970 werd de Woonruimteverordening 1964 vervangen door de Woonruimteverordening 1970, bij raadsbesluit van 16 december 1970, bijlage 628. De redactie van de Verordening regelende de instelling en werkzaamheden der Commissie als bedoeld in artikel 6 van de Verordening Woongelegenheid II (Commissie voor Huisvestingszaken) werd bij de nieuwe woonruimteverordeningen echter niet aangepast.
Door de vaststelling van de nieuwe woonruimteverordening en de behoefte om de samenstelling van de Commissie voor Huisvestingszaken zodanig te wijzigen, dat het maatschappelijk werk daarin voldoende inspraak had, achtten Burgemeester en Wethouders het noodzakelijk de bepalingen met betrekking tot de commissie te herzien. Zij wilden tevens gebruik maken van hun bevoegdheden op grond van artikel 62, lid 1, van de gemeentewet, commissies welke uitsluitend advies uitbrengen aan Burgemeester en Wethouders in te stellen, een nieuwe Commissie voor Huisvestingszaken in het leven te roepen.
Met de intrekking van de bij besluit van 6 mei 1947 vastgestelde en op 30 september 1957 gewijzigde Verordening regelende de instelling en werkwijze der Commissie als bedoeld in artikel 6 van de Verordening Woongelegenheid II (Commissie voor Huisvestingszaken) werd de commissie opgeheven (raadsbesluit van 1 november 1971, bijlage 524).
In hun vergadering van 11 november 1971 werd door Burgemeester en Wethouders de (nieuwe) Commissie voor Huisvestingszaken ingesteld. Tevens werd het reglement, regelende de taak, de samenstelling en de werkwijze van de Commissie voor Huisvestingszaken vastgesteld. Artikel 1 van het reglement bepaalde dat commissie tot taak had het College van Burgemeester en Wethouders gevraagd en ongevraagd te adviseren: 1. Ter zake van de toepassing van de Woonruimteverordening 1970 en van de daaruit voortvloeiende - door Burgemeester en Wethouders vastgestelde c.q. vast te stellen - regels met betrekking tot de distributie van woonruimte; 2. Waar dit in de verordening, regelende het verlenen van financiële tegemoetkomingen ter bevordering van de doorstroming binnen de woningvoorraad in de gemeenten van de Haagse agglomeratie, wordt geëist.
Artikel 3 bepaalde dat het lidmaatschap van de commissie onverenigbaar was met dat van de Commissie van Advies, bedoeld in artikel 8 van de Woonruimtewet 1947, Stbl. H 291, voor de gemeente 's-Gravenhage (Commissie Vordering Woonruimte).
Aangezien het bestaansrecht van de commissie in de jaren 1978 en 1979 ter discussie stond bij het college van Burgemeester en Wethouders, had de wethouder van Volkshuisvesting zich beraden over de vraag welke taakstelling de commissie had, c.q. behoorde te hebben, mede gezien het functioneren van de in 1974 ingestelde vaste raadscommissie voor Volkshuisvesting. Naar aanleiding van het schrijven van de Commissie voor Huisvestingszaken van 28 juni 1979 aan het college betreffende de taakstelling, berichtte de wethouder aan het college op 8 januari 1981 het volgende over de werkzaamheden van de Commissie voor Huisvestingszaken: 1. Het geven van gevraagde en ongevraagde (beleids)adviezen aan burgemeester en wethouders. 2. Het adviseren over aanvragen inzake de Doorstromingverordening bejaarden 1978. 3. Het adviseren omtrent de afdoening van raadsadressen inzake individuele huisvestingsproblemen.
Tot voor kort behoorde ook bij haar taak: 4. Het adviseren over voorstellen tot het vorderen van woonruimte (in de vergadering van 26 september 1980 besloten burgemeester en wethouders de commissie hiervoor niet meer in te schakelen).
Daarnaast had de commissie zich in haar brief van 28 juni 1979 de volgende taken voorgesteld: 5. Het adviseren over woningonttrekkingen volgens artikel 56 van de Woningwet. 6. Beroepscommissie in het kader sociale indicatie. 7. Adviesinstelling in het kader van de herhuisvesting.
Bij de toetsing van de taak van de commissie kwam de wethouder van volkshuisvesting tot de conclusie dat er voor de Commissie voor Huisvestingszaken geen taak meer was weggelegd - de oorspronkelijke werkzaamheden werden door andere organen verricht - en hij stelde dan ook voor om de commissie op te heffen.
In de vergadering van 16 januari 1981 besloten Burgemeester en Wethouders in principe akkoord te gaan met de opheffing van de commissie. Nadat ook de raadscommissie voor Volkshuisvesting eenstemmig akkoord ging, besloten Burgemeester en Wethouders op 10 maart 1981 de Commissie voor Huisvestingszaken met ingang van 18 maart 1981 op te heffen. De laatste vergadering van de commissie vond plaats op 17 maart 1981.
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1946-1981
Beschrijving:
Inventaris van het archief van de Commissie van Toezicht en advies voor het Gemeentelijke Bureau voor de Huisvesting, sinds 1947 Commissie van Toezicht op het Gemeentelijk Bureau voor de Huisvesting, sinds 1957 Commissie als bedoeld in artikel 6 van de Verordening voor Huisvestingszaken, sinds 1971 Commissie voor de Huisvestingszaken
Omvang in m¹:
2,4
Auteur:
R.A.M. Vernooij (2004)
Openbaarheid:
Beschrijvingen openbaar, stukken gedeeltelijk openbaar
Archiefvormer(s):